ECLI:NL:GHSGR:2011:BP6844

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.017.579-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de gevolgen van de Wet herstructurering varkenshouderij voor een varkenshouder na samenvoeging van bedrijven

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 1 maart 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gevolgen van de Wet herstructurering varkenshouderij (Whv) voor een varkenshouder, hierna aangeduid als [appellant]. De appellant had in 1996 een verzoek ingediend om twee varkenshouderijbedrijven samen te voegen, wat op 1 januari 1997 is goedgekeurd. De appellant stelde dat deze samenvoeging hem een 'individual and excessive burden' oplegde, zoals bedoeld in de Europese rechtspraak, en dat hij recht had op compensatie voor de kosten die hij had gemaakt voor de aankoop van varkensrechten. De rechtbank had eerder zijn vorderingen afgewezen, waarop hij in hoger beroep ging.

Het hof overwoog dat de appellant geen bijzondere omstandigheden had aangevoerd die rechtvaardigden dat zijn bedrijf anders behandeld moest worden dan andere varkenshouders. Het hof concludeerde dat de appellant niet buitensporig benadeeld was door de regelgeving, aangezien de last die hij droeg voortkwam uit zijn eigen investeringen en de gevolgen van de wetgeving die in 1998 in werking trad. De appellant had geen feiten aangedragen die het hof deden twijfelen aan de beslissing van de rechtbank dat de samenvoeging van de bedrijven geen 'individual and excessive burden' opleverde.

De grieven van de appellant werden ongegrond verklaard, en het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank. De appellant werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die door de Staat waren gevorderd. Dit arrest benadrukt de noodzaak voor varkenshouders om zich bewust te zijn van de gevolgen van wetgeving en de impact van administratieve beslissingen op hun bedrijfsvoering.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer : 200.017.579/01
Rolnummer rechtbank : HA ZA 07-1110
Arrest van de eerste civiele kamer d.d. 1 maart 2011
inzake
[Naam] en
]Naam,
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna tezamen te noemen: [appellant] (in mannelijk enkelvoud),
advocaat: mr. L.Ph.J. van Utenhove te 's-Gravenhage,
tegen
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Economische zaken, Landbouw en Innovatie),
zetelende te 's-Gravenhage,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de Staat,
advocaat: mr. S. van Heukelom-Verhage te 's-Gravenhage.
Het geding
Bij dagvaarding van 16 oktober 2008 is [appellant] in hoger beroep gekomen tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage tussen partijen gewezen op 23 juli 2008. Bij memorie van grieven heeft hij twee grieven tegen het vonnis gericht, welke de Staat bij memorie van antwoord (met producties) heeft bestreden. Daarna hebben partijen arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1.1 Tegen de door de rechtbank onder 2 vastgestelde feiten zijn geen grieven gericht. Ook het hof gaat van deze feiten uit. Het gaat in dit geding om het volgende.
1.2 [appellant] exploiteert in maatschapverband een varkenshouderij aan de [adres] te [woonplaats]. Deze varkenshouderij bestond uit twee bedrijven met twee afzonderlijke mestnummers (12.100.1180 en 12.102.8631), die beide op naam [appellant] stonden.
1.3 Op 31 januari 1995 zijn voor het bedrijf met mestnummer 12.100.1180 extra mestproductierechten aangekocht in verband met een voorgenomen uitbreiding met ongeveer 80 zeugen. Voor deze uitbreiding werd een milieuvergunning aangevraagd die in november 1996 is verleend. Tevens is een bouwvergunning aangevraagd.
1.4 Op 24 december 1996 heeft [appellant] aan het Bureau Heffingen van het ministerie van (toen) Landbouw, Natuurbeheer en Visserij verzocht om de bedrijven samen te voegen. Daartoe hebben zij gebruik gemaakt van het formulier "Samenvoeging van twee bij elkaar gelegen bedrijven". Op dat formulier is (onder meer) vermeld:
"Als aan de hieronder genoemde voorwaarden wordt voldaan, krijgt het bedrijf dat na de samenvoeging ontstaat, alle grondgebonden en alle niet-gebonden mestproductierechten van de samengevoegde bedrijven. Er is dus geen 25%-korting op de verplaatste rechten."
Naar aanleiding van het verzoek zijn de bedrijven met ingang van 1 januari 1997 samengevoegd tot één bedrijf met het mestnummer 12.105.1099.
1.5 In maart 1997 is de bouwvergunning verleend en is [appellant] begonnen met de bouw van een nieuwe kraamstal. In de zomer van 1997 was de uitbreiding afgerond en konden de op 31 januari 1995 aangekochte extra mestproductierechten volledig worden benut.
