ECLI:NL:GHSGR:2011:BR2456

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.044.750
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake partneralimentatie en toerekening van betalingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de betaling van partneralimentatie. De man, appellant, heeft in hoger beroep de vernietiging van een vonnis van de rechtbank Rotterdam verzocht, waarin zijn vorderingen tot vaststelling van de door hem betaalde partneralimentatie waren afgewezen. De vrouw, geïntimeerde, heeft de vorderingen van de man bestreden en verzocht het vonnis te bekrachtigen. Het hof heeft vastgesteld dat partijen in 2008 zijn gescheiden en dat er een eerdere beschikking was waarin de alimentatie was vastgesteld op € 500,- per maand. De man heeft aangevoerd dat hij aan zijn alimentatieverplichtingen heeft voldaan, maar de vrouw betwist dit en stelt dat de betalingen die de man heeft gedaan, niet als alimentatie kunnen worden beschouwd. Het hof heeft de feiten zoals door de rechtbank vastgesteld, overgenomen en heeft de stellingen van de man en vrouw beoordeeld. Het hof concludeert dat de man een bedrag aan partneralimentatie heeft voldaan en dat de vorderingen van de man voor toewijzing gereed liggen. Het hof heeft het bestreden vonnis vernietigd en verklaart voor recht dat de man aan de vrouw reeds een bedrag aan partneralimentatie heeft voldaan. Tevens heeft het hof de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan op 13 juli 2011 door het Gerechtshof 's-Gravenhage.

Uitspraak

Sector Civiel recht
Zaaknummer : 200.044.750/01
Rolnummer rechtbank : HA ZA 08-2728
arrest van de familiekamer d.d. 13 juli 2011
inzake
[appellant],
wonende in [land],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M.P. Kloppenburg te [gemeente],
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [gemeente],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.C.E. Eikenboom te Rotterdam.
Het geding
Bij exploot van 22 september 2009 is de man in hoger beroep gekomen van het vonnis van
2 september 2009 door de rechtbank Rotterdam tussen de partijen gewezen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
Bij memorie van grieven (met 3 producties) heeft de man één grief aangevoerd.
Bij memorie van antwoord heeft de vrouw de grief bestreden.
De vrouw heeft arrest gevraagd en heeft daarbij haar procesdossier aan het hof overgelegd.
Feiten
1. Tegen de feiten zoals door de rechtbank onder II in het bestreden vonnis opgenomen is niet opgekomen, zodat het hof in hoger beroep van die feiten uitgaat. Daarnaast gaat het hof uit van de volgende feiten.
2. Partijen zijn op [datum] met elkaar gehuwd. Bij beschikking van [datum] van de rechtbank te Rotterdam is tussen partijen de scheiding van tafel en bed uitgesproken. Deze is ingeschreven in het huwelijksgoederenregis[datum]]
3. Bij laatstgenoemde beschikking is tevens een bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw vastgesteld van € 1.000,- per maand. Nadat de man hiertegen hoger beroep had ingesteld hebben partijen alsnog overeenstemming bereikt over de partneralimentatie. Die overeenstemming hield onder meer het volgende in:
- de alimentatie voor de vrouw ten laste van de man, met ingang van de datum waarop de beschikking tot scheiding van tafel en bed is ingeschreven, te weten [datum], werd bepaald op € 500,- netto per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
- de verplichting van de man om aan de vrouw alimentatie te verstrekken zou eindigen op [datum 2], onder voorwaarde, dat de man alsdan volledig aan zijn alimentatieverplichtingen jegens de vrouw zou hebben voldaan;
- de man zou de netto alimentatie over de eerste twee jaar ad € [bedrag] in april 2005 in twee gelijke termijnen voldoen.
De bereikte overeenstemming over de eerste twee punten is opgenomen in de beschikking van dit hof van 29 juni 2005.
4. De vrouw heeft uit een eerder huwelijk een zoon (geboren in 1984) en een dochter (geboren in 1993). De man heeft uit een eerdere relatie eveneens een zoon.
5. In september 2003 heeft de man schriftelijk aan de advocaat van de vrouw onder meer het volgende medegedeeld:
"Ondergetekende heeft duidelijk met uw cliente afgesproken dat er geen sprake zou zijn van alimentatie omdat,
...
c. De afspraak tussen uw cliente en ondergetekende inhield dat ondergetekende op papier in de echtelijke woning zou blijven wonen, en zodoende zou meehelpen d.m.v. inkomensgegevens en 'borgstelling', zodat de illegaal in Nederland verblijvende zoon, van uw cliente, de status van 'legaal' zou verkrijgen."
6. Bij brief van 20 september 2007 heeft de advocaat van de vrouw aan de (toenmalige) advocaat van de man het volgende medegedeeld:
"Wel kan ik reeds thans opmerken, dat tussen cliënte en de heer [appellant] problemen zijn gerezen met betrekking tot de door hem betaalde alimentatie na de scheiding van tafel en bed."
