GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 10 november 2010
Zaaknummer : 200.074.846/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 10-5515
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J.Th. Mulder te Rotterdam,
De Directie Justitieel Jeugdbeleid, Afdeling Juridische en Internationale Zaken van het Ministerie van Justitie, belast met de taak van Centrale Autoriteit als bedoeld in artikel 4 van de Wet van 2 mei 1990 (Staatsblad 202) tot uitvoering van het Haagse Verdrag betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (Tractatenblad 1987, 139), verder: het Verdrag,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de Centrale Autoriteit,
gemachtigde: mr. M.M. Maljaars-Hendrikse,
mede optredend namens:
[de vader],
wonende te [Polen],
hierna te noemen: de vader.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 6 oktober 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van
23 september 2010 van de rechtbank Rotterdam, nevenzittingsplaats ’s-Gravenhage, hierna: de bestreden beschikking.
De moeder heeft op 22 oktober 2010 een aanvullend beroepschrift ingediend.
De Centrale Autoriteit heeft op 25 oktober 2010 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 20 oktober 2010 en 25 oktober 2010 aanvullende stukken ingekomen.
De griffier van de rechtbank ’s-Gravenhage heeft het hof bij brief van 19 oktober 2010, ingekomen bij het hof op 25 oktober 2010, een kopie van de zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling op 22 juli 2010 en 9 september 2010 doen toekomen.
Op 26 oktober 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, de vader en namens de Centrale Autoriteit mevrouw M.M. Maljaars-Hendrikse. Tevens zijn ten behoeve van respectievelijk de moeder en de vader verschenen: mevrouw M.I. Kleijn-Paszko en mevrouw I. Goscinski, beiden tolk in de Poolse taal, mevrouw Goscinski zijnde permanent beëdigd. Mevrouw Kleijn-Paszko is ter terechtzitting in haar bediening beëdigd. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de moeder onder meer aan de hand van een bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
Voorafgaand aan de zitting is na te noemen minderjarige [de minderjarige] bijgestaan door mevrouw drs. H.M. Broos-Kania, beëdigd tolk in de Poolse taal, door het hof gehoord.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit¬ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen partijen het volgende vast.
Uit het huwelijk van de vader en de moeder is geboren:
[de minderjarige] geboren [in] 2003 te [geboorteplaats], verder: de minderjarige.
De minderjarige had direct voor zijn overbrenging naar Nederland zijn gewone verblijfplaats in Polen.
Ingevolge het Poolse gezagsrecht hebben de ouders gezamenlijk het gezag over de minderjarige.
De moeder en de minderjarige zijn op of omstreeks 15 augustus 2009 afgereisd naar Nederland.
De minderjarige verblijft thans bij de moeder in [woonplaats]
In Polen is een echtscheidingsprocedure en een gezagsprocedure tussen de ouders aanhangig.
Bij verzoekschrift van 1 juli 2010 heeft de Centrale Autoriteit de rechtbank Rotterdam verzocht, met toepassing van artikel 13 van de Uitvoeringswet, de onmiddellijke terugkeer van de minderjarige te bevelen, althans dat de terugkeer van de minderjarige vóór een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum zal plaatsvinden, waarbij de moeder de minderjarige dient terug te brengen naar Polen dan wel, indien zij nalaat de minderjarige terug te brengen, te bepalen op welke datum de moeder de minderjarige met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven, zodat de vader de minderjarige zelf mee terug kan nemen naar Polen.
Op 7 september 2010 hebben de vader en de moeder een vaststellingsovereenkomst ondertekend (hierna: de vaststellingsovereenkomst) waarin zij, onder meer en kort weergegeven, een contact-, zorg- en vakantieregeling zijn overeengekomen voor het geval van toe- dan wel afwijzing van de teruggeleiding van de minderjarige naar Polen. Tevens is overeengekomen dat, in het geval de minderjarige naar Polen dient terug te keren, hij tot en met de kerstvakantie in Nederland mag blijven.
Bij de bestreden beschikking is de terugkeer van de minderjarige: [de minderjarige] geboren [in] 2003 te [geboorteplaats], naar Polen uiterlijk op 2 januari 2011 gelast, waarbij de moeder de minderjarige dient terug te brengen naar Polen en beveelt de rechtbank, indien de moeder nalaat de minderjarige terug te brengen naar Polen, dat de moeder de minderjarige met de benodigde reisdocumenten aan de vader zal afgeven uiterlijk op 2 januari 2011, opdat de vader de minderjarige zelf mee terug kan nemen naar Polen. De rechtbank heeft zich voorts onbevoegd verklaard kennis te nemen van het verzoek de vaststellingsovereenkomst aan deze beschikking te hechten en integraal onderdeel uit te laten maken van de te wijzen beschikking.
