GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector familie
Zaaknummer : 200.071.568/01
Rol- zaaknummer rechtbank : 253366 / HA ZA 06-102
arrest van de familiekamer d.d. 12 april 2011
[appellant],
wonende te [gemeente],
appellant,
advocaat mr. W.F. Schovers te Prinsenbeek, gemeente Breda,
[geïntimeerde],
wonende te [gemeente],
geïntimeerde,
advocaat mr. P.J.Ph. Dietz de Loos te Wassenaar.
Bij exploot van 10 februari 2010 is appellant in hoger beroep gekomen van het vonnis van
11 november 2009 van de recht¬bank te Rotterdam tussen de partijen gewezen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het vonnis heeft ver¬meld.
Bij memorie van grieven heeft appellant één grief aangevoerd.
Bij memorie van antwoord heeft geïntimeerde de grief bestreden.
Appellant heeft zijn procesdossier aan het hof over¬ge¬legd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1.Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht gaat het hof uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten.
2. Door appellant wordt gevorderd, dat het hof moge behagen om bovengenoemd vonnis van de rechtbank te Rotterdam te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut alsnog te bepalen:
Primair:
Dat de veroordeling van appellant tot het doen van rekening en verantwoording (alleen over de periode tot overlijden) binnen 2 maanden na de uitspraakdatum van dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag, indien hij na voormelde termijn in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met de bepaling dat aan dwangsommen maximaal € 30.000,- kan worden verbeurd, afgewezen dient te worden.
Subsidiair:
Dat het bedrag gematigd dient te worden tot een dwangsom van € 10,- per dag met een maximum van € 300,- of een door uw hof in goede justitie te bepalen bedrag.
Primair en subsidiair
Geïntimeerde te veroordelen in de kosten van dit geding in beide instanties.
3. Op 15 november 2003 is overleden [erflater] geboren op [datum]. De kinderen van erflater zijn/waren:
- [appellant]
- [P] (overleden op 22 juni 2008 gedaagde in eerste aanleg)
- [geïntimeerde]
4. In eerste aanleg heeft geïntimeerde ondermeer gevorderd dat appellant rekening en verantwoording dient af te leggen over gelden die zijn opgenomen van de rekening van [erflater].
5. De rechtbank heeft overwogen dat door appellant op grond van artikel 6:199 BW rekening en verantwoording moet worden afgelegd.
6. Partijen zijn het er klaarblijkelijk over eens dat de rechtsverhouding op grond waarvan geïntimeerde rekening en verantwoording vordert als zaakwaarneming moet worden gekwalificeerd. Het hof zal daar in het navolgende daarvan dan ook uit gaan. Het hof leest in grief 1 van appellant dat hij het niet eens is dat hij op grond van art 6:199 BW rekening en verantwoording dient af te leggen. Voorts is hij het er niet mee eens dat de rechtbank een dwangsom heeft opgelegd.
7. Door appellant is ondermeer het navolgende naar voren gebracht:
- Appellant heeft op 13 januari 2010 rekening en verantwoording afgelegd over de periode tot overlijden conform het tussenvonnis van de rechtbank van 19 november 2009;
- Artikel 6:199 BW noch een ander wetsartikel stellen eisen waaraan de rekening en verantwoording moet voldoen;
- Overigens diende enkel en alleen rekening en verantwoording te worden afgelegd over de gelden die appellant heeft opgenomen van de rekening van erflater;
- Uit artikel 6:199 BW blijkt niet welke criteria voor de invulling aan het begrip rekening en verantwoording worden gesteld;
- De morele beweegreden van het beheer spelen dus zeker een grote rol bij de weging van de omstandigheden welke van belang zijn voor de aan de rekening en verantwoording te stellen vereisten;
- De opgelegde dwangsom is buitenproportioneel.
8. Uit het betoog van geïntimeerde volgt dat hij van mening is dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat appellant op grond van artikel 6:199 BW rekening en verantwoording dient af te leggen.
9. Door geïntimeerde wordt ondermeer aangevoerd:
- Appellant heeft erkend meerdere malen geld van de rekening van [erflater] te hebben opgenomen. Appellant stelt hierbij gehandeld te hebben in het belang van erflater.
- Artikel 611 RV bepaalt dat wanneer aan de hoofdveroordeling niet wordt voldaan de rechter deze partij kan veroordelen tot een dwangsom
10. Het hof overweegt als volgt. Zaakwaarneming is het zich willens en wetens op redelijke grond inlaten met de behartiging van een anders belang, zonder de bevoegdheid daartoe aan een rechtshandeling of een elders in de wet geregelde rechtsverhouding te ontlenen.
