ECLI:NL:GHSGR:2010:BR0420

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.067.548.01 en 200.067.577.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en verdeling van huwelijksgoederengemeenschap

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin de echtscheiding is uitgesproken en de man is veroordeeld tot het betalen van kinderalimentatie en een bedrag ten titel van overbedeling aan de vrouw. De man verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en een lagere bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen vast te stellen. Het hof beoordeelt de draagkracht van beide ouders en komt tot de conclusie dat de man in staat is om € 292,- per maand per kind te betalen. Daarnaast is er een geschil over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, waarbij de man stelt dat er nog schulden zijn die in de gemeenschap vallen. Het hof oordeelt dat er onvoldoende gegevens zijn om de gemeenschap te verdelen en wijst het verzoek van de man af. De beschikking van de rechtbank wordt gedeeltelijk vernietigd en de kinderalimentatie wordt vastgesteld op € 292,- per maand per kind, met ingang van 12 juli 2010. De overige verzoeken worden afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 1 december 2010
Zaaknummers : 200.067.548/01 en 200.067.577/01
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 09-2618
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.G. Bannenberg te Rotterdam,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. F.J.R. van der Linden te ’s-Gravenhage.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 3 juni 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 8 februari 2010 van de rechtbank Rotterdam.
De vrouw heeft op 21 juli 2010 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 28 en 29 september 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 27 september 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 8 oktober 2010 is de zaak mondeling behandeld, tezamen met de zaak bekend onder zaaknummer 200.070.601. Verschenen zijn: de man en de vrouw, bijgestaan door hun advocaat. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadsman van de vrouw onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank de echtscheiding uitgesproken en is voor zover ten deze van belang - uitvoerbaar bij voorraad - bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van het tijdstip waarop de echtscheidingsbeschikking is of zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [naam minderjarige], geboren [in 2006] te [geboorteplaats] en [naam minderjarige], geboren [in 2008] te [geboorteplaats] (hierna: de minderjarigen), telkens bij vooruitbetaling, zal uitkeren € 690,- per maand per kind, is de verdeling van de gemeenschap vastgesteld en is de man veroordeeld, ten titel van overbedeling, aan de vrouw te betalen een bedrag van € 1.616,66.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
De echtscheidingsbeschikking is op 12 juli 2010 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna ook kinderalimentatie) en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en alsnog bij beschikking, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, vast te leggen een bijdrage van de man in de kosten van verzorging en onderhoud van de minderjarigen, te weten een bedrag waartoe de man op grond van de wettelijke maatstaven gehouden is en te bepalen dat de vrouw aan de man dient te voldoen een bedrag van € 19.769,50 ten titel van overbedeling, welk bedrag nog dient te worden verhoogd met de helft van de nog niet bekende schuldenlast op de peildatum, althans een bedrag in goede justitie door het hof te bepalen.
3. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het hoger beroep van de man af te wijzen.
4. De man voert in zijn eerste grief aan dat de rechtbank het aandeel dat hij in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen dient te voldoen, ten onrechte heeft bepaald op € 690,- per maand per kind. Volgens de man bedraagt zijn aandeel in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen hooguit € 426,- per maand voor ieder kind.
Het hof overweegt als volgt.
De behoefte
5. Uit het besprokene ter terechtzitting is gebleken dat de hoogte van de behoefte van de kinderen partijen niet meer verdeeld houdt. Tot 1 september 2010 bedraagt de behoefte € 1.205,- per maand te vermeerderen met de netto kosten kinderopvang van € 136,- per maand en met ingang van 1 september 2010 bedraagt deze € 1.205,- te vermeerderen met netto kosten kinderopvang van € 200,- per maand. Het hof neemt deze behoefte van in totaal € 1.341,- per maand respectievelijk € 1.405,- per maand als uitgangspunt.
Aandeel van de vader en de moeder in de kosten van de minderjarigen
6. Wettelijk uitgangspunt is dat beide ouders onderhoudsplichtig zijn jegens hun kinderen en naar rato van hun draagkracht in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen dienen te voorzien. Het hof zal met inachtneming van de stukken en hetgeen partijen ter terechtzitting naar voren hebben gebracht, ter beantwoording van de vraag wie welk deel in de kosten van de minderjarigen moet dragen, de draagkracht van de man en de vrouw vergelijken.