Het hof gaat voor het overige uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is het verzoek tot teruggeleiding van de minderjarige naar Polen.
2. De moeder verzoekt (het hof begrijpt:) de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het betreft de teruggeleiding van de minderjarige naar Polen en, in zoverre opnieuw beschikkende, het inleidende verzoek van de Centrale Autoriteit tot teruggeleiding van de minderjarige naar Polen alsnog af te wijzen. Ter terechtzitting heeft de moeder aanvullend verzocht om de minderjarige door een psycholoog te laten horen, en in dat verband om de behandeling van de zaak aan te houden, teneinde een psychologisch onderzoek te laten verrichten naar - in geval van teruggeleiding naar Polen - de gevolgen voor de minderjarige als hij door de grootouders moederszijde feitelijk zal worden opgevoed, nu de vader daartoe niet in staat is, aldus de moeder.
3. De Centrale Autoriteit bestrijdt het beroep.
Verzoek tot het doen horen van de minderjarige door een psycholoog
4. Het hof overweegt als volgt. De familierechter moet in het geval van teruggeleidingsverzoeken geacht worden bekwaam en in staat te zijn om naar aanleiding van het horen van het kind zich een oordeel te vormen omtrent de authenticiteit van de mening van het kind en in verband daarmee in hoeverre met de mening van het kind rekening dient te worden gehouden. Feiten of omstandigheden die dit in deze zaak anders zouden moeten maken zijn door de moeder niet gesteld. Ook overigens zijn het hof in het gesprek met de minderjarige geen redenen gebleken waarom het doen horen van de minderjarige door een psycholoog, in afwijking van een horen door de rechter, noodzakelijk zou zijn. Het verzoek van de moeder om de minderjarige door een psycholoog te doen horen, zal dan ook worden afgewezen.
Verzoek tot aanhouding in verband met psychologisch onderzoek
5. Het hof is gehouden, op grond van artikel 2 van het Verdrag van de snelst mogelijke procedure gebruik te maken. Een onderzoek zoals door de moeder verzocht past naar het oordeel van het hof in beginsel niet in een procedure tot teruggeleiding. Feiten of omstandigheden waarom dit te dezen anders zou zijn, zijn gesteld noch gebleken. Overigens is uit de overgelegde stukken gebleken dat de grootouders moederszijde altijd een grote inbreng in de zorg en opvoeding van de minderjarige hebben gehad en dat de moeder deze situatie tot aan haar vertrek heeft laten voortduren.
6. De moeder heeft op 6 oktober 2010 een ‘voorlopig’ beroepschrift ingediend. Het betreft een voorlopig beroepschrift, zo stelt de advocaat van de moeder in de begeleidende brief, nu het voor haar onmogelijk is binnen de appeltermijn van twee weken een volwaardig appelschrift bij het hof in te dienen. Complicerende factoren daarbij zijn dat zij alleen via een tolk met de moeder kan communiceren en de onderliggende stukken in Polen moeten worden opgevraagd. Gelet op deze omstandigheden heeft de advocaat verzocht haar een termijn te gunnen voor het indienen van een volledig appelschrift tot 29 oktober 2010.
7. Bij brief van 7 oktober 2010 van de Centrale Autoriteit aan dit hof heeft de Centrale Autoriteit zich akkoord verklaard met een termijn voor aanvulling van de gronden van het appel tot uiterlijk 29 oktober 2010.
8. Ter terechtzitting is door de Centrale Autoriteit teruggekomen op de hiervoor gegeven toestemming voor aanvulling en is van die zijde alsnog bezwaar gemaakt tegen de aanvulling van grieven na indiening van het beroepschrift, daartoe stellende dat de vader bij toewijzing van het verzoek in zijn procesbelang wordt geschaad. De vader heeft eerst op de dag van de zitting van het hof kennis genomen van de nieuwe grieven en de overgelegde stukken en hij heeft zich op de nieuwe grieven en de onderbouwing daarvan niet kunnen voorbereiden. Door de Centrale Autoriteit wordt tevens gesteld dat de vader bij toelating van de aanvulling in zijn verdediging wordt geschaad, indien hij niet in de gelegenheid wordt gesteld om na afloop van de zitting, naar aanleiding van de nieuwe grieven, nog nadere stukken van overtuiging in het geding te brengen. Het hof is van oordeel dat daarmee niet gezegd kan worden dat de vader en de Centrale Autoriteit ondubbelzinnig hebben ingestemd met het alsnog aanvoeren van gronden.
