GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 29 februari 2012
Zaaknummer : 200.085.370.01
Rekestnrs. rechtbank : FA RK 10-7893 en FA RK 10-7894
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. E.J. van Pelt te Zwijndrecht,
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. R.E. Gout de Kreek te Spijkenisse.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 11 april 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank 12 januari 2011 van Dordrecht.
De vader heeft op 8 juni 2011 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De moeder heeft op 26 juli 2011 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van moeder:
- op 12 april 2011 andermaal het beroepschrift, echter met bijlagen;
- op 21 april 2011 een brief van 20 april 2011 met bijlagen;
- op 29 april 2011 een brief van 28 april 2011met bijlagen;
- op 9 mei 2011 een brief van 6 mei 2011 met bijlagen;
- op 3 november 2011 een brief van dezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van vader:
- op 30 oktober 2011 een brief van dezelfde datum met bijlagen;
- op 31 oktober 2011 een brief van 28 oktober 2011 met bijlagen.
De zaak is op 11 november 2011 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
Na de mondelinge behandeling is op 31 januari 2012 van de zijde van de moeder een brief van diezelfde datum met bijlagen ingekomen. Het hof laat deze brief bij de beoordeling van het geschil buiten beschouwing omdat de behandeling van de zaak is gesloten.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad en voor zover in hoger beroep van belang, bepaald dat de vader aan de moeder met ingang van 20 mei 2010 ten behoeve van de na te noemen minderjarige een alimentatie dient te betalen van € 46,- per maand.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPAAL EN INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna ook: kinderalimentatie) van de minderjarige [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats].
2. De moeder verzoekt, voor zover het de beslissingen ter zake van de kinderalimentatie betreft, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de vader met ingang van 10 mei 2010 maandelijks bij vooruitbetaling aan de moeder een bedrag voldoet van € 370,82 per maand ten behoeve van de minderjarige, althans een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag met ingang van een door het hof in goede justitie te bepalen datum.
3. De vader bestrijdt haar beroep en verzoekt de moeder in het door haar verzochte niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het verzochte ongegrond en/of onbewezen te verklaren, dan wel haar grieven af te wijzen en bij wege van incidenteel appel de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de verzoeken van de moeder af te wijzen, dan wel een zodanige uitspraak te doen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren, kosten rechtens.
4. De moeder bestrijdt het beroep van de vader en verzoekt zijn incidenteel appel ongegrond te verklaren, dan wel af te wijzen.
Behoefte
5. De moeder stelt dat de behoefte van de minderjarige in 2010 € 368,40 per maand bedraagt in plaats van het door de rechtbank vastgestelde bedrag van € 289,- per maand. Deze hogere behoefte vloeit voort uit het feit dat uit de door de vader overgelegde stukken is gebleken dat er ten tijde van de samenleving van partijen sprake was van een hoger netto gezinsinkomen dan waar de moeder in eerste aanleg van uitging. Het netto gezinsinkomen bij het uiteengaan van partijen bedroeg € 2.520,- per maand.
6. De vader bestrijdt de door de moeder gestelde hogere behoefte van € 368,40 per maand en stelt dat de behoefte dient te worden bepaald aan de hand van de welstand van partijen ten tijde van de samenleving. Het gezinsinkomen in 2009 is bepalend, waardoor de door de rechtbank vastgestelde behoefte juist is.
7. Het hof overweegt als volgt. De behoefte van de minderjarige wordt vastgesteld aan de hand van het netto gezinsinkomen van partijen ten tijde van de samenleving dan wel het netto inkomen van één van de ouders afzonderlijk, ingeval dit inkomen het voormalige gezinsinkomen te boven gaat. Partijen zijn op 28 oktober 2009 uit elkaar gegaan. Uit de door de man overgelegde loonstroken blijkt dat de man in 2010 een hoger inkomen genoot dan het gezinsinkomen ten tijde van de samenleving. Het hof zal derhalve de behoefte van de minderjarige vaststellen op het door de moeder gestelde hogere - en door de man onbestreden - netto inkomen van € 2.520,- per maand. Aan de hand van voornoemd inkomen stelt het hof de behoefte van de minderjarige vast op € 368,- per maand.
