ECLI:NL:GHSGR:2011:BV0669

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.086.410/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van alimentatieverplichtingen in hoger beroep met betrekking tot kinderalimentatie en partneralimentatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 30 november 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de alimentatieverplichtingen van de man ten aanzien van zijn ex-partner en hun kinderen. De vrouw had hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage van 1 februari 2011, waarin de alimentatieverplichtingen van de man waren vastgesteld. De vrouw verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de alimentatie te verhogen, terwijl de man in incidenteel appel verzocht om de alimentatie te verlagen.

De zaak betreft de kinderalimentatie voor de minderjarigen en de jongmeerderjarige, alsook de partneralimentatie voor de vrouw. Het hof heeft vastgesteld dat de man zijn alimentatieverplichtingen niet kan nakomen door een wijziging van omstandigheden, namelijk een daling van zijn inkomen. Het hof heeft geoordeeld dat de ingangsdatum voor de wijziging van de alimentatieverplichtingen op 1 juli 2009 moet worden gesteld, ondanks dat de vrouw dit betwistte. De man heeft voldoende aangetoond dat zijn financiële situatie sinds die datum is verslechterd.

Het hof heeft de kinderalimentatie voor de minderjarigen vastgesteld op € 87,-- per kind per maand met ingang van 1 juli 2009 en de alimentatie voor de jongmeerderjarige op nihil met ingang van 1 september 2011. De partneralimentatie voor de vrouw is vastgesteld op € 548,-- per maand met ingang van 1 september 2011. Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw niet tot terugbetaling van eventueel te veel ontvangen kinderalimentatie gehouden is, gezien haar financiële situatie. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de wijziging van omstandigheden in alimentatiezaken en de noodzaak om de financiële situatie van beide partijen zorgvuldig te beoordelen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 30 november 2011
Zaaknummer : 200.086.410/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 10-2781
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep, tevens verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. C.S. Ganga te Zoetermeer,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep, tevens verzoeker in incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.B. Peters te Zoetermeer.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[jongmeerderjarige],
geboren [in] 1992 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de (thans) jongmeerderjarige.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 29 april 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van
1 februari 2011 van de rechtbank ‘s-Gravenhage.
De man heeft op 19 juli 2011 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel, ingediend.
De vrouw heeft op 31 augustus 2011 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 13 mei 2011 een brief van 12 mei 2011 met bijlagen;
- op 16 mei 2011 een brief van diezelfde datum met bijlage;
- op 23 september 2011 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen;
- op 26 september 2011 een faxbericht van diezelfde datum;
van de zijde van de man:
- op 19 september 2011 een brief van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 7 oktober 2011 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
De jongmeerderjarige is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De advocaat van de man heeft ter zitting pleitnotities en nadere stukken overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de beschikking van 21 januari 2004 van de rechtbank ‘s-Gravenhage.
Bij de beschikking van 21 januari 2004 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en, voor zover hier van belang, heeft de rechtbank bepaald dat de man, met ingang van de dag waarop de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen aan de vrouw, die de minderjarigen verzorgt en opvoedt, zal betalen een bedrag van € 130,-- per maand per kind, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. Voorts is bepaald dat de man met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand tegen kwijting aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 2.000,-- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank - met wijziging in zoverre van de beschikking van 21 januari 2004 - de door de man met ingang van 1 juli 2009 te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van voornoemde (thans) jongmeerderjarige [X] en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de na te noemen minderjarigen bepaald op € 77,-- per maand per kind, vanaf 1 februari 2011 telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen. Voorts is de door de man met ingang van 1 juli 2009 te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw op nihil bepaald. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. Van de zijde van de man zijn ter zitting nadere stukken overgelegd, zijnde een jaaropgaaf 2010 en een specificatie arbeidsongeschiktheidsuitkering van de man, gedateerd 11 juli 2010. De vrouw heeft daartegen geen bezwaar gemaakt.