9. Het hof overweegt voorts als volgt. De moeder heeft het hof op 6 oktober 2010 een appelschrift doen toekomen tegen de bestreden beschikking van 23 september 2010. Het hof stelt vast dat, behoudens grief II, in het appelschrift van 6 oktober 2010 terzake van “grief I” en “grief III” in het geheel geen gronden zijn geformuleerd waarop het hoger beroep berust. De advocaat van de moeder heeft het hof verzocht een termijn tot 29 oktober 2010 te geven om haar gronden aan te vullen.
10. Het hof acht het verzet van de vader tegen het in behandeling nemen van de aanvulling van het beroepschrift gegrond. Weliswaar heeft de Centrale Autoriteit ook verweer gevoerd op de, eerst op 22 oktober 2010, aangevoerde grieven en I, III én IV doch heeft zulks uiteindelijk niet zonder voorbehoud gedaan, zoals hiervoor onder 8 aangegeven. De vader heeft zich niet althans onvoldoende kunnen voorbereiden op de nieuwe grieven die namens de moeder op 22 oktober 2010 zijn geformuleerd en zijn verzoek om na afloop van de zitting nog stukken van overtuiging te mogen insturen aan het hof is afgewezen nu deze stukken aldus geen onderwerp van debat kunnen zijn ter zitting.
11. Op grond van het voorgaande passeert het hof de bij aanvullend beroepschrift van 22 oktober 2010 ingediende grieven I, III en IV en ligt ter beoordeling aan het hof slechts voor de door de moeder geformuleerde grief II, waarin zij zich beroept op de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag.
12. Het Verdrag heeft tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van een kind dat ongeoorloofd is overgebracht of wordt vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaande aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.
13. Als onbestreden staat tussen partijen vast dat de overbrenging van de minderjarige naar Nederland ongeoorloofd is in de zin van artikel 3 van het Verdrag. Aangezien er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging van de minderjarige naar Nederland en het tijdstip van indiening van het verzoek, dient ingevolge artikel 12 van het Verdrag in beginsel de onmiddellijke terugkeer van de minderjarige te volgen, tenzij sprake is van één of meer weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag.
14. De moeder beroept zich op de weigeringsgrond van artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag. Zij stelt een sms-bericht van haar moeder (het hof begrijpt: grootmoeder moederszijde) te hebben ontvangen waarin deze aangeeft voor de minderjarige te gaan zorgen omdat de vader daartoe niet in staat is.
15. De vader heeft aangevoerd dat hij thans nog steeds inwoont bij de grootouders moederszijde. Indien de minderjarige wordt teruggeleid naar Polen, zal de vader vlak in de buurt bij de grootouders moederszijde, met de minderjarige zelfstandige woonruimte kunnen betrekken. De grootouders moederszijde zullen alsdan voor de minderjarige zorgen als hij uit school komt tot de vader thuis komt van zijn werk; vanaf dat moment zal de vader de zorg voor de minderjarige op zich nemen.
16. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag is de rechter van de aangezochte staat niet gehouden de terugkeer van het kind te gelasten, indien de persoon die zich tegen de terugkeer verzet aantoont dat er een ernstig risico bestaat dat het kind door zijn terugkeer wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand wordt gebracht. Het doel en de strekking van het verdrag brengen met zich dat de weigeringsgrond restrictief moet worden uitgelegd.
