ECLI:NL:GHSGR:2011:BU1406

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.065.554-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van de aanwijzing Jeugdzorg in de omgang tussen een ouder en uithuisgeplaatste kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 2 februari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een moeder en haar uithuisgeplaatste kinderen. De moeder, die alleen het ouderlijk gezag over de kinderen heeft, verzocht om de bestreden beschikking van de rechtbank te vernietigen en de bezoekregeling uit te breiden. De rechtbank had eerder de verzoeken van de moeder afgewezen, waarbij werd overwogen dat de aanwijzing van Jeugdzorg noodzakelijk was in het belang van de kinderen. De moeder stelde dat de rechtbank onvoldoende rekening had gehouden met haar bezwaren tegen de aanwijzing en dat de huidige bezoekregeling van eenmaal per twee maanden niet in het belang van de kinderen was.

Tijdens de zitting heeft de moeder haar verzoek verder toegelicht en aangegeven dat de huidige regeling niet bevorderlijk is voor de ontwikkeling van de kinderen. Het hof heeft vastgesteld dat er verbeteringen zijn in de omgangsregeling sinds de kinderen afzonderlijk contact hebben met de moeder. De pleegmoeder van een van de kinderen heeft verklaard dat de bezoeken beter verlopen nu de kinderen apart van elkaar contact hebben met de moeder. Het hof heeft ook rekening gehouden met de verklaringen van de kinderen, die behoefte hebben aan meer contact met hun moeder.

Het hof heeft uiteindelijk besloten om de schriftelijke aanwijzing van Jeugdzorg te wijzigen, zodat de moeder voortaan eenmaal per maand contact heeft met [minderjarige 1] en eens per twee maanden met [minderjarige 2]. De schriftelijke aanwijzing blijft voor het overige gehandhaafd. Het hof benadrukt dat de moeder moet blijven werken aan het verbeteren van de omgangsregeling en inzicht moet krijgen in de opvoedingsbehoeften van de kinderen. Deze beslissing is genomen met het oog op het welzijn van de kinderen en de noodzaak om de bezoekregeling gestructureerd en regelmatig te laten plaatsvinden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 2 februari 2011
Zaaknummer : 200.065.554/01
Rekestnr. rechtbank : JE RK 10-497
[appellante],
wonende te [woonplaats]
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. C.J. van Woerden te ’s-Gravenhage,
tegen
de stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden,
kantoorhoudende te Voorburg,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Haaglanden en Zuid-Holland Noord,
locatie ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 10 mei 2010 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 3 maart 2010 van de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage.
Jeugdzorg heeft op 27 juli 2010 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder is bij het hof op 9 november 2010 een “aanvulling hoger beroepschrift” ingekomen en op 11 juni 2010 en 18 december 2010 zijn aanvullende stukken ingekomen.
Op 22 december 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Namens Jeugdzorg zijn verschenen: mevrouw [G.], mevrouw [J.], gedragswetenschapper, en de heer [V.]. Voorts is verschenen mevrouw [R.], de pleegmoeder van [minderjarige 2]. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
De hierna te noemen [minderjarige 1] is op 6 januari 2011 in raadkamer gehoord.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat - voor zover in hoger beroep van belang - het volgende vast.
Uit de moeder zijn geboren de minderjarigen:
[minderjarige 1], geboren [in] 1998 te [geboorteplaats], verder: [minderjarige 1], en;
[minderjarige 2], geboren [in] 2000 te [geboorteplaats], verder: [minderjarige 2];
hierna gezamenlijk verder: de kinderen.
De moeder is alleen belast met het ouderlijk gezag over de kinderen.
Bij de bestreden beschikking is - voor zover in hoger beroep van belang en uitvoerbaar bij voorraad - het verzoek tot vervallen verklaring van de schriftelijke aanwijzing en het verzoek tot uitbreiding van de omgangsregeling afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is het verzoek tot vervallenverklaring van een aanwijzing ten aanzien van de kinderen.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de bezoekregeling wordt uitgebreid, althans wordt hersteld in de oude situatie zijnde twee uur per maand, althans een beslissing te nemen in goede justitie zoals het hof vermeent te behoren.
Ter terechtzitting heeft de moeder haar beroep aangevuld in die zin, dat zij primair verzoekt om een uitbreiding van de bezoekregeling tot tweemaal per maand en subsidiair tot eenmaal per maand (naar het hof begrijpt:) gedurende twee uur.
