ECLI:NL:GHSGR:2011:BU4123

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.087.650-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van kinderalimentatie en DNA-onderzoek naar vaderschap

In deze zaak gaat het om de vaststelling van de kinderalimentatie en de vraag of de man de biologische vader is van de minderjarige [A]. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 25 februari 2011 hoger beroep ingesteld. De rechtbank had bepaald dat de man € 350,- per maand aan de vrouw, verweerster in hoger beroep, moest betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige. De man betwist dat hij de biologische vader is en stelt dat er geen affectieve relatie was tussen hem en de vrouw tijdens de conceptie van de minderjarige. Hij is bereid om mee te werken aan een DNA-onderzoek om zijn vaderschap vast te stellen.

De vrouw daarentegen stelt dat de man wel degelijk de verwekker is en betwist de claims van de man over zijn financiële situatie. Het hof heeft besloten dat er een DNA-onderzoek moet plaatsvinden om vast te stellen of de man de biologische vader is. Beide partijen hebben aangegeven bereid te zijn om aan dit onderzoek mee te werken. Het hof heeft de deskundige dr. M. Hidding benoemd om het DNA-onderzoek uit te voeren. De kosten van het onderzoek zullen voorlopig door de Staat worden voorgeschoten. De behandeling van de zaak is aangehouden tot 21 januari 2012, zodat de resultaten van het DNA-onderzoek kunnen worden afgewacht. Het hof heeft ook aangegeven dat partijen aanvullende financiële bescheiden moeten overleggen indien de man als de verwekker wordt vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 5 oktober 2010
Zaaknummer : 200.087.650.01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 10-2711
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. drs. K. Moene te ‘s-Gravenhage,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. P.M. Tillema te Capelle aan den IJssel.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 20 mei 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 25 februari 2011.
De vrouw heeft op 27 juli 2011 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 22 augustus 2011 twee brieven van diezelfde datum met bijlage(n).
De zaak is op 2 september 2011 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad - bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van 28 september 2010, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige:
[A], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (hierna ook: de minderjarige), voor wat betreft de na heden te verschijnen termijnen telkens bij vooruitbetaling, zal uitkeren € 350,- per maand.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige (hierna ook: kinderalimentatie).
2. De man verzoekt om bij beschikking in hoger beroep, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de vrouw in haar verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze af te wijzen.
3. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en de grieven/verzoeken van de man af te wijzen. Tevens verzoekt de vrouw, indien het hof een DNA-onderzoek gelast, te bepalen dat de kosten van het onderzoek door de Staat worden voorgeschoten, alsmede de man te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure.
4. De man stelt in hoger beroep primair dat hij niet de biologische vader van de minderjarige is, zodat hij niet onderhoudsplichtig is jegens de minderjarige. Volgens de man was er geen sprake van een affectieve relatie tussen de man en de vrouw en onderhield de vrouw tijdens haar contacten met de man ook (seksuele) contacten met andere mannen, zodat niet vaststaat dat hij de verwekker van de minderjarige is. De man wijst erop dat de minderjarige niet op hem en de vrouw lijkt, alsmede dat een andere man op de hyves-site van de vrouw heeft gevraagd hoe het met zijn kind is. Het ligt op de weg van de vrouw om aan te tonen dat de man de verwekker van de minderjarige is, aldus de man. De man geeft aan bereid te zijn mee te werken aan een DNA-onderzoek.
Voor zover in rechte mocht komen vast te staan dat de man wel de biologische vader is van de minderjarige, betwist de man dat de behoefte van de minderjarige € 350,- per maand bedraagt en voorts dat hij (de man) voldoende draagkracht heeft de door de moeder verzochte en door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie - die volgens de man over zijn drie kinderen moet worden verdeeld - te voldoen.
5. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de man de verwekker is van de minderjarige. Zij betwist op of omstreeks de periode van conceptie van de minderjarige seksuele contacten met andere mannen te hebben onderhouden. Partijen woonden toen niet samen, maar er was sprake van een affectieve relatie, aldus de vrouw. Zij betwist voorts het overige door de man ter zake gestelde en geeft aan bereid te zijn mee te werken aan een DNA-onderzoek.