17. Het hof begrijpt de stelling van de moeder aldus, dat de vader door zijn alcoholverslaving niet in staat is de minderjarige bij zijn terugkeer naar Polen op te voeden. De minderjarige zal bij teruggeleiding daarom worden opgevoed door de grootouders moederszijde. Deze zijn echter vanwege hun leeftijd en gezondheid volgens haar evenmin in staat de minderjarige op te voeden. Door de minderjarige te doen terugkeren naar deze situatie waarin zijzelf bovendien geen rol in de opvoeding van de minderjarige zal krijgen, zo begrijpt het hof de stelling van de moeder, bestaat er een ernstig risico dat hij in een ondragelijke toestand wordt gebracht. Ook wordt bij een teruggeleiding naar Polen afbreuk gedaan aan het recht van de minderjarige om zich harmonisch te ontwikkelen en aan zijn recht op family life als bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
18. Het hof is van oordeel dat de door de moeder geschetste situatie in het licht van de restrictieve uitleg geen ondragelijke toestand oplevert. Daartoe overweegt het hof als volgt. Mede gelet op de gemotiveerde betwisting van de stelling van de moeder door de vader, is het hof van oordeel dat de moeder niet heeft aangetoond dat de vader een alcoholverslaving heeft en hierdoor niet in staat is de opvoeding van de minderjarige op zich te nemen. Ook overigens heeft de vader gemotiveerd bestreden dat, bij terugkeer naar Polen, de minderjarige volledig door de grootouders moederszijde zal worden verzorgd. Voor zover er vanuit moet worden gegaan dat de grootouders moederszijde een (groot) aandeel zullen hebben in de verzorging en opvoeding van de minderjarige bij zijn terugkeer naar Polen, neemt het hof in aanmerking dat de moeder tot voor haar vertrek, samen met de vader en de minderjarige inwoonde bij de grootouders moederszijde. Doordat de vader een volledige baan had en de moeder naast twee banen ook nog een studie volgde, hadden de grootouders moederszijde een groot aandeel in de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Uit de door hen overgelegde verklaring volgt, anders dan de moeder stelt, dat de vader eveneens een aandeel had in de opvoeding van de minderjarige en dat hij deze taak naar behoren uitvoerde. Ter terechtzitting in hoger beroep is het hof verder gebleken dat de moeder voor haar vertrek bij de vader, gedurende een korte periode naar het buitenland is gegaan en de minderjarige onder de verantwoordelijkheid van de vader en de grootouders moederszijde heeft (achter)gelaten. In aanmerking nemende dat de moeder voormelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kennelijk zonder bezwaren heeft laten voortduren tot aan haar vertrek uit de woning van de grootouders moederszijde in april 2009, is het hof voorts van oordeel dat de moeder evenmin heeft aangetoond dat de minderjarige door de opvoedingsstijl van die grootouders wordt blootgesteld aan een geestelijk of lichamelijk gevaar of anderszins in een ondragelijke toestand wordt gebracht. De enkele omstandigheid dat zij op leeftijd zouden zijn en een verslechterende gezondheid hebben, acht het hof in het licht van de genoemde restrictieve uitleg van de gestelde uitzonderingsgrond daartoe onvoldoende. Ook de stelling dat het belang van de minderjarige in het land van herkomst, Polen, minder goed zou zijn gediend dan in Nederland, is onvoldoende om te oordelen dat sprake is van voormelde weigeringsgrond. Voor zover de moeder het onwenselijk acht dat de minderjarige zonder haar terugkeert naar Polen, is het hof van oordeel dat gesteld noch gebleken is dat de moeder niet samen met de minderjarige kan terugkeren naar Polen.
19. Het vorenstaande in onderlinge samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de moeder niet heeft aangetoond dat sprake is van een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag. Nu het hof ook anderszins niet is gebleken dat door toewijzing van het verzoek afbreuk wordt gedaan aan het belang van de minderjarige, is het hof van oordeel dat de rechtbank terecht de teruggeleiding van de minderjarige heeft gelast zodat in beginsel onmiddellijke teruggeleiding dient te volgen. Nu de rechtbank de teruggeleiding heeft vastgesteld op de datum die aansluit bij hetgeen partijen zijn overeengekomen in de vaststellingsovereenkomst, te weten: na de kerstvakantie, zal het hof deze datum - uiterlijk op 2 januari 2011 - aanhouden. Het voorgaande brengt met zich mee dat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.
20. Ten overvloede overweegt het hof nog als volgt, nu ter terechtzitting naar voren is gekomen dat de minderjarige geen reisdocumenten heeft. Namens de Centrale Autoriteit is ter terechtzitting verklaard dat een tijdelijk reisdocument kan worden aangevraagd, doch slechts met toestemming van beide ouders. Het hof verstaat het dictum van de bestreden beschikking terzake de benodigde reisdocumenten aldus, dat de moeder aan de aanvraag van deze documenten of andere documenten die voor de terugkeer van de minderjarige naar Polen noodzakelijk zullen zijn, haar volledige medewerking zal verlenen.
21. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mos-Verstraten, Van Dijk en Mink, bijgestaan door mr. Willems als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 november 2010.