3. Jeugdzorg bestrijdt het beroep.
4. De moeder stelt dat sprake is van strijd met het recht en/of verzuim van vormen doordat de rechtbank heeft overwogen dat hetgeen uit het dossier naar voren is gekomen, noopt tot het oordeel dat de door Jeugdzorg gegeven aanwijzing noodzakelijk is in het belang van de kinderen. De rechtbank is kritiekloos afgegaan op hetgeen Jeugdzorg ter zitting van
2 maart 2010 heeft verklaard, waarbij Jeugdzorg zich heeft gebaseerd op een rapport van FORA van 17 november 2009, zonder dat dit rapport in het geding was gebracht. Bovendien heeft de moeder de bevindingen uit het rapport gemotiveerd betwist. Zonder het rapport in het bezit te hebben en de bezwaren van de moeder te beoordelen, had de rechtbank een dergelijke beslissing niet mogen nemen, aldus de moeder. Een bezoek met de kinderen van eenmaal per twee maanden gedurende één uur biedt de moeder niet de mogelijkheid om inzicht te krijgen in de problematiek van de kinderen. Ook is een dergelijke bezoekfrequentie en -duur niet bevorderlijk voor het verminderen van de door Jeugdzorg gestelde - en door de moeder betwiste - verhoogde angst van [minderjarige 2] voor de moeder. Voorts betwist zij dat zij te laat komt en afspraken niet nakomt. In zijn beschikking van 15 april 2009 heeft het hof Jeugdzorg de opdracht gegeven het contact tussen de moeder en [minderjarige 2] te stimuleren. Jeugdzorg heeft echter het contact teruggebracht van eenmaal per maand tot eenmaal per twee maanden. Bij het nemen van deze beslissing is Jeugdzorg ten onrechte vooruitgelopen op een beslissing van de kinderrechter aangaande het ontheffingsverzoek.
5. Jeugdzorg acht herstel van de oude bezoekregeling of uitbreiding daarvan niet in het belang van de kinderen. Het perspectief van de kinderen ligt, gelet op de uitkomsten van het FORA-onderzoek, niet bij de moeder. De beperking van de omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen is niet gebaseerd op dit onderzoek, maar op een keuze voor langdurige uithuisplaatsing en het verloop van de bezoeken in de afgelopen maanden. De ervaringen tijdens de bezoeken in de voorgaande periode maken dat de omgangsregeling in het belang van de kinderen beperkt moet worden. Zo is de moeder op meerdere afspraken te laat gekomen, houdt zij zich niet aan gemaakte afspraken en gaat ze hierover in discussie met de gezinsvoogd(en) in het bijzijn van de kinderen. Voorts legt de moeder de oorzaak van het probleemgedrag van de kinderen bij de hulpverlening en toont zij geen inzicht in de problematiek van de kinderen. Uit de FORA-rapportage blijkt dat de moeder in principe wel in staat wordt geacht om de bezoekmomenten van de kinderen zelfstandig vorm te geven, mits zij zich kan neerleggen bij het toekomstperspectief van de kinderen. Dit laatste blijkt niet het geval te zijn. Zij diskwalificeert de opvoeders van beide kinderen ten overstaan van de gezinsvoogden en de kinderen, hetgeen met name voor [minderjarige 2] zeer zorgelijk en schadelijk voor zijn ontwikkeling is. Daarnaast is de moeder niet in staat gebleken om [minderjarige 1] te begrenzen in haar negatieve gedrag, waardoor [minderjarige 2] van slag raakt en hun beider veiligheid in het geding komt. Zij laat zich nauwelijks tot niet corrigeren door de gezinsvoogden en er wordt nauwelijks interactie ervaren tussen haar en de kinderen. Jeugdzorg concludeert op grond van het voorgaande dat handhaving of uitbreiding van de bezoekregeling niet in het belang van het welbevinden van de kinderen is en dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
6. Namens de pleegmoeder van [minderjarige 2] is ter terechtzitting verklaard dat de bezoeken beter verlopen nu [minderjarige 2] alleen contact heeft met de moeder. De bezoeken in aanwezigheid van [minderjarige 1] waren erg onrustig voor hem. De dagen voor en na de bezoeken met de moeder heeft hij nog steeds weinig concentratie, hetgeen ten koste gaat van zijn prestaties op school. Als de moeder een afspraak niet nakomt, geeft dit onrust bij [minderjarige 2] en is hij bang dat hij niet belangrijk voor haar is. Uit de gesprekken die de pleegmoeder met [minderjarige 2] heeft gehad blijkt dat hij vooralsnog geen uitbreiding van de bezoekregeling wil, maar wil bezien of de regeling goed blijft lopen.
