ECLI:NL:GHSGR:2011:BU1495

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.080.845-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie bij meerdere relaties van de vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 22 juni 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de kinderalimentatie. De vader, die kinderen heeft uit meerdere relaties, verzoekt de bestreden beschikking van de rechtbank Rotterdam te vernietigen en het verzoek van de moeder tot wijziging van de kinderalimentatie af te wijzen. De moeder heeft op haar beurt het beroep van de vader bestreden. De vader is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 29 oktober 2010, waarin de kinderalimentatie voor hun minderjarige kind was vastgesteld op € 306,- per maand.

Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, waardoor de eerder vastgestelde kinderalimentatie niet meer voldoet aan de wettelijke maatstaven. De vader stelt dat bij de berekening van de bijdrage rekening moet worden gehouden met zijn onderhoudsplicht jegens zijn twee andere kinderen uit een eerdere relatie. Hij betoogt dat de behoefte van zijn kinderen gelijk dient te zijn en dat de bijdrage per kind moet worden vastgesteld op basis van zijn draagkracht.

De moeder betwist deze stelling en stelt dat de behoefte van de minderjarige moet worden berekend op basis van één kind, aangezien de andere kinderen nooit in hetzelfde huishouden hebben gewoond. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gewogen en geconcludeerd dat de kosten van de kinderen per individueel kind moeten worden berekend op basis van het inkomen van het gezin waarin het kind is opgegroeid.

Uiteindelijk heeft het hof de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige vastgesteld op € 259,- per maand, met ingang van 29 juli 2010. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de vader de bijdrage bij vooruitbetaling moet voldoen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 22 juni 2011
Zaaknummer : 200.080.845/01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 10-1778
[appellante],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. H.J. van Smaalen te Rotterdam,
tegen
[geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. N.A. de Graaff te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 21 januari 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 29 oktober 2010 van de rechtbank Rotterdam.
De moeder heeft op 15 maart 2011 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 1 april 2011 een brief van diezelfde datum;
- op 13 mei 2011 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
- op 17 mei 2011 een brief van diezelfde datum met bijlage.
De zaak is op 26 mei 2011 mondeling behandeld. Ter zitting waren aanwezig: partijen, bijgestaan door hun advocaten.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad - de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 20 december 2007 gewijzigd in die zin, dat de daarbij aan de vader opgelegde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige], geboren [in] 2004 te [geboorteplaats], met ingang van 29 juli 2010 wordt bepaald op € 306,- per maand.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is het verzoek van de moeder tot wijziging van de door de vader aan haar te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] (verder: kinderalimentatie).
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de moeder tot wijziging van de bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 30 december 2007 bepaalde kinderalimentatie af te wijzen.
3. De moeder bestrijdt het beroep.
4. De vader stelt dat bij de berekening van de bijdrage ten behoeve van [de minderjarige] rekening dient te worden gehouden met het feit dat hij ook onderhoudsplichtig is jegens zijn twee kinderen uit een eerder huwelijk met mevrouw [G.]]
5. Zijn primaire standpunt is dat de door hem te leveren bijdrage voor ieder van zijn drie kinderen gelijk dient te zijn. Dit betekent dat bij de vaststelling van de behoefte uitgegaan dient te worden van drie kinderen in plaats van één. Hiervan uitgaande, becijfert hij de behoefte op € 903,- per maand, ofwel € 301,- per maand per kind.
6. Uitgaande van een correctie op de post ‘overige eigenaarslasten’ gaat de vader uit van een draagkrachtruimte van de moeder van € 727,- per maand en een eigen draagkrachtruimte van € 756,- per maand.
7. In het kader van de draagkrachtvergelijking en een behoefte van € 301,- per kind per maand, concludeert de vader dat hij maximaal een bijdrage van € 153,- per maand ten behoeve van [de minderjarige] dient te voldoen.
8. Subsidiair – in het geval zijn stelling omtrent de behoefteberekening niet wordt gevolgd en uitgegaan wordt van de door de moeder gestelde behoefte en verdeling van de kosten – stelt de vader dat hij in de onderlinge verhouding tot de moeder een bijdrage in de kosten van [de minderjarige] dient te voldoen van € 288,- per maand en in de verhouding tot mevrouw [G.] een bedrag van € 673,- per maand, hetgeen ertoe leidt dat hij bij een verdeling naar rato van draagkracht een maximale bijdrage in de kosten van [de minderjarige] kan voldoen van € 226,- per maand.
