ECLI:NL:GHSGR:2010:BP1805

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.013.254-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijs van totstandkoming verzekeringsovereenkomst en premiebetwisting in civiele procedure

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage diende, ging het om een hoger beroep van Benevia Groep B.V. tegen vonnissen van de rechtbank Rotterdam. Benevia had in hoger beroep vier grieven ingediend tegen de eerdere uitspraken van de rechtbank, die betrekking hadden op de totstandkoming van een verzekeringsovereenkomst voor een Jaguar XJ en de betaling van bijbehorende premies. De rechtbank had eerder geoordeeld dat Benevia niet had aangetoond dat er een verzekeringsovereenkomst was gesloten en had de vordering van Benevia voor een deel afgewezen.

Het hof beoordeelde de grieven van Benevia en stelde vast dat de rechtbank in de eerdere vonnissen geen feiten had vastgesteld, wat het hof nu alsnog deed. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verzekeringsovereenkomst voor de Jaguar was tot stand gekomen op de door Benevia gestelde datum en tegen de opgegeven premie. De getuigenverklaringen gaven geen steun aan de stelling van Benevia dat er een overeenkomst was gesloten zonder dat een aanvraagformulier was ingevuld. Bovendien bleek uit de getuigenverklaringen dat er geen bewijs was voor de hoogte van de premie die Benevia claimde.

Het hof oordeelde dat de grieven van Benevia niet konden slagen en bekrachtigde de eerdere vonnissen van de rechtbank, waarbij Benevia werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in civiele procedures, vooral in zaken die betrekking hebben op verzekeringsovereenkomsten en de bijbehorende verplichtingen van partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer : 200.013.254/01
Zaak-/rolnummer rechtbank : 245675 / HA ZA 05-2550
arrest van de vierde civiele kamer d.d. 5 oktober 2010
inzake
BENEVIA GROEP B.V.,
tevens h.o.d.n. BENE VIA ADVIESGROEP,
gevestigd te Heinenoord, gemeente Binnenmaas,
appellante,
hierna te noemen: Benevia,
advocaat: mr. E.M. Kostense te 's-Gravenhage,
tegen
[Naam],
wonende te [Woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt te 's-Gravenhage.
Het geding
Bij exploot van 25 augustus 2008 is Benevia in hoger beroep gekomen van de vonnissen van 7 maart 2007 en 25 juni 2008 van de rechtbank Rotterdam, gewezen tussen Benevia als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde. Bij memorie van grieven heeft Benevia vier grieven tegen de vonnissen aangevoerd, die [geïntimeerde] bij memorie van antwoord heeft bestreden.
Vervolgens heeft Benevia de stukken gefourneerd en hebben partijen arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
2. De rechtbank heeft in de bestreden vonnissen geen feiten vastgesteld, zodat het hof dit alsnog zal doen.
3. Het gaat in deze zaak, kort gezegd, om het volgende. [geïntimeerde] heeft in juli 2002 een Jaguar XJ (hierna: de Jaguar) gekocht en over de verzekering daarvan contact gehad met de heer [naam, hierna te noemen: D], een makelaar die de woning van [geïntimeerde] in de verkoop had. [D] is mede-eigenaar van O&N Advisering, via welk bedrijf [geïntimeerde] reeds autoverzekeringen voor een Renault Safrane en een Multipla had lopen. O&N Advisering is op 1 januari 2002 door Benevia overgenomen. Op 26 februari 2003 is de polis voor de Jaguar afgegeven door Heinenoord Assuradeuren B.V. (hierna: Heinenoord), met polisnr. 5280819564. Deze houdt in dat BeneVia Adviesgroep B.V. de verzekeringsadviseur is, dat de premie € 4.650,87 bedraagt en dat de verzekering is ingegaan op 26 juli 2002. [geïntimeerde] heeft de premie niet voldaan.
4. In deze procedure vordert Benevia betaling van drie facturen van respectievelijk € 448,17, € 4.650,87 en € 4.296,02. Zij legt aan haar vordering ten grondslag dat zij als verzekeringstussenpersoon in opdracht en ten behoeve van [geïntimeerde] verzekeringen heeft afgesloten voor een Renault Safrane (factuur 1) en de Jaguar (factuur 2, voor de periode juli 2002-juli 2003 en factuur 3, voor de periode juli 2003-juli 2004). Daarnaast vordert zij buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente.