1.6 Op 1 september 1998 is de Wet herstructurering varkenshouderij (Whv) in werking getreden, waarbij een stelsel van varkensrechten (en fokzeugenrechten) is geïntroduceerd en waarbij het varkensrecht in beginsel overeenkomt met het in 1996 dan wel 1995 gemiddeld op het bedrijf gehouden aantal varkens, verminderd met 10%. Tevens is het Besluit hardheidsgevallen herstructurering varkenshouderij (Bhv) in werking getreden. Ingevolge dit Besluit wordt aan bedrijven die vóór 10 juli 1997 bezig waren met een uitbreiding, in bepaalde gevallen extra varkensrechten toegekend. Op grond van artikel 9 lid 4 Bhv blijft deze toekenning achterwege indien het zou leiden tot een vergroting van het aantal varkensrechten van minder dan 10%.
1.7 [appellant] heeft de formulieren "melding varkensrechten" en "Aanmelding Besluit hardheidsgevallen, I.v.m. aanvraag milieuvergunning vóór 10 juli 1997" bij het Bureau Heffingen ingediend. Hij heeft te kennen gegeven in aanmerking te komen voor toepassing van hardheidscategorieën en verzocht de samenvoeging van de twee bedrijven buiten beschouwing te laten.
1.8 Aan het verzoek om de samenvoeging van de bedrijven met terugwerkende kracht terug te draaien, zodat de oude situatie met twee mestnummers (12.102.8631 en 12.100.1180) zou worden hersteld, is niet voldaan. Het bedrijf van [appellant] is niet in aanmerking gebracht voor de hardheidscategorieën, omdat de vergroting van het varkensrecht op grond van deze categorieën bij het bedrijf van [appellant] met mestnummer 12.105.1099 minder zou zijn dan 10% van het op grond van de melding voor dat (samengevoegde) bedrijf berekende varkensrecht.
2.1 [appellant] heeft in het onderhavige geding gevorderd dat de Staat wordt veroordeeld tot betaling van het bedrag dat [appellant] voor de aankoop van varkensrechten heeft moeten betalen, vermeerderd met rente. Hij heeft daaraan, met een beroep op het arrest van de Hoge Raad van 16 november 2001, LJN AD5493, ten grondslag gelegd dat hij door de maatregelen van de Staat is belast met een "individual and excessive burden" in de betekenis die het Europese Hof voor de Rechten van de Mens daaraan toekent, zodat de bepalingen van de Whv voor hem buiten toepassing moeten worden gelaten zolang niet is voorzien in een adequate financiële compensatie. Hij heeft aangevoerd dat, indien de samenvoeging van de bedrijven buiten beschouwing wordt gelaten, hij aan alle voorwaarden van de betreffende hardheidscategorie van het Bhv voldoet, omdat de aangekochte varkensrechten alleen het bedrijf met mestnummer 12.100.1180 betroffen en toepassing van het hardheidscriterium tot een vergroting van 11,3 % van het aantal varkensrechten van (alleen) dit bedrijf zou leiden. De samenvoeging van de bedrijven was slechts administratief en [appellant] mocht er vanwege de hiervoor onder 1.4 genoemde vermelding in het formulier ook op vertrouwen dat de samenvoeging geen nadelig effect op de omvang van de mestproductierechten zou hebben, aldus [appellant].
2.2 De Staat heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
2.3 De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen.
3.1 De eerste grief richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat het behandelen van de samengevoegde bedrijven als één bedrijf geen "individual and excessieve burden oplevert". Omdat [appellant] wel zou voldoen aan de 10%-eis en in aanmerking zou komen voor meer varkensrechten indien niet was geoordeeld op basis van het totale samengevoegde bedrijf met mestnummer 12.105.1099, maar op basis van alleen het oorspronkelijk uitgebreide bedrijf met mestnummer 12.100.1180, is berekening op basis van het samengevoegde bedrijf volgens [appellant] onbillijk. De investeringen zijn gedragen door één bedrijf en de samenvoeging had louter een praktisch - het gemak dienend - administratief doel. [appellant] voldeed wel aan alle meer algemene voorwaarden (investeringen, vergunningen, verbouwingen) en de investeringskosten heeft gemaakt. In de toelichting op de grief voert [appellant] aan dat de door de rechtbank gehanteerde maatstaf onjuist is, omdat het niet gaat om een feitelijke situatie, maar om de vraag of de vóór 10 juli 1997 gedane investeringen omvangrijk genoeg waren om van een individuele en buitensporige last te spreken. Voorts moet [appellant] niet vergeleken worden met varkenshouders die van meet af aan een groot bedrijf hadden, maar met varkenshouders die op het moment van het doen van de investeringen een gesplitst bedrijf hadden, aldus [appellant].