Draagkracht
8. De moeder stelt dat de vader in staat moet worden geacht in de volledige behoefte van de minderjarige te voorzien. De vader daarentegen stelt dat hij geen enkele draagkracht heeft om een bijdrage te kunnen leveren in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige.
Inkomen
9. De moeder stelt dat de rechtbank bij het berekenen van de draagkracht van de vader is uitgegaan van een te laag jaarinkomen. De vader heeft structureel overgewerkt en heeft in 2010 een aantal loonsverhogingen gehad. Het inkomen van de vader bedraagt € 3.026,- bruto per maand te vermeerderen met diverse toeslagen en overuren.
10. De vader stelt dat de rechtbank terecht is uitgegaan van het op de loonstroken vermelde jaarinkomen van € 37.793,- bruto. Voor zover de moeder betoogt dat het inkomen van de vader is toegenomen, betreft dit een wijziging van omstandigheden en had de moeder uit hoofde van artikel 1:401 Burgerlijk Wetboek een wijzigingsverzoek kunnen indienen. Ten aanzien van de inkomensverhogingen in 2010 stelt de vader dat de rechtbank geen rekening kon houden met toekomstige inkomensverhogingen.
11. Het hof overweegt als volgt. Uit de door de vader overgelegde jaaropgave over 2010 blijkt een bruto jaarinkomen van € 47.568,-. Nu de ingangsdatum van de kinderalimentatie mei 2010 is, zal het hof bij het berekenen van de draagkracht uitgaan van voornoemd jaarinkomen.
Lasten
12. Ten aanzien van de door de vader opgevoerde lasten overweegt het hof als volgt. Het hof zal rekening houden met de volgende niet dan wel onvoldoende bestreden lasten:
- de maandelijks verschuldigde rente ten behoeve van de hypothecaire geldlening ten bedrage van € 716,- per maand;
- de maandelijks verschuldigde aflossing ten behoeve van de hypothecaire spaarlening ten bedrage van € 133,- per maand;
- een eigenwoningforfait van € 902,- per jaar;
- het forfait eigenaarslasten van € 95,- per maand;
- een maandelijkse premie ziektekostenverzekering van € 130,- per maand te vermeerderen met de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet verminderd met de gemiddelde nominale premie welk deel wordt geacht te zijn inbegrepen in de voor de vader toepasselijke bijstandsnorm;
- zelf betaalde, niet vergoede, ziektekosten ten bedrage van € 17,- per maand.
13. Het hof zal geen rekening houden met de premie begrafenisverzekering nu deze premie niet dient te prevaleren boven de onderhoudsplicht van de vader jegens de minderjarige. Het hof zal voorts de woonlasten niet halveren, nu niet, dan wel onvoldoende is komen vast te staan dat de vader samenwoont met zijn nieuwe partner.
Omgangskosten
14. De vader voert een post omgangskosten op van € 109,- per maand. In dit bedrag zijn opgenomen de verblijfskosten gedurende het tweewekelijkse verblijf van vrijdag tot en met zondag, 24 vakantiedagen per jaar alsmede reiskosten voor het halen en brengen en voor de vakantie naar Frankrijk. De moeder stelt dat de door de vader gestelde omgangskosten te hoog zijn. Het weekend omvat slechts twee dagen en de vader voert teveel reiskosten op. Bovendien heeft de vader geen recht op extra omgangskosten gedurende de vakanties. De omgangskosten bedragen € 70,17 per maand volgens de moeder.
15. Het hof overweegt als volgt. Tussen partijen staat onbestreden vast dat de minderjarige tweewekelijks een weekend bij de vader verblijft van vrijdag tot en met zondag en dat de vader de minderjarige thuis ophaalt en weer terugbrengt. Het hof zal derhalve voor de verblijfskosten rekening houden met een forfaitair bedrag van € 5,- per dag voor drie dagen per twee weken. Ten behoeve van de reiskosten zal het hof rekening houden met € 0,25. per retourkilometer. De reisafstand bedraagt 33 kilometer (welke afstand de vader per keer tweemaal dient af te leggen voor zowel het brengen als halen). Het hof zal derhalve per omgangsweekend rekening houden met 66 kilometer à € 0,25 ct. Het hof houdt geen rekening met de door de vader aangevoerde vakantiekosten. Op grond van het vorenoverwogene bedragen de maandelijkse omgangskosten € 70,- per maand.
