ECLI:NL:GHSGR:2010:BP3309

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.062.712-01 en 200.063.026-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en niet-ontvankelijkheid bijzondere curator

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage op 1 december 2010, gaat het om een hoger beroep inzake kinderalimentatie. De vader is in geschil met de moeder over de hoogte van de door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind. De bijzondere curator heeft hoger beroep ingesteld, maar het hof verklaart deze niet-ontvankelijk, omdat de belangen van de minderjarige al worden behartigd door de moeder. De moeder heeft in haar hoger beroep verzocht om de kinderalimentatie te verhogen naar € 500,- per maand, met terugwerkende kracht. De vader heeft het beroep bestreden en verzocht om de bijzondere curator niet-ontvankelijk te verklaren.

Het hof oordeelt dat de bijzondere curator niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep, omdat de moeder al als wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige optreedt. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank, waarin de kinderalimentatie is vastgesteld op € 140,- per maand, en wijst het meer of anders verzochte af. De moeder heeft in haar grieven aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de kinderalimentatie heeft vastgesteld zonder rekening te houden met de draagkracht van de vader en de werkelijke behoefte van de minderjarige. Het hof oordeelt dat er onvoldoende bewijs is dat de vader een maandelijkse bijdrage van € 500,- heeft beloofd en dat de door de moeder opgevoerde kosten niet als bijzonder worden aangemerkt. De beslissing van de rechtbank wordt derhalve bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 'S-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 1 december 2010
Zaaknummer : 200.062.712/01 en 200.063.026/01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 08-1324
In de zaak met zaaknummer 200.062.712:
[appellant],
geboren op [geboortedatum en geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de minderjarige,
verzoeker in hoger beroep,
in rechte vertegenwoordigd door mr. D.H.P.C. Glaudemans, advocaat te Delft,
in haar hoedanigheid van bijzondere curator over de minderjarige,
hierna te noemen: de bijzondere curator,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. P. Willems te Capelle aan den IJssel.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. D. Akdemir te Rotterdam.
In de zaak met zaaknummer 200.063.026/01:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. D. Akdemir te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. P. Willems te Capelle aan den IJssel.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende],
geboren op [geboortedatum en geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de minderjarige,
in rechte vertegenwoordigd door mr. D.H.P.C. Glaudemans, advocaat te Delft,
in haar hoedanigheid van bijzondere curator over de minderjarige,
hierna te noemen: de bijzondere curator.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
In de zaak met zaaknummer 200.062.712/01:
De bijzondere curator is op 9 april 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van
13 januari 2010 van de rechtbank Rotterdam.
De vader heeft op 2 juni 2010 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de bijzondere curator zijn bij het hof op 7 juni 2010 en 11 oktober 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 13 augustus 2010, 19 augustus 2010, 23 augustus 2010 en 30 september 2010 aanvullende stukken ingekomen.
In de zaak met zaaknummer 200.063.026/01:
De moeder is op 12 april 2010 in hoger beroep gekomen van dezelfde beschikking van 13 januari 2010 van de rechtbank Rotterdam.
De vader heeft op 2 juni 2010 een verweerschrift ingediend.
De aanvullende stukken ingekomen bij het hof zoals hiervoor vermeld worden als ingelast beschouwd.
Op 14 oktober 2010 zijn beide zaken mondeling behandeld. Verschenen zijn: de bijzondere curator, de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en de vader, bijgestaan door zijn advocaat. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank – uitvoerbaar bij voorraad – bepaald dat de vader aan de moeder als wettelijk vertegenwoordigster van de minderjarige met ingang van 10 september 2008, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, zal uitkeren € 140,- per maand, voor wat betreft de na heden te verschijnen termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen. Het meer of anders gevorderde is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige (hierna ook: kinderalimentatie).
In de zaak met zaaknummer 200.062.712/01:
2. De bijzondere curator verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de vader aan de moeder als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige zal betalen € 500,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, zulks met ingang van 10 september 2008, dan wel een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht.
3. De vader bestrijdt het beroep en verzoekt het hof, voor zover nodig uitvoerbaar bij voorraad, de bijzondere curator in het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans dat beroep ongegrond te verklaren.
4. Het hof is van oordeel dat de bijzondere curator niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het hoger beroep, nu de belangen van de minderjarige in deze reeds worden behartigd door de moeder.
In de zaak met zaaknummer 200.063.026/01:
5. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de vader aan de moeder als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige zal betalen een bedrag van € 500,- per maand, zulks met ingang van 20 augustus 1997, althans 10 september 2003, dan wel een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht.