2. In geschil zijn de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna ook: kinderalimentatie) ten behoeve van de minderjarigen:
[minderjarige 1], geboren [in] 1995 te [geboorteplaats], hierna: [minderjarige 1]; en
[minderjarige 2], geboren [in] 2002 te [geboorteplaats], hierna: [minderjarige 2], hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen, de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie (hierna ook: alimentatie jongmeerderjarige) ten behoeve van de jongmeerderjarige, alsmede de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw (hierna ook: partneralimentatie).
3. De vrouw verzoekt het hof, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, alsnog de verzoeken van de man af te wijzen, subsidiair kinder- en partneralimentatie vast te stellen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof zal vermenen te behoren.
4. De man bestrijdt het beroep en verzoekt het hof, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
in principaal appel
de vrouw in haar verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, althans en in ieder geval die verzoeken aan haar te ontzeggen, zulks met bekrachtiging van de bestreden beschikking, eventueel met verbetering van de gronden en voor zover niet verbeterd op grond van hetgeen de man hierna in incidenteel appel zal aanvoeren;
in incidenteel appel
de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarin de door de man met ingang van 1 juli 2009 te betalen kinderalimentatie en alimentatie jongmeerderjarige is bepaald op € 77,-- per maand per kind) en, opnieuw beschikkende, de beschikking van 21 januari 2004 te wijzigen en te bepalen dat de door de man met ingang van 1 juli 2009 te betalen kinderalimentatie en alimentatie jongmeerderjarige wordt gesteld op nihil, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof zal vermenen te behoren.
5. De vrouw verzet zich daartegen en verzoekt het hof, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, onder handhaving van haar verzoeken in appel, de verzoeken van de man in incidenteel appel af te wijzen.
6. Het hof ziet aanleiding het principaal en het incidenteel appel gezamenlijk te behandelen.
Wijziging van omstandigheden
7. De vrouw betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De vrouw voert daartoe onder meer aan dat nu de man van meet af aan medische beperkingen heeft gehad, waarvan overigens geen stukken zijn overgelegd, van een wijziging van omstandigheden op deze grond geen sprake kan zijn.
8. De man betwist de stellingen van de vrouw.
9. Het hof is op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat sprake is van een wijzigingsgrond als gevolg waarvan de behoefte en de draagkracht opnieuw dienen te worden vastgesteld aan de hand van alle huidige omstandigheden. Deze wijziging van omstandigheden is gelegen in het lagere inkomen van de man als gevolg van de in 2009 en 2010 gedaalde omzet en winst. Naar het oordeel van het hof is er dan ook sprake van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden, die noopt tot een herbeoordeling van de alimentatieverplichtingen van de man.
Betrouwbaarheid van de door de man overgelegde stukken
10. Ter zitting van het hof heeft de vrouw haar grieven met betrekking tot de betrouwbaarheid van de door de man overgelegde stukken ingetrokken.
Ingangsdatum (gewijzigde) partner- en kinderalimentatie en alimentatie jongmeerderjarige
11. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de ingangsdatum van nihilstelling van de partneralimentatie en verlaging van de kinderalimentatie en alimentatie jongmeerderjarige ten onrechte is bepaald op 1 juli 2009. Naar haar mening dient de ingangsdatum te worden bepaald in maart 2010 omdat de man pas op dat moment zijn inleidend verzoek heeft ingediend. De vrouw betoogt dat het onredelijk is om de nihilstelling van de partneralimentatie en de verlaging van de kinderalimentatie en alimentatie jongmeerderjarige met terugwerkende kracht per 1 juli 2009 te laten ingaan, nu de vrouw haar oudedagsvoorziening (erfenis) heeft moeten verbruiken omdat de man zijn onderhoudsverplichtingen niet nakwam en als gevolg van de door de rechtbank gehanteerde ingangsdatum voor haar een terugbetalingsverplichting is ontstaan.
12. De man betwist dat hij zijn onderhoudsverplichtingen ontloopt en stelt dat hij met ingang van in ieder geval de door de rechtbank bepaalde datum, tot voldoening niet in staat is geweest gelet op zijn draagkracht.