11. De zaakwaarneming is een instituut dat zijn ontstaan dankt aan spontaan dienstbetoon. Meestal heeft zaakwaarneming plaats, wanneer iemand door afwezigheid of door een andere reden niet in staat is zelf zijn belangen te behartigen.
12. Aan de hand van alle feiten en omstandigheden dient de rechter te beoordelen of de zaakwaarneming behoorlijk is geweest.
13. Uit de feiten leidt het hof af dat [erflater] op [datum] is geboren en dat hij in de laatste fase van zijn leven niet meer voor zich zelf kon zorgen. In die fase van het leven is het naar maatschappelijke normen bezien normaal dat kinderen of één van hen zorgtaken op zich neemt. Het is een algemeen bekend gegeven dat in het kader van de uitoefening van zorgtaken er uitgaven moeten worden verricht.
14. Indien in het kader van het verrichten van die zorgtaken normale uitgaven worden verricht, bezien in het kader van de stand en fortuin waarin de betrokkene gewend was te leven, kan de zaakwaarneming als zorgvuldig worden aangemerkt. Als de zaakwaarnemer redelijke kosten voor zichzelf moet maken om de zorgtaken te kunnen verrichten, te denken valt onder meer aan vervoerskosten, mag de zaakwaarnemer deze kosten in redelijkheid ten laste brengen van de betrokkene. Deze kosten worden dan in het belang van de betrokkene gemaakt. De rechtsverhouding tussen de zaakwaarnemer (zoals in dit geval veelal een kind) en de betrokkene (zoals in dit geval veelal de ouder) brengt onder die hiervoor geschetste feiten en omstandigheden dan niet met zich mede dat de zaakwaarnemer op formele wijze rekening en verantwoording moet af leggen voor de hiervoor genoemde uitgaven. Indien dat wel het geval zou zijn, geeft dit naar het oordeel van het hof in het geval als het onderhavige een onevenredige administratieve last voor de zaakwaarnemer hetgeen een belemmering kan zijn voor hem of haar om zorgtaken op zich te nemen. Het vorenstaande impliceert dat de zaakwaarnemer ten opzichte van de erfgenamen van de erflater in beginsel geen rekening en verantwoording dient af te leggen.
15. In het onderhavige geval echter zijn de opnames door appellant ten laste van de rekening van [erflater] niet aan te merken als normale uitgaven ten behoeve van de zorg van [erflater]. Onweersproken is dat appellant een bedrag van € 23.003,32 van de rekening van [erflater] heeft overboekt naar zijn eigen rekening. Voor deze overboeking heeft hij tot op heden geen verklaring gegeven. Voorts is onweersproken dat appellant ten behoeve van zijn zoon een bedrag van € 1.000,- van de rekening van [erflater] heeft opgenomen. Noch gesteld noch is gebleken dat [erflater] – waarvan niet duidelijk of hij in het voormelde tijdvak al of niet wilsonbekwaam was – van deze opnamen op de hoogte was en ter zake (impliciet) rekening en verantwoording heeft afgenomen. Voormelde feiten en omstandigheden rechtvaardigen dat appellant rekening en verantwoording aflegt met betrekking tot de periode dat hij de zaken van [erflater] heeft waargenomen.
16. Mede bezien de wijze waarop appellant zijn petitum in appel heeft geformuleerd en mede bezien de inhoud van de memorie van antwoord ligt naar het oordeel van het hof niet voor of appellant naar behoren rekening en verantwoording heeft afgelegd.
17. Het is ter beoordeling van de rechter of er een dwangsom verbonden dient te worden aan de nakoming van het rechterlijk oordeel. Gezien het feitelijk handelen van appellant in deze acht het hof het opleggen van een dwangsom alsmede de hoogte van de dwangsom redelijk.
18. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen is het hof van oordeel dat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
19. Gezien het feit dat er sprake is van een familierechtelijke verhouding acht het hof het redelijk en billijk om de proceskosten tussen partijen te compenseren.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank te Rotterdam tussen de partijen op 19 november 2009 gewezen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af hetgeen meer of anders gevorderd is;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat de partijen ieder de eigen kosten dragen;
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, van Dijk en Stollenwerck en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 april 2011 in aanwezigheid van de griffier.