7. [minderjarige 1] heeft ten overstaan van het hof - kort weergegeven - het volgende verklaard. Het gaat beter met haar sinds zij in de [naam instelling] verblijft. Zij luistert beter naar volwassenen en over het algemeen gaat het beter met haar. Het contact via de telefoon - totdat er luidsprekers kwamen - en de bezoeken verlopen goed. Sinds het telefonisch contact plotseling via luidsprekers verloopt, voor [minderjarige 1] om onduidelijke redenen, heeft zij geen telefonisch contact meer met de moeder gehad. Graag zou zij het contact met de moeder willen opbouwen, zodat zij uiteindelijk bij haar kan wonen. De bezoekregeling waarbij zij de moeder eenmaal per twee maanden één uur ziet, vindt zij te weinig. Zij heeft behoefte aan een uitgebreidere regeling dan voorheen, waarbij - zo het hof begrijpt - de beschikbaarheid en draagkracht van de moeder leidend is voor de frequentie en duur van de te bepalen bezoekregeling. Voor zover er ruzie is geweest tussen de moeder en de gezinsvoogd, is [minderjarige 1] van mening dat zijzelf de ruzie is begonnen en dat de moeder het voor haar opnam. Tijdens de bezoeken vraagt de moeder niet naar de verblijfplaats.
8. Het hof overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof het volgende gebleken. Bij beschikking van 13 september 2005 van de rechtbank ’s-Gravenhage zijn de kinderen onder toezicht van Jeugdzorg gesteld en is een machtiging tot uithuisplaatsing van beide kinderen verleend. De ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing zijn tot op heden steeds verlengd. [minderjarige 2] verblijft thans in een pleeggezin en [minderjarige 1] verblijft sinds 12 augustus 2010 in een orthopsychiatrische (observatie)groep bij de [naam instelling]. Op 17 februari 2010 heeft Jeugdzorg de moeder een schriftelijke aanwijzing gegeven, ertoe strekkende dat het verzoek tot uitbreiding van de bezoekregeling met de kinderen wordt afgewezen en ertoe strekkende dat de bezoekregeling per ommegaande zal worden gewijzigd. Deze wijziging houdt in dat de bezoekregeling zal plaatsvinden op het kantoor van Jeugdzorg voor de duur van één uur onder begeleiding van twee gezinsvoogden. Daarbij gelden een aantal in de schriftelijke aanwijzing genoemde afspraken. De moeder heeft een verzoek tot vervallen- verklaring van de schriftelijke aanwijzing en tot uitbreiding van de omgangsregeling ingediend. Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter beide verzoeken van de moeder afgewezen. Daartoe heeft de kinderrechter overwogen dat de door Jeugdzorg gegeven aanwijzing noodzakelijk is in het belang van de kinderen, nu in het bijzonder is gebleken dat de moeder de gemaakte afspraken met Jeugdzorg onvoldoende is nagekomen en dat de bezoeken onrust en spanning bij de kinderen veroorzaken, hetgeen niet in hun belang is. Tegen deze overwegingen richt zich het hoger beroep. Voorts is door de raad op 27 september 2010 een verzoek tot ontheffing van de moeder van het ouderlijk gezag ingediend bij de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage.
9. Ter terechtzitting is het hof gebleken dat de bezoekregeling inmiddels is gewijzigd, met dien verstande dat de kinderen ieder afzonderlijk met de moeder contact hebben gedurende één uur eenmaal per twee maanden op het kantoor van Jeugdzorg. Namens Jeugdzorg is verklaard dat de bezoeken sinds deze wijziging redelijk goed verlopen en dat de moeder zich onder het toezicht van de gezinsvoogd(en) aan de afspraken houdt. [minderjarige 1] was in verband met haar gedragsproblemen tijdens eerdere bezoeken ook door de moeder niet te handhaven, maar het laatste bezoek verliep goed. [minderjarige 1] gedijt goed sinds zij bij de [naam instelling] verblijft en zij de voor haar noodzakelijke behandeling ondergaat. Daarbij heeft [minderjarige 1] ten overstaan van het hof verklaard dat zij behoefte heeft aan meer contact met de moeder. Ook bij [minderjarige 2] is een verbetering van de situatie tijdens het bezoek zichtbaar. De bezoeken verlopen rustiger en hij krijgt de aandacht die hij nodig heeft. De pleegmoeder heeft daarop aanvullend verklaard dat de bezoekregeling voor [minderjarige 2] nog steeds veel onrust en spanningen met zich brengt. Desgevraagd heeft [minderjarige 2] aan haar te kennen gegeven dat hij het verdere verloop van de bezoekregeling wil afwachten, alvorens sprake kan zijn van een uitgebreidere bezoekregeling. Door Jeugdzorg is geconstateerd dat het voor de moeder gemakkelijker is om zich te concentreren op ieder kind nu de contacten gescheiden verlopen. Desondanks is een uitbreiding van de bezoekregeling volgens Jeugdzorg niet aan de orde, nu het de moeder niet lukt om aan te sluiten bij de opvoedingsbehoeften van de kinderen. Zij houdt zich weliswaar beter aan de afspraken, maar komt volgens Jeugdzorg nog vaak te laat, is niet altijd telefonisch bereikbaar voor de kinderen, koopt kado’s voor de kinderen en het bezoek verloopt nog te eenzijdig. Ongeacht of het ontheffingsverzoek wordt toegewezen, blijft Jeugdzorg dan ook bij het standpunt dat het toekomstperspectief van de kinderen niet bij de moeder ligt en dat mede om die reden uitbreiding van de bezoekregeling niet aan de orde is. De moeder stelt zich daarentegen op het standpunt dat, nu het verloop van de bezoeken duidelijk verbeterd is, er geen reden meer is om de beperking van de bezoekregeling te handhaven. Er is volgens haar juist reden om de bezoekregeling verder uit te breiden.