13. Met betrekking tot de ingangsdatum acht het hof het redelijk en billijk om, evenals de rechtbank, 1 juli 2009 als ingangsdatum van wijziging van de alimentatieverplichtingen aan te houden. Het hof overweegt daartoe als volgt. Hoewel in het algemeen met terughoudendheid wordt omgegaan met het vaststellen van een wijziging met terugwerkende kracht, gezien het consumptieve karakter van alimentatie, acht het hof in dit geval de situatie anders. Immers, de man heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat in zijn onderneming sprake is van teruglopende resultaten. Uit de overgelegde stukken over de eerste helft 2009 en de tweede helft van 2009 is gebleken dat sinds juli 2009 de omzet van de onderneming van de man substantieel (blijvend) is gedaald. De behaalde winst is in de tweede helft van 2009 aanzienlijk lager dan in de eerste helft van 2009. Per 1 juli 2009 is de vennootschap onder firma waarin de vrouw voor 80% en de man voor 20% winstgerechtigd was ontbonden en is de financiële positie van beide partijen vanaf die datum ingrijpend veranderd. Voorts leidt een eventuele wijziging van de onderhoudsplicht van de man met ingang van
1 juli 2009 niet tot een terugbetalingsverplichting van de vrouw ter zake van partneralimentatie nu de man - zo stelt de vrouw in haar appelschrift - per 1 juli 2009 is gestopt met het betalen van partneralimentatie. In het licht hiervan is het hof van oordeel dat bijzondere omstandigheden aanwezig zijn om te komen tot een andere ingangsdatum voor de mogelijke wijziging in de alimentatieverplichtingen dan de datum van indiening van het inleidend verzoekschrift.
Kinderalimentatie
Eigen aandeel in de kosten van de minderjarigen en de jongmeerderjarige (behoefte)
14. In zijn incidenteel appel heeft de man de behoefte van de minderjarigen en de jongmeerderjarige aan de orde gesteld. De man betoogt dat de rechtbank voor het netto gezinsinkomen van partijen is uitgegaan van het inkomen in de jaren 2006 tot en met 2008, aangezien het netto gezinsinkomen ten tijde van feitelijk uiteengaan in 2004 onduidelijk was. Inmiddels beschikt de man over de financiële stukken over de jaren 2002 tot 2004 en hij stelt dat de behoefte op basis van dit inkomen lager dient te worden vastgesteld. Dat in de jaren nadien het inkomen hoger is geworden, laat onverlet dat als uitgangspunt behoort te gelden de behoefte gebaseerd op het inkomen van 2004.
15. De vrouw stelt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de behoefte van de minderjarige en de jongmeerderjarige door de stijging van het inkomen van de man is meegestegen. Gelet op de datum van de echtscheidingsbeschikking, zijnde 21 januari 2004, dient overigens van de cijfers van 2003 uit te worden gegaan voor de behoeftebepaling van destijds.
16. Het hof sluit zich met betrekking tot de behoefte van de minderjarigen en de jongmeerderjarige aan bij de overwegingen en het oordeel van de rechtbank en maakt deze tot de zijne. Het hof overweegt daartoe dat niet in geschil is, hetgeen ook uit de door de man in hoger beroep overgelegde stukken blijkt, dat de man met zijn onderneming over de jaren 2006 tot en met 2008 winsten genereerde die hoger waren dan het netto gezinsinkomen ten tijde van het feitelijk uiteengaan van partijen eind 2003. Nu dit inkomen het netto gezinsinkomen in 2003 overstijgt, is de rechtbank conform het rapport Alimentatienormen van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak bij de vaststelling van de behoefte van de minderjarigen en de jongmeerderjarige terecht uitgegaan van dit hogere inkomen.