7. Bij brief van [datum 2] heeft de advocaat van de vrouw aan de advocaat van de man medegedeeld dat de vrouw het bedrag van € [bedrag] (alimentatie eerste twee jaren) niet heeft ontvangen.
8. De vorderingen van de man in eerste aanleg strekten ertoe dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht zou verklaren dat de man aan de vrouw een bedrag van € [bedrag 1], althans in ieder geval € [bedrag 2] netto aan de vrouw aan partneralimentatie heeft voldaan;
- voor recht zou verklaren dat de man aan de vrouw uit diversen hoofde een bedrag van € [bedrag 1], althans enig ander lager bedrag, onverschuldigd heeft betaald dan wel dat de vrouw ten laste van de man en te haren gunste ongerechtvaardigd is verrijkt,
met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure.
9. Bij het bestreden vonnis zijn deze vorderingen van de man afgewezen en is hij veroordeeld in de kosten van de procedure.
Beoordeling van het hoger beroep
10. Het geschil betreft de voldoening van de door de man verschuldigde partneralimentatie over de periode [tijdvak]
11. De man vordert dat het hof bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis vernietigt en opnieuw rechtdoende voor recht verklaart dat de man aan de vrouw reeds een bedrag van € [bedrag 2] aan partneralimentatie heeft voldaan dan wel vaststelt welk bedrag de man aan de vrouw ter zake van de partneralimentatie heeft voldaan, met veroordeling van de vrouw in de kosten van beide instanties. Het hof begrijpt de vordering van de man aldus, dat hij primair een verklaring voor recht vraagt en subsidiair een vaststelling van het bedrag dat de man aan partneralimentatie heeft betaald.
12. De vrouw verzoekt het bestreden vonnis te bekrachtigen, met veroordeling van de man in de kosten van het appel.
Standpunten van partijen
Algemeen
13. De man voert het volgende aan.
Hij heeft het gehele bedrag van de verschuldigde partneralimentatie aan de vrouw voldaan. Het is de bedoeling van partijen geweest dat de betalingen die de man aan de vrouw heeft gedaan, als alimentatie golden c.q. daarop in mindering kwamen.
14. De vrouw betwist de stellingen van de man. Haar standpunt komt erop neer dat zij geen partneralimentatie van de man heeft ontvangen. De betalingen die de man heeft gedaan, moeten volgens de vrouw worden gezien als een natuurlijke verbintenis vanwege werkzaamheden die de vrouw voor de man heeft verricht en vanwege de financiële verantwoordelijkheid die de man voor de dochter van de vrouw voelde. Na de scheiding van tafel en bed is de affectieve relatie tussen partijen niet geëindigd. Wel hadden ze ieder een eigen woning. In de weekenden verbleef de vrouw veelal met haar dochter bij de man. Doordeweeks kookte ze regelmatig voor de man en verrichtte zij in de woning van de man huishoudelijke werkzaamheden. In maart 2007 heeft de vrouw aan de man laten weten dat zij niet met hem verder kon.
Betaling van € [bedrag]
15. De man voert het volgende aan.
De man heeft het bedrag aan partneralimentatie over de eerste twee jaren, € [bedrag], begin mei 2005 in contanten aan de vrouw gegeven. De advocaat van de vrouw heeft bij brief van 17 mei 2005 deze betaling bevestigd aan de advocaat van de man. In latere correspondentie is er steeds impliciet van uitgegaan dat was betaald. Pas bij brief van [datum 2] heeft de vrouw gesteld dat ze het bedrag niet heeft ontvangen.
Op de vrouw rust de bewijslast om aan te tonen dat zij onder druk van de man haar advocaat heeft voorgelogen en het bedrag van € [bedrag] niet heeft ontvangen. De brief van de man van september 2003 kan niet tot dit bewijs dienen nu partijen medio 2005 tot overeenstemming kwamen. Het is voorts niet met de feitelijke situatie te rijmen dat de vrouw pas begin 2008 de waarheid aan haar advocaat durfde te vertellen. Uit de (overgelegde) brief van 20 september 2007 en uit een (niet overgelegde) brief van 1 oktober 2007 van de advocaat van de vrouw blijkt dat partijen reeds in september 2007 problemen met elkaar hadden over de partneralimentatie. In de laatste brief wordt nog steeds nadrukkelijk vermeld dat het bedrag van € [bedrag] is betaald.
Voor zover op de man enige bewijslast zou rusten, biedt hij aan, na overleg met de deken van de orde van advocaten, de correspondentie tussen de raadslieden in het geding te brengen.