3.2 Het hof overweegt dat voor de vraag of sprake is van een "individual and excessive burden" die de Staat aan [appellant] niet mag opleggen zonder schade te vergoeden, beoordeeld moet worden hoe zwaar de 'burden' is die de Staat heeft opgelegd. Die 'burden' is niet de last van het doen van investeringen op 31 januari 1995; die 'last' heeft [appellant] toen zelf op zich genomen. De last waar het hier om gaat is de last van de gevolgen van de regelgeving per 1 september 1998 (waaronder het niet conform de planning terugverdienen van de investeringen). Voor beoordeling van de vraag of deze last buitensporig is, zijn de omstandigheden op het moment van het dragen van de last relevant. Dat betekent dat geoordeeld moet worden naar de situatie in 1998. In 1998 had [appellant] één samengevoegd bedrijf.
3.3 Het hof ziet geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan het bedrijf van [appellant], anders dan de situatie was, in het kader van de beoordeling of sprake is van een "individual and excessive burden" moet worden behandeld als twee (niet samengevoegde) bedrijven. Zoals de rechtbank heeft geoordeeld, bestond het samengevoegde bedrijf ook feitelijk gezien niet uit twee, los van elkaar opererende onderdelen die alleen administratief waren samengevoegd. Er waren eenzelfde product (varkens), locatie, exploitant en eigenaren. [appellant] heeft geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die het hof tot het oordeel brengen dat hij buitensporig (financieel) nadeel ondervindt ten gevolge van de door de Whv voor hem ontstane last. De enkele omstandigheid dat [appellant] indien hij niet om samenvoeging had gevraagd, een beroep op de hardheidsclausule had kunnen doen - indien daarvan al zou kunnen worden uitgegaan - brengt nog niet mee dat sprake is van een "individual and excessive burden".
3.4 Dat er ook varkenshouders zijn die bij dezelfde mate van uitbreiding minder gedupeerd zijn door de regelgeving, omdat zij twee afzonderlijke bedrijven hebben bij één waarvan de omvang van de varkensrechten met meer dan 10% vergroot, maakt [appellant] niet tot een knelgeval. Daarvoor moet immers bekeken worden welke 'burden' [appellant] door de wetgeving moet dragen. Dat is de door één (groter) bedrijf te dragen last van het niet ontvangen van minder dan 10% vergroting van het mestproductierecht. Dat is zonder nadere motivering, die ontbreekt, geen buitensporige last.
3.5 De eerste grief is (ook in samenhang met de tweede grief gezien) ongegrond.
4.1 Met zijn tweede grief heeft [appellant] aangevoerd dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, de mededeling van de overheid op het formulier genoemd hiervoor onder 1.4 de duidelijke boodschap bevatte dat de voorgenomen samenvoeging per 1 januari 1997 voor [appellant] geen nadelige gevolgen zal hebben voor de omvang van zijn mestproductierechten, en in ieder geval dat de samenvoeging geen nadelig effect zou toebrengen aan de omvang van die mestproductierechten. Op grond daarvan mocht [appellant] de verwachting koesteren dat diezelfde daad van samenvoeging niet een jaar en negen maanden later alsnog dat nadelig effect zou kunnen hebben, aldus [appellant].
4.2 Het hof overweegt dat het formulier niets vermeldt over de in geding zijnde regelgeving en de in geding zijnde varkensrechten. Het vermeldt slechts wat het samengevoegde bedrijf na de samenvoeging (in 1997) verkrijgt - alle grondgebonden en alle niet-gebonden mestproductierechten van de beide bedrijven - en het noemt concreet de 25%-korting, die in 1997 in het algemeen voor verplaatste rechten gold. Het samengevoegde bedrijf heeft ook daadwerkelijk alle mestproductierechten van beide bedrijven gekregen, zonder 25%-korting voor verplaatsing. Er is niets vermeld over andere of toekomstige omstandigheden of de invloed van toekomstige regelgeving op varkensrechten.
4.3 De tweede grief is eveneens ongegrond.
5. Nu de grieven ongegrond zijn, zal het vonnis worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, vermeerderd met wettelijke rente zoals door de Staat gevorderd.
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 23 juli 2008;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de Staat tot op heden vastgesteld op € 2.545,- aan verschotten en € 1.631,- aan salaris advocaat, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.A. Boele, A.V. van den Berg en G. Dulek-Schermers en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 maart 2011 in aanwezigheid van de griffier.