17. Het hof ziet aanleiding om eerst de draagkracht van de man te bepalen.
Draagkracht man; inkomsten
18. De vrouw stelt in haar verweerschrift op het incidenteel appel en ter terechtzitting dat bij de bepaling van de draagkracht van de man het UWV-inkomen buiten beschouwing dient te worden gelaten en in 2009 dient te worden uitgegaan van het fiscale resultaat over 2009 van € 42.093,--, vermeerderd met een redelijk bedrag aan privéonttrekkingen. Voor de bepaling van het inkomen van de man in 2010 dient uit te worden gegaan van het netto equivalent van € 36.000,-- bruto, vermeerderd met een redelijk bedrag aan privéonttrekkingen.
19. De man heeft de stellingen van de vrouw gemotiveerd betwist.
20. Het hof overweegt als volgt. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat uit de door de man overgelegde stukken blijkt dat zijn inkomen uit de onderneming voor de jaren 2009 (berekend op basis van de cijfers over de 2e helft van 2009) en 2010 niet is gestegen boven het niveau van de WAO-uitkering van € 36.000,-. De prognoses voor het jaar 2011 zijn slecht. Gelet hierop is de rechtbank bij de berekening van de financiële draagkracht van de man terecht uitgegaan van enkel een WAO-uitkering van € 36.000,-- bruto per jaar inclusief vakantiegeld. Het hof houdt geen rekening met privéonttrekkingen, aangezien privéonttrekkingen geen inkomen vormen, maar aangemerkt dienen te worden als interen op vermogen. Hetgeen de vrouw voorts nog heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel hieromtrent.
21. Het hof zal in het hierna volgende ten aanzien van de berekening van de draagkracht en de lasten van de man onderscheid maken in twee periodes:
- de periode vanaf 1 juli 2009, zijnde de ingangsdatum van voormelde wijziging van omstandigheden, tot 1 september 2011; en de periode vanaf 1 september 2011, omstreeks welk moment zowel [minderjarige 1] als de oudste zoon van partijen, [Y] (22 jaar oud), bij de man zijn gaan wonen.
Lasten
Huurlasten
22. In zijn incidenteel appel klaagt de man dat de rechtbank ten onrechte enkel rekening heeft gehouden met zijn kale huurlasten van € 663,30 per maand, terwijl zijn totale huurlasten de afgelopen jaren aanzienlijk zijn gestegen. De vrouw heeft dit weersproken en zij heeft daarnaast bij faxbericht van 26 september 2011 betoogd dat redelijk is dat de oudste zoon van partijen [Y] bijdraagt in de huurlasten van de man aangezien hij sedert oktober 2011 een voltijds dienstverband heeft en geacht kan worden in zijn eigen levensonderhoud te voorzien.
23. Het hof overweegt als volgt. Voor de periode vanaf 1 juli 2009 zal het hof evenals de rechtbank uitgaan van een kale huurlast van € 663,30 per maand, zoals blijkt uit de door de man overgelegde huurspecificatie en waartegen geen van partijen bezwaar heeft gemaakt.
Voor de periode vanaf 1 september 2011 geldt het volgende. Uit de door de man overgelegde huuraanpassing per 1 juli 2011 is het hof gebleken dat de kale huur van de man € 679,99 per maand bedraagt. Het hof zal in deze periode met laatstgemeld bedrag rekening houden, doch acht het met de vrouw evenwel redelijk dat de oudste zoon van partijen [Y] een bedrag van € 100,-- per maand bijdraagt in voormelde kale huurlasten van de man, zodat het hof dit bedrag in mindering zal brengen op de huurlasten van de man.
Aflossing UWV
24. In de visie van de man heeft de rechtbank ten onrechte de maandelijkse aflossing op de schuld bij het UWV buiten beschouwing gelaten. Nu het hele gezin heeft geprofiteerd van de (ten onrechte uitgekeerde) uitkering, is het onredelijk om de terugbetaling uitsluitend voor zijn rekening te laten komen. Daarnaast dienen schulden op grond van de Tremanormen te worden meegenomen.
25. De vrouw stelt dat indien wordt uitgegaan van een inkomen van de man van € 36.000,-- bruto per jaar, de aflossingen door de man aan het UWV ter zake de teveel door het UWV betaalde uikeringen buiten beschouwing dienen te blijven.
26. Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft overwogen en beslist zoals zij heeft gedaan ten aanzien van de maandelijkse aflossing op de schuld bij het UWV. Het hof neemt de gronden over en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep is niet gebleken van feiten en omstandigheden, die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
Premie ziektekostenverzekering
27. De vrouw betoogt dat de aanvullende premie zorgverzekering van € 119,-- per maand buiten beschouwing dient te blijven bij de bepaling van de draagkracht van de man nu deze last door hem niet is onderbouwd en deze bovendien al is meegenomen onder het kopje nominale premie.
28. Voor de periode vanaf 1 juli 2009 zal het hof rekening houden met een bedrag van € 123,-- per maand aan premie zorgverzekering, nu door de vrouw terecht is gesteld dat deze last door de rechtbank dubbel was meegenomen.
Voor de periode vanaf 1 september 2011 geldt dat het hof - in afwijking van de rechtbank - rekening zal houden met een bedrag van in totaal € 135,25 per maand (€ 105,75 premie zorgverzekering en € 29,50 aanvullende premie) en een verplicht eigen risico van € 14,-- per maand, zoals blijkt uit het door de man overgelegde polisblad 2011 van Azivo Zorgverzekeraar N.V.
Kosten acupunctuur
29. De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte de door de man opgevoerde kosten voor acupunctuur van € 85,-- per maand als onvergoede medische kosten heeft meegenomen, nu uit de door de man bij zijn incidenteel appel overgelegde stukken blijkt dat zijn zorgverzekeraar voor acupunctuur een vergoeding uitkeert.
30. De man stelt nog steeds de acupuncturist te bezoeken, van welke kosten inmiddels wel een deel door de verzekeraar wordt vergoed, zoals ook uit de stukken blijkt die de man aan het hof heeft overgelegd.
31. Het hof zal voor de periode vanaf 1 juli 2009 rekening houden met een gemiddelde maandelijkse last van afgerond € 55,-- aan zelf betaalde niet vergoede medische kosten voor de acupuncturist, nu het hof gebleken is dat op de door de man dienaangaande gedeclareerde bedragen van € 65,-- per consult, € 25,-- door de verzekeraar wordt vergoed. Het hof gaat uit van de door de man gestelde frequentie van bezoek aan de acupuncturist van 17 keer per jaar tegen een tarief per bezoek van € 65, verminderd met de vergoeding van de verzekering.
Voor de periode vanaf 1 september 2011 zal het hof geen meer rekening houden met voormelde post, nu door de man op geen enkele wijze is onderbouwd hoe vaak hij de acupuncturist nog bezoekt, wat de kosten daarvan zijn en op welke wijze in deze kosten door de zorgverzekeraar tegemoet wordt gekomen.
32. Gelet op het bovenstaande en rekening houdend met de door de rechtbank in aanmerking genomen niet in geschil zijnde lasten, heffingskortingen en de gebruikelijke belastingen, constateert het hof dat de draagkracht van de man voor de periode vanaf 1 juli 2009 een kinderalimentatie toelaat van € 87,-- per kind per maand. In zoverre dient de bestreden beschikking ten aanzien van de kinderalimentatie respectievelijk alimentatie jongmeerderjarige dan ook te worden vernietigd.
34. Voor de periode vanaf 1 september 2011 overweegt het hof dat aangezien [minderjarige 1] sinds die datum bij de man woont, de man geen kinderalimentatie meer voor haar verschuldigd is en hij in aanmerking komt voor de alleenstaande ouderkorting.
35. Voorts staat voor laatstgemelde periode ten aanzien van de jongmeerderjarige vast dat hij eigen inkomsten geniet, welke onbestreden gesteld zijn op € 650,-- netto per maand. Hoewel in beginsel de onderhoudsverplichting van de man voor de jongmeerderjarige blijft bestaan ongeacht eigen inkomsten van de jongmeerderjarige, kunnen deze eigen inkomsten wel van invloed zijn op de behoefte van de minderjarige. Gelet op het feit dat de eigen inkomsten van de jongmeerderjarige zijn behoefte van € 435,-- per maand overstijgen, zal het hof de alimentatie jongmeerderjarige voor deze periode op nihil stellen.