De draagkracht van de man
7. Bij de bepaling van de draagkracht van de man neemt het hof als uitgangspunt de door hem overgelegde draagkrachtberekening, als productie 13 bij brief van 28 september 2010 overgelegd, met dien verstande dat als bruto jaarinkomen een bedrag van € 43.052,- in aanmerking wordt genomen, zoals blijkt uit de jaaropgave 2009, (in plaats van het in de berekening vermelde bruto jaarinkomen van € 41.070,-), te vermeerderen met een nettobedrag aan waarde van vakantiebonnen, in redelijkheid door het hof begroot op € 3.000,- per jaar. In dit kader heeft de vrouw voldoende aannemelijk gemaakt dat een onbelast deel van de waarde van de vakantiebonnen niet voorkomt op de jaaropgave van de werkgever.
8. Ten aanzien van de in die berekening genoemde lasten houdt het hof rekening met kale huurlasten van € 437,- per maand. De premie zorgverzekering bedraagt € 133,- per maand. De kosten verbonden aan de omgangsregeling bedragen onbetwist € 80,- per maand. Het hof houdt verder rekening met de bijstandsnorm voor een alleenstaande en een voor kinderalimentatie beschikbaar percentage van 70. Uit het vorenstaande volgt dat de beschikbare draagkrachtruimte van de man € 875,- per maand bedraagt. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de man onweersproken verklaard dat hij een derde kind heeft, voor wie hij eveneens onderhoudsplichtig is. Het hof acht het hof het redelijk en billijk de beschikbare draagkrachtruimte van de man te verdelen over drie kinderen, neerkomend op € 292,- per kind. De man is dus in staat voor de minderjarigen samen een kinderalimentatie te voldoen van (2 maal € 292,=) € 584,-.
De draagkracht van de vrouw
9. Bij de bepaling van de draagkracht van de vrouw neemt het hof als uitgangspunt de door haar overgelegde draagkrachtberekening, als productie 11 overgelegd bij haar verweerschrift, met het daarin genoemde bruto jaarinkomen van € 39.851,-, nu dit overeenstemt met de overgelegde jaaropgave 2009. De man heeft de in die berekening genoemde lasten niet weersproken, zodat deze als vaststaand worden aangenomen. Het hof houdt verder rekening met de bijstandsnorm voor een alleenstaande en een voor kinderalimentatie beschikbaar percentage van 70. Uit het vorenstaande volgt dat de beschikbare draagkrachtruimte van de vrouw € 700,- per maand bedraagt, zoals door haar berekend.
10. Uitgaande van de vastgestelde draagkracht van de man voor de minderjarigen (€ 584,-) en van de vrouw (€ 700,-) bedraagt na draagkrachtvergelijking het aandeel van de man in de behoefte (584:1284x1341=) € 609,- respectievelijk (584:1284x1405=) € 639,-. Nu de draagkracht van de vader om in het levensonderhoud voor de minderjarigen bij te dragen begrensd is op eerdergenoemd bedrag van € 584,- per maand, zal het hof in overeenstemming daarmee de bijdrage van de vader vaststellen op een bedrag van € 292,- per maand per kind.
De verdeling van de huwelijksgemeenschap
11. In zijn tweede grief stelt de man dat de rechtbank hem ten onrechte een betaling van
€ 1.616,66 ten titel van overbedeling heeft opgelegd. De man meent dat nog diverse schulden aanwezig zijn die in de gemeenschap van goederen vallen. Het betreft schulden aan [naam schuldeiser] (€ 1.036,-), aan de werkgever van de man alsmede aan [naam schuldeiser]. De man gaat akkoord met de door de rechtbank gehanteerde toebedeling. De door hem gemaakte schulden dienen volgens hem – onder verrekening – aan hem te worden toebedeeld. Volgens de berekening van de man wordt de vrouw overbedeeld met een bedrag van € 39.539,-, waarvan aan de man toekomt € 19.769,50, welk bedrag nog dient te worden verhoogd met de helft van de nog niet bekende schuldenlast op de peildatum. De man stelt dat de vrouw dit bedrag aan hem dient te betalen.