Advocaatkosten
16. De vader voert een post advocaatkosten op van € 114,- per maand. Het hof zal met deze kosten geen rekening houden nu de vader ter zitting heeft gesteld dat reeds in de schuld aan de Nederlandse Voorschotbank advocaatkosten uit de eerste aanleg zijn opgenomen. De thans opgevoerde advocaatkosten hebben betrekking op de procedure in hoger beroep. Conform vaste rechtspraak wordt slechts gedurende een periode van twaalf maanden rekening gehouden met advocaatkosten gemaakt in het kader van een familierechtelijke procedure en die periode is reeds verstreken door rekening te houden met de advocaatkosten eerste aanleg.
Schulden
17. Ter zake van de schulden stelt de vader dat hij alle schulden van partijen op zich heeft genomen, zodat met alle schulden rekening dient te worden gehouden. De vader heeft alle ten tijde van het huwelijk bestaande schulden gesaneerd door een krediet af te sluiten bij de Nederlandse Voorschotbank. Deze schuld bedraagt € 27.800,-. De vader betaalt een maandelijkse rente van 217,-. De vader lost momenteel niet af op deze schuld maar zou 2% van het totaalbedrag moeten aflossen. Daarnaast heeft de vader een schuld bij Santander.
18. De moeder stelt dat niet met de volledige schuld van de vader rekening kan worden gehouden, nu de vader een gedeelte van de schuld reeds had kunnen aflossen. De vader blijft kredieten afsluiten en oversluiten, zonder dat hij hierop een redelijk bedrag aflost. De kinderalimentatie prevaleert boven de aflossing van de schulden, te meer waar het schulden betreft die zijn aangegaan na het ontstaan van de alimentatieverplichting.
19. Het hof overweegt als volgt. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad dienen in beginsel alle verplichtingen en schulden bij de beoordeling van de draagkracht in aanmerking te worden genomen. Het hof acht het door de moeder gestelde onvoldoende om hiervan af te wijken en een gedeelte van de schulden buiten beschouwing te laten.
20. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de vader aan Santander maandelijks een bedrag van € 130,- betaalt. Ter zake van de schuld aan de Nederlandse Voorschotbank zal het hof rekening houden met de maandelijkse rentebetaling van € 217,- per maand. Nu de schuld zonder maandelijkse aflossing nimmer zal kunnen worden afgelost, zal het hof eveneens rekening houden met de verplichting van de vader om jaarlijks 2% op het totaal bedrag af te lossen, te weten € 46,- per maand.
21. Uit dit alles volgt dat de draagkracht van de vader een bijdrage toelaat gelijk aan de behoefte van de minderjarige van € 368,- per maand.
Ingangsdatum
22. Door de rechtbank is de ingangsdatum bepaald op 20 mei 2010. Het hof neemt de motivering van de rechtbank over en zal eveneens uitgaan van voornoemde datum.
Verdeling behoefte
23. In eerste aanleg heeft de vader gesteld dat de moeder in staat moet worden geacht voor één vierde deel te kunnen bijdragen in de behoefte van de minderjarige. De moeder heeft ter zitting gesteld dat zij op dit moment onvoldoende werkervaring heeft en problemen heeft met de opvang van haar kinderen. Zij zal in september 2012 mogelijk aanvangen met een leerwerk-traject. Het hof gaat er vanuit dat de moeder op termijn in staat moet worden geacht weer aan het werk te gaan en voor één vierde deel bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige. Het hof zal derhalve met ingang van 1 maart 2013 de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie vaststellen op € 276,- per maand.
24. Op grond van het vorenoverwogene zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige met ingang van 20 mei 2010 op € 368,- per maand vanaf heden bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige met ingang van 1 maart 2013 op € 276,- per maand bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, Van Dijk en Mulder bijgestaan door mr. Braat als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 februari 2012.