5. De rechtbank heeft de vordering met betrekking tot factuur 3 afgewezen. Ten aanzien van factuur 2 heeft de rechtbank bij vonnis van 7 maart 2007 Benevia opgedragen bewijs te leveren van feiten en omstandigheden dat zij in haar hoedanigheid van verzekeringstussenpersoon in opdracht en ten behoeve van [geïntimeerde] een verzekering heeft afgesloten voor de Jaguar en dat voor het eerste jaar een premie van € 4.650,87 is overeengekomen. Bij vonnis van 25 juni 2008 heeft de rechtbank geoordeeld dat Benevia hierin niet is geslaagd en dit onderdeel van de vordering afgewezen. De vordering is toegewezen voor zover het de factuur ten aanzien van de Renault Safrane betreft.
6. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
7. De vordering van Benevia (voor zover in hoger beroep nog van belang) is gegrond op de stelling dat door haar bemiddeling een verzekeringsovereenkomst met betrekking tot de Jaguar is tot stand gekomen, met als ingangsdatum 26 juli 2002, tegen een premie van € 4.650,87 per jaar.
8. Het hof stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak het antwoord op de vraag of een overeenkomst is tot stand gekomen, afhankelijk is van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen hebben afgeleid en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten afleiden. Aanbod en aanvaarding hoeven niet uitdrukkelijk plaats te vinden, zij kunnen in elke vorm geschieden en kunnen besloten liggen in een of meer gedragingen.
9. Uit de getuigenverklaringen blijkt dat [geïntimeerde] en [D] in juli 2002 hebben gesproken over een autoverzekering ten behoeve van de Jaguar. Vaststaat dat [geïntimeerde] geen aanvraagformulier heeft ingevuld. Getuige [naam, hierna: H] (waarnemend hoofd administratie bij Benevia) heeft verklaard dat het niet echt gebruikelijk is dat een verzekeringsovereenkomst wordt aangegaan zonder dat daaraan een aanvraagformulier ten grondslag ligt, maar dat het een enkele keer kan voorkomen, bijvoorbeeld als de aanvrager een bekende is. Benevia neemt blijkens de memorie van grieven onder 4.21 het standpunt in dat in casu een overeenkomst is gesloten zonder aanvraagformulier, omdat Benevia en [D] bekend waren met [geïntimeerde]. Dit standpunt vindt evenwel geen steun in de getuigenverklaring van [D], die heeft verklaard dat hij bij [geïntimeerde] thuis een aanvraagformulier heeft afgegeven. Overigens ontkent [geïntimeerde] dat hij een aanvraagformulier heeft ontvangen.
10. Volgens getuige [H] wordt normaal gesproken het polisblad direct na het tot stand komen van de overeenkomst toegestuurd. Dat is in het onderhavige geval niet gebeurd. Ook nadat [geïntimeerde] in het najaar van 2002 contact had opgenomen met [D] omdat hij een waarschuwing van de RDW had ontvangen vanwege onverzekerd rijden, heeft hij geen polisblad en/of factuur ontvangen. Toen [geïntimeerde] in februari 2003 naar het buitenland moest en merkte dat hij geen groene kaart in zijn bezit had, heeft hij wederom contact met [D] opgenomen en pas toen, in februari 2003, het polisblad en vervolgens een factuur ontvangen. [geïntimeerde] heeft dus niet alleen pas na zeven maanden een polisblad en factuur ontvangen, maar bovendien heeft hij daartoe twee keer contact moeten opnemen met [D]. Anders dan Benevia betoogt, kan uit de enkele omstandigheid dat het polisblad van 26 februari 2003 inhoudt dat de verzekering is ingegaan op 26 juli 2002 dan ook niet worden afgeleid dat er op die datum inderdaad een verzekeringsovereenkomst is tot stand gekomen als door Benevia gesteld.
11. Nadat [geïntimeerde] in het najaar van 2002 contact had opgenomen met [D] vanwege de waarschuwing van de RDW, heeft hij een WAM-verklaring ontvangen. Deze is gedateerd 22 november 2002 en is niet afgegeven door [D], O&N Advisering of Benevia, maar door Heinenoord, namens London Schadeverzekeringen N.V. De WAM-verklaring houdt in dat op 18 september 2002 een verzekering van kracht was voor de Jaguar. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien hoe uit deze WAM-verklaring kan volgen dat op 26 juli 2002 een verzekeringsovereenkomst is tot stand gekomen. Een afschrift uit het register van de RDW waaruit blijkt dat en per wanneer de verzekering is ingeschreven is niet overgelegd.