16. De vrouw betwist de stellingen van de man. Zij voert het volgende aan.
De vrouw is in 2003 door de man onder grote druk gezet. Als de vrouw geen alimentatievordering zou instellen, zou de man haar helpen met een geldige verblijfsstatus voor de zoon van de vrouw. Later heeft de vrouw alsnog een verzoek tot vaststelling van partneralimentatie ingediend. Dat heeft geleid tot de beschikking van [datum] van de rechtbank Rotterdam. De dreiging die uitging van de brief in 2003 heeft de man na die brief bij voortduring herhaald. De zoon van de vrouw had, ook in 2005, niet de Nederlandse nationaliteit en de man dreigde dat hij de IND ervan op de hoogte zou stellen dat partijen uit elkaar waren, met als gevolg dat de zoon van de vrouw niet langer in Nederland zou kunnen blijven. Daartoe onder druk gezet door de man heeft de vrouw tegen haar advocaat gelogen over de ontvangst van het bedrag van € [bedrag]. De vrouw heeft dit bedrag nooit ontvangen. Begin 2008, nadat de vrouw enigszins vrij was van de man, heeft de vrouw de waarheid aan haar advocaat verteld.
Creditcardbetalingen en -opnames ad € 6.915,65
17. De man stelt dat de vrouw van hem een creditcard heeft gekregen om de (alimentatie) betalingen inzichtelijk te maken. De vrouw heeft daarmee totaal tot een bedrag van € 6.915,65 betaald en opgenomen. Deze betalingen en opnames zijn niet aan hem ten goede gekomen. Het betreffende standpunt van de vrouw is ook in strijd met wat zij subsidiair stelt.
18. De vrouw voert daartegen aan dat de opnames en de betalingen met de creditcard niet aan haar ten goede zijn gekomen en niet zijn te beschouwen als voldoening van partneralimentatie. Zij mocht met de creditcard alleen uitgaven doen voor de man en voor haar dochter. Daar is de kaart ook voor gebruikt. Subsidiair stelt de vrouw zich op het standpunt dat de betalingen en opnames moeten worden gezien in het kader van de nakoming van een natuurlijke verbintenis door de man.
Bancaire overschrijvingen ad € [bedrag 3]
19. De man voert aan dat de vrouw niet betwist dat overschrijvingen tot een bedrag van
€ [bedrag 3] aan haar hebben plaatsgevonden. Haar stellingen zijn ook hier tegenstrijdig, omdat het niet logisch is dat de man aan de ene kant allerlei kosten voor de vrouw betaalt maar aan de andere kant niet aan zijn alimentatieverplichting voldoet. Als er al sprake is van een natuurlijke verbintenis, dienen de betalingen in de eerste plaats te worden afgeboekt van de partneralimentatie.
20. De vrouw betwist dat het om betalingen in verband met de partneralimentatie gaat. De bedragen van € [bedrag 4] zijn voor de dochter van de vrouw betaald als kinderalimentatie, die van € [bedrag 5],- en € [bedrag 6] hebben betrekking op tandarts- en orthodontiekosten gemaakt voor de dochter. Er is sprake van nakoming van een natuurlijke verbintenis. De vrouw herhaalt hetgeen zij in dat verband ten aanzien van de creditcardbetalingen heeft gesteld.
Contante betalingen ad € [bedrag 7] en ad € [bedrag 8]
21. De man biedt aan bewijs te leveren van zijn stelling dat hij in februari 2007 een bedrag van € [bedrag 7] contant aan de vrouw heeft betaald voor de aflossing van een lening van de zus van de vrouw.
22. De vrouw stelt het door de man bedoelde bedrag van € [bedrag 7] niet te hebben ontvangen en ook niet het bedrag van € [bedrag 8] dat in maart 2007 in contanten zou zijn betaald.
Oordeel van het hof
23. Nu de vrouw niet heeft betwist dat haar advocaat schriftelijk aan de advocaat van de man heeft medegedeeld dat de man het bedrag van € [bedrag] aan alimentatie over de periode van 1 maart 2005 tot 1 maart 2007 heeft voldaan, moet ervan worden uitgegaan dat de vrouw aan de man een kwitantie heeft verleend voor de voldoening van dit bedrag. Daarmee staat voorshands, behoudens tegenbewijs, vast dat de man het verschuldigde bedrag heeft voldaan.