Over de behoefte van de minderjarige stelt de vrouw dat de man onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn inkomen vanaf 2007 zodat van een behoefte van € 350,- per maand moet worden uitgegaan. Volgens de vrouw moet bij het bepalen van de draagkracht van de man rekening worden gehouden met een fictieve verdiencapaciteit, aangezien de man zich onvoldoende heeft ingespannen om inkomen te verwerven, terwijl dit wel van hem mag worden verwacht nu het om kinderalimentatie gaat. De vrouw stelt dat zij niet kan bijdragen in de kosten van de minderjarige. Ten slotte stelt de vrouw dat de draagkracht van de man alleen dient te worden verdeeld over de kinderen ten behoeve waarvan hij een bijdrage voldoet.
6. Het hof overweegt als volgt.
DNA-onderzoek
7. Het hof ziet gelet op de uiteenlopende standpunten van partijen aanleiding om - alvorens over te gaan tot een inhoudelijke bespreking van het beroep - een deskundigenonderzoek te gelasten teneinde vast te stellen of de man de verwekker van de minderjarige is. Alleen dan is de man onderhoudsplichtig jegens de minderjarige. Beide partijen hebben aangegeven bereid te zijn mee te werken aan een dergelijk onderzoek, te weten een DNA-onderzoek. De minderjarige zal eveneens in het onderzoek worden betrokken. Indien door de man of de vrouw en de minderjarige geen medewerking wordt verleend, kan het hof daaruit de gevolgtrekking maken die het geraden acht. Gelet op het te gelasten DNA-onderzoek zal de behandeling van de zaak pro forma worden aangehouden tot zaterdag 21 januari 2012. Nu partijen beiden met een toevoeging procederen zal het hof bepalen dat geen voorschot wordt opgelegd en dat de kosten van het deskundigenonderzoek voorlopig ten laste van ’s Rijks kas zullen komen. In de eindbeschikking zal het hof aan de hand van de alsdan bekende feiten en omstandigheden een definitieve beslissing nemen over de vraag ten laste van wie van partijen deze kosten moeten worden gebracht.
8. De na te noemen deskundige wordt verzocht het DNA-onderzoek uit te voeren conform de accreditatie ISO 17025 norm. Voorts wordt de deskundige verzocht er zorg voor te dragen dat de afname van het DNA-materiaal door of namens de deskundige ten kantore van de deskundige geschiedt, zulks na een deugdelijke identificatie van de man, de vrouw en de minderjarige en in het op te maken rapport blijk te geven van de wijze waarop deze identificatie heeft plaatsgevonden.
Vervolg
9. Ter terechtzitting is verder met partijen besproken dat, in het geval dat is komen vast te staan dat de man de verwekker is van de minderjarige, partijen aanvullende financiële bescheiden aan het hof dienen toe te zenden, teneinde hun stellingen nader te onderbouwen.
10. Het hof wenst alsdan van de zijde van de man de stukken te ontvangen zoals reeds opgegeven in de brief van 26 mei 2011 van het hof aan de advocaat van de man, voor zover deze stukken nog niet zijn overgelegd.
Het hof wenst alsdan van de zijde van de vrouw de stukken te ontvangen zoals reeds opgegeven in de brief van 15 juni 2011 van het hof aan de advocaat van de vrouw, voor zover deze stukken nog niet zijn overgelegd. Het gaat hierbij onder meer om een bewijsstuk van de kosten van kinderopvang, alsmede een bewijsstuk van de kinderopvangtoeslag.
Partijen dienen de stukken tegelijkertijd ook aan elkaar toe te sturen. Zij krijgen na ontvangst van de stukken over en weer twee weken de tijd om daarop te reageren. Daarna zal het hof in beginsel op basis van de stukken beslissen.
11. Gelet op dit alles wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
alvorens verder te beslissen:
bepaalt dat een DNA-onderzoek zal worden verricht ter beantwoording van de vraag of de man de verwekker is van [A], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], en zo ja, met welke mate van waarschijnlijkheid;
bepaalt dat de man, de moeder en de minderjarige hun medewerking aan dit onderzoek zullen verlenen;
benoemt tot deskundige om voornoemd onderzoek op een door deze te bepalen plaats en tijd uit te voeren: dr. M. Hidding, verbonden aan Verilabs Nederland B.V., Einsteinweg 5, 2333 CC Leiden, telefoon 071-5284696, (www.verilabs.nl);
verzoekt deze deskundige het resultaat van het onderzoek aan het hof te doen toekomen, met vermelding van de kosten van het onderzoek;
bepaalt dat de kosten van dit onderzoek, begroot op € 830,-, voorshands door de griffier zullen worden voldaan en voorlopig ten laste van ’s Rijks kas zullen komen;
bepaalt dat de griffier een afschrift van deze tussenbeschikking aan de deskundige zal toezenden;
bepaalt dat partijen in de gelegenheid zullen worden gesteld hun mening over het rapport aan het hof kenbaar te maken;
bepaalt dat, indien uit voormeld rapport blijkt dat de man de verwekker is van de minderjarige, partijen binnen twee weken na de ontvangst van het rapport de in rechtsoverweging 10 vermelde stukken aan het hof en aan de wederpartij doen toekomen, alsmede, binnen twee weken na ontvangst van die stukken, hun reactie daarop;
houdt de behandeling van de zaak pro forma aan tot zaterdag 21 januari 2012;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Dijk, Mink en Van der Burght, bijgestaan door mr. De Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 oktober 2011.