12. Het hof stelt voorop dat, nu partijen in gemeenschap van goederen waren gehuwd, alle vermogensbestanddelen in beginsel bij helfte dienen te worden verdeeld. Ook partijen gaan uit van een verdeling bij helfte. Ten aanzien van de omvang van de te verdelen huwelijksgemeenschap zijn partijen het er over eens dat als peildatum 12 juli 2010 dient te worden genomen. Als peildatum voor de waardering van de in de verdeling betrokken vermogensbestanddelen zijn partijen het er over eens dat de datum van deze beschikking dient te worden genomen. Verder heeft te gelden dat schulden niet verdeeld kunnen worden. Het hof begrijpt het verzoek van de man aldus dat hij in het kader van de verdeling wenst dat de schulden zo veel mogelijk verrekend worden.
De echtelijke woning
13. Partijen zijn het er over eens dat de echtelijke woning (alsmede de daarop rustende hypothecaire geldlening van € 255.000,--) aan de vrouw wordt toegedeeld. De man heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de verdeling niet meer kan worden uitgegaan van de destijds door de rechtbank vastgestelde waarde van de woning van € 240.000,- Volgens de man moet thans worden uitgegaan van een waarde van € 260.000,-. De vrouw heeft een waardeverklaring in het geding gebracht waaruit een waarde van € 240.000,- op 29 oktober 2009 blijkt. De vrouw heeft haar bereidheid om de onderwaarde van de woning voor haar rekening te nemen afhankelijk gesteld van de verdeling van de inboedel en personenauto.
14. Als peildatum voor de waarde van de woning geldt de datum van de verdeling. Het hof acht niet aannemelijk dat de woning in de tussenliggende periode tot heden, mede gelet op de slechte situatie op de huizenmarkt, in waarde is gestegen. Bij de verdeling moet dan ook worden uitgegaan van een waarde van de woning van € 240.000,-, tenzij één van partijen de waarde per peildatum opnieuw wenst te doen vaststellen door een deskundige.
Inboedel en personenauto
15. De man stelt dat de waarde van de inboedelgoederen € 20.000,- bedraagt. De vrouw betwist de gestelde waarde van de inboedelgoederen. Ook de waarde van de auto is in geschil.
16. Nu het hof niet over de gegevens beschikt om de waarde van de inboedelgoederen en de personenauto vast te stellen, acht het hof zich niet in staat om een verdeling van die goederen vast te stellen. Omdat de verdeling van de echtelijke woning en de beleggingsverzekering afhankelijk is van de inboedelverdeling, kan de woning evenmin aan de vrouw worden toegedeeld.
Verrekening schulden
17. De man heeft een brief van 15 april 2010 van Inkasso Unie overgelegd, waaruit een schuld aan [naam schuldeiser] blijkt van € 486,86. Ter terechtzitting heeft de vrouw verklaard dat zij zeer recent een aanslag kinderopvangtoeslag 2008 heeft ontvangen. Uit deze aanslag blijkt dat er een bedrag van € 4.294,- verschuldigd is.
18. Zoals het hof hiervoor onder 13. heeft overwogen kunnen schulden niet worden verdeeld. Partijen dienen in beginsel ieder voor de helft bij te dragen in de schulden die op de datum van ontbinding van de gemeenschap bestonden. Door een schuld af te lossen die op 12 juli 2010 tot de ontbonden gemeenschap behoorde, ontstaat een regresvordering op de andere partij. Het vaststellen van hoogte van de vorderingen in verband met regres dan wel verrekening van schulden is thans niet mogelijk omdat niet vaststaat welke schulden tot welke bedrag op genoemde datum bestonden en dat en door wie er na 12 juli 2010 is of wordt afgelost op de schulden. Aan het verzoek van de man om schulden van de gemeenschap te verrekenen gaat het hof bij gebrek aan voldoende gegevens voorbij. De hoogte van een eventuele vordering wegens over- of onderbedeling kan thans evenmin worden vastgesteld.
19. Kortom, het hof is bij gebreke van voldoende gegevens niet in staat om de gemeenschap te verdelen en zal het verzoek daartoe derhalve afwijzen
20. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie met ingang van 12 juli 2010 op € 292,- per maand per kind wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
wijst af het inleidende verzoek met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgemeenschap;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Van Dijk en Roelvink, bijgestaan door Lekahena als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 december 2010.