Het standpunt van de vrouw komt erop neer dat de kwitantie in strijd met de waarheid is verleend. Zij onderbouwt dit door te verwijzen naar de druk die de man op haar uitoefende in verband met het verblijf van haar zoon in Nederland. Gelet op de brief van september 2003 is aannemelijk dat deze druk op enig moment heeft bestaan. Naar het oordeel van het hof is echter ook aannemelijk dat aan deze druk een einde is gekomen, nu de vrouw in weerwil van bedoelde brief toch een verzoek tot partneralimentatie heeft ingediend. Ook overigens is het standpunt van de vrouw niet overtuigend. Zoals de man terecht opmerkt blijkt uit de briefwisseling tussen zijn advocaat en die van de vrouw dat de vrouw zich reeds geruime tijd vóór februari 2008 vrij voelde om met hulp van een advocaat de man aan te spreken op betaling van alimentatie en andere gevoelig liggende kwesties, zodat niet aannemelijk is dat de door de man gestelde en door de vrouw niet betwiste mededeling in de brief van 1 oktober 2007 dat het bedrag van € [bedrag] was voldaan, nog onder druk van de man is gedaan. Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat de vrouw haar stellingen onvoldoende heeft onderbouwd, zodat zij, nog los van de vraag of haar bewijsaanbod voldoende gespecificeerd is, niet zal worden toegelaten tot het eerder genoemde tegenbewijs. Als vaststaand moet derhalve worden aangenomen dat de man het bedrag van € [bedrag] heeft voldaan.
24. Voorts moet worden beoordeeld of de man aan zijn alimentatieverplichtingen over de periode van [tijdvak 2] heeft voldaan. Het betreft totaal een bedrag van
€ [bedrag 9]
Het hof constateert dat de vrouw niet betwist dat zij de door de man gestelde creditcardbetalingen en -opnames heeft gedaan en dat de door de man genoemde overschrijvingen aan haar hebben plaatsgevonden. Uit de door de man overgelegde stukken is af te leiden dat de creditcardbetalingen tot een bedrag van € 6.[bedrag 4]- betrekking hebben op cashopnames. De vrouw stelt onder meer dat deze bedragen niet als betalingen van alimentatie kunnen worden beschouwd omdat ze aan de man zelf ten goede zijn gekomen, doch onderbouwt op geen enkele wijze om welke bedragen het gaat. Het hof komt alleen al om die reden niet toe aan een bewijsopdracht aan de vrouw. Het hof gaat dan ook aan haar stellingen op dit punt voorbij en neemt als uitgangspunt dat de cashopnames niet aan de man ten goede zijn gekomen.
25. Gelet op de overgelegde stukken en uitgaande van de standpunten van partijen dienen de cashopnames naar het oordeel van het hof te worden beschouwd als betalingen die kunnen worden toegerekend op twee of meer verbintenissen, zoals bedoeld in artikel 6:43 BW. De man rekent de cashopnames toe aan zijn alimentatieverplichting, terwijl deze volgens de vrouw voortvloeien uit (onder meer) een natuurlijke verbintenis. De man heeft bij de betalingen niet de verbintenis aangewezen op welke hij de betalingen toerekende. Bij gebreke van zodanige aanwijzing geschiedt de toerekening ingevolge het tweede lid van genoemd artikel in de eerste plaats op de opeisbare verbintenissen. Het geschilpunt betreft de alimentatie vanaf 11 maart 2007 en de betalingen hebben plaatsgevonden in de periode september 2005 tot en met juli 2006. Weliswaar moest de alimentatie vooraf worden betaald, maar de redelijkheid en billijkheid brengen mee dat de alimentatie vanaf 11 maart 2007 niet reeds in 2005 en 2006 opeisbaar kan worden geacht.
Nu de betalingen niet geacht kunnen worden betrekking te hebben op een opeisbare verbintenis, dient de betaling, eveneens op grond van het tweede lid van genoemd artikel, op de meest bezwarende verbintenis te worden toegerekend. Naar het oordeel van het hof moet de alimentatieverplichting als zodanig worden beschouwd, nu deze in een rechterlijke uitspraak vastligt.
26. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de cashopnames ad € 6.[bedrag 4] moeten worden toegerekend aan de alimentatieverplichting van de man en dat hij totaal een bedrag van meer dan € [bedrag 2] aan partneralimentatie heeft voldaan. De primaire vordering van de man ligt derhalve voor toewijzing gereed. Hetgeen de man ten aanzien van de overige betalingen heeft aangevoerd behoeft derhalve geen bespreking meer.
27. In het feit dat partijen ex-echtelieden zijn ziet het hof aanleiding de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van dit uitgangspunt zou moeten worden afgeweken, is het hof niet gebleken.
28. Het bovenstaande brengt mee dat het bestreden vonnis moet worden vernietigd.
Beslissing
vernietigt het vonnis van 2 september 2009 door de rechtbank te Rotterdam tussen de partijen gewezen;
verklaart voor recht dat de man aan de vrouw reeds een bedrag van € [bedrag 2] aan partneralimentatie heeft voldaan;
compenseert de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep in die zin dat de partijen ieder de eigen kosten dragen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. van Nievelt, Van Dijk en De Haan-Boerdijk en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 juli 2011 in aanwezigheid van de griffier.