9. De moeder betwist dat bij de berekening van de behoefte uitgegaan dient te worden van drie kinderen, nu deze kinderen nimmer in één gezin hebben gewoond. Voor wat betreft de behoefte van [de minderjarige] dient te worden uitgegaan van één kind. Voorts betwist zij bij gebrek aan wetenschap dat de vader een onderhoudsbijdrage levert aan nog twee andere kinderen. Voor zover de vader ten behoeve van deze kinderen feitelijk betaalt, dan dient eerst de behoefte van die kinderen te worden vastgesteld aan de hand van het inkomen van de ouders van die kinderen en vervolgens dient te worden bepaald in welke mate de vader daarin moet bijdragen. Voorts betwist zij de stelling van de vader ten aanzien van de post ‘overige eigenaarslasten’ en is van mening dat rekening dient te worden gehouden met het forfait overige eigenaarslasten én een bijdrage aan de Vereniging van Eigenaren.
Wijziging van omstandigheden
10. Het hof overweegt als volgt. Bij beschikking van 20 december 2007 van de rechtbank Rotterdam is bepaald dat de vader aan de moeder met ingang van 1 januari 2007 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] zal uitkeren € 75,- per maand.
11. In hoger beroep staat als onweersproken vast dat sprake is van een wijziging van omstandigheden waardoor de eerder vastgestelde kinderalimentatie niet meer voldoet aan de wettelijke maatstaven. In het hiernavolgende zal het hof het geschil in volle omvang opnieuw beoordelen.
Berekening van de kosten van de kinderen
12. Het hof stelt het volgende voorop. De hoogte van de kosten van kinderen (behoefte) wordt in beginsel bepaald door de welvaart - de hoogte van het netto gezinsinkomen van de ouders ten tijde van de samenleving - van het gezin waarin zij zijn opgegroeid en het aantal kinderen dat in dit huishouden opgroeide. Uit CBS-onderzoek blijkt dat naarmate er meer kinderen tot het huishouden behoren de totale kosten van de kinderen weliswaar stijgen maar dat de gemiddelde kosten per kind daartegenover dalen.
13. In het onderhavige geval, waarbij de vader een onderhoudsplicht heeft jegens kinderen uit meerdere relaties, geldt naar het oordeel van het hof onverminderd dat de kosten van de kinderen per individueel kind op voormelde wijze dienen te worden berekend; het inkomen van het gezin waarin dít kind is opgegroeid bepaalt de omvang van de behoefte.
14. Gelet op het voorgaande volgt het hof de vader niet in zijn primaire stelling en berekening, maar berekent het hof de vast te stellen bijdrage als volgt.
Kosten [kind 2 en kind 3]
15. Vaststaat dat uit het huwelijk van de vader met mevrouw [G.] zijn geboren: [kind 2], geboren [in] 1990 te [geboorteplaats] en [kind 3], geboren [in] 1996 te [geboorteplaats] ten aanzien van wie hij onderhoudsplichtig is. De vader heeft de kosten van deze kinderen, uitgaande van het gezinsinkomen van de vader en mevrouw [G.], becijferd op € 1.155,- per maand. Deze berekening is conform voorgaand oordeel van het hof en is niet weersproken door de moeder, zodat het hof daarvan uitgaat.
16. Daarbij overweegt het hof dat [kind 2] inmiddels 21 jaar is en, naar ter zitting is gebleken, geen onderwijs volgt. Naar het oordeel van het hof kan zij geacht worden in haar eigen levensonderhoud te voorzien en heeft zij geen behoefte meer aan een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie ten laste van de vader. In het hiernavolgende houdt het hof derhalve enkel rekening met een behoefte aan een bijdrage van [kind 3] van € 578,- per maand.
Kosten van [de minderjarige]
17. Nu de vader in zijn subsidiaire stelling aansluit bij de behoefteberekening van de moeder, gaat het hof uit van een behoefte van [de minderjarige] van € 564,- per maand.
Verdeling van de kosten van de kinderen
18. Voorts geldt als wettelijk uitgangspunt dat de behoefte van de kinderen wordt verdeeld naar rato van ieders draagkracht. In het geval de draagkracht van de onderhoudsplichtigen toereikend is om in de kosten van alle betrokken kinderen te voorzien, zal de vast te stellen bijdrage bepaald c.q. beperkt worden door de omvang van de behoefte. Dit kan in gevallen als het onderhavige ertoe leiden dat ten behoeve van een kind met een hogere behoefte ook een hogere bijdrage wordt vastgesteld. In het geval de draagkracht echter ontoereikend is om in de behoefte van de kinderen te voorzien en de vast te stellen bijdrage dus beperkt wordt door de draagkracht, dient de beschikbare draagkracht gelijkelijk over de kinderen te worden verdeeld.