10. Het hof stelt voorop dat Jeugdzorg de beperking van de bezoekregeling tussen de moeder en de kinderen heeft gebaseerd op het door haar ingenomen standpunt dat het toekomstperspectief van de kinderen niet bij de moeder ligt, alsmede het verloop van de bezoeken in de voorafgaande maanden. Het hof is van oordeel dat onder de gewijzigde omstandigheden onverkorte handhaving van de schriftelijke aanwijzing niet langer gerechtvaardigd is. Daartoe neemt het hof in aanmerking dat door alle betrokkenen wordt erkend dat er verbetering zichtbaar is in het verloop van de bezoeken sinds de kinderen afzonderlijk van elkaar contact met de moeder hebben. Daarnaast is aan het hof ambtshalve gebleken dat de kinderrechter nog geen definitief oordeel heeft gegeven aangaande het ontheffingsverzoek. Het hof is van oordeel dat, zolang de ontheffing van het ouderlijk gezag nog niet is uitgesproken en ervan uitgaande dat alle betrokkenen zich zullen blijven inzetten voor verdere verbetering van de bezoekregeling, er in de omstandigheden die thans aan het hof voorliggen onvoldoende grond bestaat om de schriftelijke aanwijzing ten aanzien van de bezoekregeling tussen de moeder en [minderjarige 1] onverkort te handhaven. Daarbij hecht het hof belang aan het feit dat [minderjarige 1] heeft verklaard meer contact met de moeder te willen. Het hof acht van belang dat het contact op zorgvuldige wijze wordt uitgebreid. Het ligt naar het oordeel van het hof dan ook in de rede om de frequentie van de bezoekregeling tussen de moeder en [minderjarige 1] te wijzigen naar eenmaal per maand, zoals deze was voor de schriftelijke aanwijzing. Het hof acht een verdere uitbreiding van de bezoekregeling, zoals door de moeder wordt verzocht, vooralsnog niet in het belang van [minderjarige 1]. Ten aanzien van [minderjarige 2] acht het hof een wijziging in de huidige bezoekregeling niet in zijn belang, nu de bezoekregeling blijkens de verklaring van de pleegmoeder nog veel spanningen met zich brengt. Het hof benadrukt dat het in verband met hun gedragsproblemen voor de kinderen, en met name voor [minderjarige 2], van essentieel belang is dat de bezoekregeling met duidelijke regelmaat plaatsvindt en op gestructureerde wijze verloopt. De moeder zal over een langere periode moeten laten zien dat zij de met de kinderen en de in de aanwijzing gemaakte afspraken kan nakomen en op die wijze moeten laten zien dat zij inzicht heeft in de belangen van de kinderen. Daarbij gaat het hof er van uit dat Jeugdzorg harerzijds de ter zitting gedane toezegging, dat bij een voortdurende verbetering van de bezoekregeling uitbreiding daarvan zeker tot de mogelijkheden kan behoren, gestand zal doen zodra de belangen van de kinderen dit toelaten. Op deze wijze wordt de moeder de mogelijkheid geboden inzicht te krijgen in de problematiek en de opvoedingsbehoeften van de kinderen, hetgeen naar het oordeel van het hof van essentieel belang is voor het contact tussen de moeder en de kinderen - ongeacht of de kinderrechter een ontheffing zal uitspreken.
11. Het vorenstaande leidt tot gedeeltelijke vernietiging van de bestreden beschikking. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijzigt de door Jeugdzorg aan de moeder gegeven schriftelijke aanwijzing van 17 februari 2010 in zoverre, dat er met ingang van heden eenmaal per maand een bezoekcontact tussen de moeder en [minderjarige 1] zal zijn en tussen de moeder en [minderjarige 2] eens per twee maanden;
handhaaft de schriftelijke aanwijzing voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. De Haan-Boerdijk, Van Dijk en Punselie, bijgestaan door mr. Willems als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 februari 2011.