6. De vader bestrijdt het beroep.
7. De moeder stelt in haar eerste grief dat de rechtbank ten onrechte de kinderalimentatie heeft vastgesteld met ingang van 10 september 2008. Ter onderbouwing van haar grief voert de moeder aan dat de vader in ieder geval met ingang van 1 januari 2008 rekening had dienen te houden met de betaling van kinderalimentatie aangezien hij eind 2007 eenmalig een bijdrage van € 500,- ten behoeve van de minderjarige had betaald. Bovendien meent de moeder dat er in de onderhavige situatie bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan aangenomen kan worden dat de vader met ingang van 20 augustus 1997, ofwel de geboortedatum van de minderjarige, althans vijf jaar voorafgaand aan het formele verzoek van de minderjarige, te weten 10 september 2003, rekening behoorde te houden met zijn onderhoudsverplichting jegens de minderjarige.
8. In haar tweede grief stelt de moeder dat de rechtbank ten onrechte bij de vaststelling van de kinderalimentatie is uitgegaan van een behoefte van € 280,- per maand en voert daartoe het volgende aan. De rechtbank heeft de draagkracht van de vader niet kunnen vaststellen vanwege het ontbreken van inkomensgegevens en kon derhalve evenmin tot vaststelling van de behoefte op basis van het gemiddelde van de inkomens van partijen overgaan. De rechtbank had, indien de behoefte wel berekend had kunnen worden op basis van het gemiddelde van de inkomens van partijen, dit bedrag moeten corrigeren met de diverse bijzondere kosten van de minderjarige. Tot slot stelt de moeder dat de rechtbank bij het ontbreken van inkomensgegevens van de vader mede aan de hand van de diverse door de moeder opgevoerde kosten van de minderjarige een globale begroting had kunnen maken van zijn behoefte, waarbij overigens de financiële middelen van de vader mede in aanmerking kunnen worden genomen.
9. In haar derde en laatste grief stelt de moeder dat de rechtbank ten onrechte de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie ten behoeve van de minderjarige heeft bepaald op
€ 140,- per maand, terwijl de draagkracht van de vader niet kon worden vastgesteld. De moeder meent dat de rechtbank de nodige consequenties had moeten verbinden aan het feit dat de vader heeft nagelaten zijn actuele inkomensgegevens te verstrekken in plaats van het eigen aandeel van de kosten van de minderjarige tussen partijen gelijkelijk te verdelen.
10. De vader heeft de grieven gemotiveerd bestreden.
Behoefte van de minderjarige
11. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is naar het oordeel van het hof onvoldoende gebleken dat er tussen partijen sprake was van een afspraak dat de vader maandelijks een bedrag van € 500,- ten behoeve van de minderjarige zou gaan betalen. Tussen partijen staat vast dat de vader eind 2007 eenmalig een bedrag van € 500,- aan de minderjarige heeft gegeven, doch de stelling van de moeder dat dit de overeengekomen maandelijkse onderhoudsbijdrage betrof, heeft zij – gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de vader – onvoldoende aannemelijk gemaakt.
12. Ter zitting heeft de moeder de door haar opgevoerde bijzondere kosten van de minderjarige nader toegelicht. De vader heeft zijn stelling gehandhaafd dat van een behoefte van de minderjarige van € 280,- per maand dient te worden uitgegaan. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de door de moeder opgevoerde kosten van een orthopedagoog, huiswerkbegeleiding, theater- en sportlessen en schilderen geen bijzondere kosten zijn die een correctie rechtvaardigen van de normbedragen. Evenmin geven de door de moeder opgevoerde schoolkosten aanleiding tot correctie. Het hof zal derhalve uitgaan van een behoefte van € 280,- per maand nu niet aannemelijk is geworden dat de behoefte van de minderjarige hoger ligt.
Draagkracht van de moeder
13. De draagkracht van de moeder zoals deze is vastgesteld door de rechtbank is in hoger beroep niet bestreden, zodat het hof hiervan uit zal gaan.
Draagkracht van de vader
14. De vader stelt uitsluitend inkomsten te genereren uit zijn onderneming [naam] en € 800,- bruto per maand te ontvangen voor zijn deelraadlidmaatschap. De vader betwist overige inkomsten.
15. Het hof is van oordeel dat de vader ook in hoger beroep onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn financiële gegevens. Zo ontbreken de aangifte en aanslag Inkomstenbelasting over 2008 en gegevens inzake de vergoeding voor het deelraadlidmaatschap. Gelet echter op de stukken die wel door de vader zijn overgelegd en het verhandelde ter zitting acht het hof de door de rechtbank vastgestelde bijdrage, waarbij de vader en de moeder ieder de helft van het eigen aandeel in de kosten van de minderjarige dragen, in overeenstemming met de wettelijke maatstaven. Daarbij houdt het hof rekening met de draagkracht van de moeder en het feit dat de vader een nagenoeg overeenkomstige bijdrage voor zijn andere kinderen voldoet.
Ingangsdatum
16. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de vader vanaf de datum van het inleidend verzoekschrift rekening heeft kunnen houden met een eventueel te betalen bijdrage ten behoeve van de minderjarige. Het hof ziet geen aanleiding een andere ingangsdatum vast te stellen, zoals door de moeder is verzocht.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
verklaart de bijzondere curator niet-ontvankelijk in haar hoger beroep;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Van Dijk en Van Veen, bijgestaan door mr. Van Waning als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 december 2010