19. Overeenkomstig het vorenstaande acht het hof het redelijk de kosten van [de minderjarige] en [kind 3] naar rato van draagkracht te verdelen over de vader, de moeder en mevrouw [G.] In het kader van deze draagkrachtvergelijkingen gaat het hof in beginsel – en in afwijking van de door de moeder overgelegde draagkrachtberekening – uit van de bijstandsnorm voor alleenstaanden en een draagkrachtpercentage van 70.
Draagkracht van de vader
20. Bij de berekening van de draagkracht van de vader gaat het hof uit van de door hem in eerste aanleg overgelegde draagkrachtberekening (productie 6 bij verzoekschrift), nu deze niet door de moeder is betwist.
21. Als onweersproken staat vast dat de vader een draagkrachtruimte heeft van € 756,- per maand en dat de vader – uitgaande van een draagkrachtpercentage van 70 en fiscaal voordeel – een beschikbare draagkracht van € 578,- per maand.
Draagkracht van de moeder
22. Bij het bepalen van de draagkracht van de moeder gaat het hof uit van de draagkrachtberekening van 14 maart 2011, voor zover de daarin opgenomen posten niet door de vader zijn betwist.
23. In geschil tussen partijen is de hoogte van het in de draagkrachtberekening opgenomen bedrag aan ‘(forfait) overige eigenaarslasten’. De vader stelt dat een forfaitair bedrag in aanmerking dient te worden genomen, tenzij wordt aangetoond dat de daadwerkelijke kosten hoger zijn. Uit de door de moeder overgelegde stukken blijkt dat de werkelijke kosten € 173,- per maand bedragen, zodat zij volgens hem niet meer dan dit bedrag op had mogen voeren in haar draagkrachtberekening.
24. Het hof stelt voorop dat onder de post ‘overige eigenaarslasten’ vallen de premie voor een opstalverzekering, het eigenaarsdeel van de onroerend zaakbelasting, de polder- of waterschapslasten en onderhoudskosten. Voor deze posten wordt een forfaitair bedrag in aanmerking genomen van € 95,- per maand, tenzij wordt aangetoond dat de kosten hoger zijn.
25. Tussen partijen is niet in geschil dat de moeder naast voormelde lasten van het forfaitair bedrag extra kosten ter zake de Vereniging van Eigenaren heeft gemaakt. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de moeder maandelijks een bedrag van € 132,- ter zake de Vereniging van Eigenaren voldoet. Aangezien hierin tevens een bedrag voor de premie opstalverzekering is opgenomen, acht het hof het redelijk om een bedrag van € 22,- in mindering te brengen op het bedrag ter zake de Vereniging van Eigenaren aangezien er anders sprake is van een dubbeltelling. Het hof gaat derhalve uit van een bedrag van € 95,- aan forfait overige eigenaarslasten, verhoogd met een bedrag van € 110,- ter zake de kosten voor de Vereniging van Eigenaren.
26. Het hof heeft met inachtneming van het vorenstaande de draagkracht van de moeder berekend. Uit deze berekening volgt dat de moeder een beschikbare draagkracht heeft van € 579,- per maand.
Draagkracht van mevrouw [G.]
26. Ten aanzien van de draagkracht van mevrouw [G.] gaat het hof uit van de door de vader overgelegde draagkrachtberekening, nu deze door de moeder niet is weersproken. Hieruit volgt dat mevrouw [G.] een beschikbare draagkracht heeft van € 381,- per maand.
Draagkrachtvergelijking
27. Het hof stelt voorop dat de draagkracht van de moeder, de vader toereikend is om in de behoefte van beide kinderen te voorzien.
28. Het hof heeft een vergelijking gemaakt van de draagkracht van enerzijds de vader en de moeder en anderzijds de vader en mevrouw [G.]
29. Uit deze berekening volgt dat de vader naar rato van draagkracht een aandeel in de kosten van [de minderjarige] van € 282,- per maand en een aandeel in de kosten van [kind 3] van € 348,- per maand dient te voldoen.
30. Vorenstaande bedragen overstijgen de beschikbare draagkracht van de vader van € 578.- per maand. Het hof stelt de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] derhalve vast op een bedrag van (578/630*282=) € 259,- per maand.
31. Het vorenstaande leidt tot vernietiging van de bestreden beschikking.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 20 december 2007 van de rechtbank Rotterdam - de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige], geboren [in] 2004 te [geboorteplaats], met ingang van 29 juli 2010 op € 259,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Van Dijk en Van Veen, bijgestaan door mr. Willems als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 juni 2011.