12. Ten aanzien van de hoogte van de premie overweegt het hof als volgt. Volgens Benevia blijkt uit het polisblad dat een premie van € 4.650,87 per jaar is overeengekomen. Het hof is van oordeel dat gelet op de omstandigheid dat het polisblad pas op 26 februari 2003 is afgegeven, uit de enkele vermelding van deze premie op het polisblad niet kan worden afgeleid dat deze premie inderdaad in juli 2002 is overeengekomen. Bovendien heeft [geïntimeerde] verklaard dat hij na ontvangst van het polisblad [D] heeft gebeld omdat de premie te hoog was. Benevia stelt in de memorie van grieven onder 4.3 dat zij hiervan niet op de hoogte is, en dat [D] niets heeft verklaard over het vermeende telefonische contact tussen hem en [geïntimeerde] in februari 2003. Aldus heeft Benevia onvoldoende gemotiveerd betwist dat [geïntimeerde] na ontvangst van de polis [D] heeft gebeld om hem te zeggen dat de premie te hoog was. Uit de enkele omstandigheid dat [D] daar niets over heeft verklaard, kan immers niet worden afgeleid dat [geïntimeerde] en [D] géén contact hebben gehad.
13. Ook uit de getuigenverklaringen kan niet worden afgeleid dat een premie van € 4.650,87 per jaar is overeengekomen. De heer [naam, hierna: G], financieel directeur van Benevia, heeft ter comparitie van 19 januari 2007 slechts verklaard dat de premie van € 4.650,87 per jaar hem niet vreemd voorkomt, omdat het wel om een Jaguar gaat. Het hof is evenwel van oordeel dat dit - zeker in het licht van het feit dat [geïntimeerde] vanaf 16 mei 2003 voor deze Jaguar een jaarpremie inclusief kosten van € 2.981,83 is gaan betalen - onvoldoende is om te kunnen vaststellen dat een dergelijke premie is overeengekomen.
14. Op grond van al het voorgaande is het hof met de rechtbank van oordeel dat Benevia niet is geslaagd in het bewijs dat door haar bemiddeling een verzekeringsovereenkomst met betrekking tot de Jaguar is tot stand gekomen met als ingangsdatum 26 juli 2002 en tegen een premie van € 4.650,87 per jaar.
15. Indien en voor zover Benevia het hof verzoekt de vordering toe te wijzen uitgaande van een overeenkomst die op een later tijdstip is tot stand gekomen en/of tegen een lagere premie, overweegt het hof als volgt. [D] heeft met betrekking tot de hoogte van de premie het volgende verklaard:
"Het bedrag van € 3.000,00 aan premie zegt mij wel wat. Het kan ook € 3.100,00 of 3.600,00 zijn geweest. Het zou goed kunnen dat ik tegen [geïntimeerde] heb gezegd dat de premie € 3.000,00 zou bedragen, maar dit is nog afhankelijk van de schadevrije jaren."
16. Uit deze getuigenverklaring kan niet worden afgeleid dat volgens [D] een bepaalde, lagere premie zou zijn overeengekomen. Het hof acht de stelling van Benevia dat er een overeenkomst tegen een lagere premie tot stand is gekomen ook overigens te weinig concreet. Ook ten aanzien van een eventueel overeengekomen latere ingangsdatum acht het hof de stellingen van Benevia te weinig concreet.
17. De grieven stuiten af op hetgeen hiervoor is overwogen en beslist en behoeven bij gebrek aan belang verder geen behandeling.
18. Het bewijsaanbod van Benevia dient als te vaag te worden gepasseerd, nu het onvoldoende duidelijk is betrokken op voldoende geconcretiseerde stellingen, dan wel niet ter zake dienende, nu geen feiten zijn gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel aanleiding geven.
19. De slotsom is dat de bestreden vonnissen worden bekrachtigd onder verbetering van gronden. Benevia zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt onder verbetering van gronden de tussen partijen gewezen vonnissen van de rechtbank Rotterdam van 7 maart 2007 en 25 juni 2008;
- veroordeelt Benevia in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 406,- aan verschotten en € 894,- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.M. Davids, P.M. Verbeek en A.M. Voorwinden en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 oktober 2010 in aanwezigheid van de griffier.