36. Het in rechtsoverweging 34 en 35 overwogene heeft tot gevolg dat de man de door de rechtbank op 21 januari 2004 vastgestelde en inmiddels geïndexeerde kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige 2] voor de periode vanaf 1 september 2011 volledig kan voldoen.
Partneralimentatie
Behoefte/behoeftigheid
37. De vrouw betoogt dat de rechtbank haar aanvullende behoefte ten onrechte te laag heeft vastgesteld. De vrouw ontvangt sinds 1 maart 2011 een WW-uitkering. Haar sollicitaties hebben nog geen vruchten afgeworpen. Haar resterende behoefte is dan ook - zo stelt de vrouw - de oorspronkelijke behoefte van € 2.000,-- per maand plus indexering minus het netto equivalent van € 1.096,-- bruto (de maandelijkse bruto WW-uitkering). De man heeft de stellingen van de vrouw gemotiveerd weersproken.
38. Het hof overweegt als volgt. Gelet op de stellingen van partijen constateert het hof dat niet de behoefte (hoogte van de alimentatie) in geschil is, maar de behoeftigheid, de mate waarin de vrouw niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. De man heeft zijn stelling over het samenleven door de vrouw, welke stelling door de vrouw is betwist, niet aannemelijk gemaakt, zodat het hof daaraan voorbijgaat. De vrouw heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij zich ten volle inspant om zo spoedig mogelijk een betaalde baan te vinden. Uitgegaan wordt van haar huidige inkomen uit een WW-uitkering, nu niet is gebleken dat zij nog andere inkomsten heeft. Derhalve heeft de vrouw nog steeds behoefte aan de partneralimentatie als hierna gemeld.
Draagkracht man
39. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, laat de draagkracht van de man voor de periode vanaf 1 juli 2009 geen ruimte voor het vaststellen van een partneralimentatie voor de vrouw. Het verzoek van de vrouw dienaangaande dient in zoverre dan ook te worden afgewezen. De draagkracht van de man laat voor de periode vanaf 1 september 2011, rekening houdend met de kinderalimentatie van [minderjarige 2], een partneralimentatie van € 548,-- per maand toe, zodat de bestreden beschikking ten aanzien van de partneralimentatie voor de periode vanaf 1 september 2011 dient te worden vernietigd.
Terugbetalingsverplichting
40. Voor zover het vorenstaande ertoe leidt dat de vrouw eventueel te veel ontvangen kinderalimentatie als onverschuldigd betaald aan de man zou moeten terugbetalen, is het hof van oordeel dat gezien het consumptief karakter van de kinderalimentatie, de vrouw mede gelet op haar financiële situatie niet tot terugbetaling gehouden is.
41. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTE¬LE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en - met wijziging in zoverre van de beschikking van 21 januari 2004 van de rechtbank ’s Gravenhage -, opnieuw beschikkende:
bepaalt de bijdrage voor de minderjarigen met ingang van 1 juli 2009 op € 87,-- per kind per maand;
bepaalt de bijdrage in de kosten in levensonderhoud en studie ten behoeve van de jongmeerderjarige met ingang van 1 september 2011 op nihil;
bepaalt de bijdrage in de verzorging en opvoeding van de minderjarige [minderjarige 1] met ingang van 1 september 2011 op nihil;
bepaalt de bijdrage in de verzorging en opvoeding van de minderjarige [minderjarige 2] met ingang van 1 september 2011 op € 147,97 per maand;
bepaalt de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw ten laste van de man, voor de periode:
vanaf 1 juli 2009 tot 1 september 2011 op nihil, en
met ingang van 1 september 2011 op € 548,-- per maand;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Van Dijk en Mertens-de Jong, bijgestaan door mr. Wittich-de Ridder als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 november 2011.