ECLI:NL:GHSGR:2012:BW6560

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.102.414.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van minderjarige; beoordeling van de noodzaak en onderbouwing van verzoeken door ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 2 mei 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een minderjarige. De ouders, hierna aangeduid als de moeder en de vader, hebben hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van hun kind werd verlengd. De ouders hebben aangevoerd dat de grondslag voor de uithuisplaatsing niet voldoende onderbouwd is en dat zij alles doen om de communicatie met de hulpverleners te verbeteren. Het hof heeft echter vastgesteld dat er binnen het gezin sprake is van een ernstige en complexe situatie, die al meer dan zes jaar aanhoudt. De ouders hebben een langdurige geschiedenis van intensieve hulpverlening, maar zijn niet in staat gebleken om hieruit voortgang te boeken.

Het hof heeft geconstateerd dat de ouders structureel problemen ontkennen en dat er geen constructieve communicatie is met de hulpverleners. Ondanks de pogingen van het Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering (LJR) om de communicatie te verbeteren, zijn er geen resultaten geboekt. De minderjarige, die in een pleeggezin verblijft, laat daarentegen een positieve ontwikkeling zien. Het hof oordeelt dat de uithuisplaatsing noodzakelijk blijft in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige, en dat de veiligheid van het kind niet kan worden gewaarborgd door de ouders.

De ouders hebben geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die een andere beslissing rechtvaardigen. Het hof bekrachtigt daarom de bestreden beschikking, waarbij de machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd tot 3 juni 2012. De ouders blijven in hun verzoek niet-ontvankelijk verklaard, en het hof benadrukt dat de huidige situatie van de minderjarige in het pleeggezin de beste optie is voor haar welzijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 2 mei 2012
Zaaknummer : 200.102.414/01
Rekestnr. rechtbank : JE RK 11-1004
1. [verzoekster],
hierna te noemen: de moeder,
2. [verzoeker]
hierna te noemen: de vader,
beiden wonende te [adres],
verzoekers in hoger beroep,
hierna gezamenlijk ook te noemen: de ouders,
advocaat mr. R.F.P. Scheele te Capelle aan den IJssel,
tegen
het Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering,
gevestigd te [adres],
optredend namens de Stichting Bureau Jeugdzorg [adres],
hierna te noemen: het LJR,
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio [adres]-Rijnmond,
locatie [adres],
hierna te noemen: de raad.
Als informant, wier verklaring voor de beslissing van belang kan zijn, is aangemerkt:
[belanghebbende]
wonende op een bij het LJR bekend adres,
hierna te noemen: de pleegmoeder.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De ouders zijn op 21 februari 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 24 november 2011 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam.
Het LJR heeft op 29 maart 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de ouders:
- op 6 maart 2012 een brief van 5 maart 2012 met bijlagen;
- op 28 maart 2012 een brief van 27 maart 2012 met bijlagen;
van de zijde van de raad:
- op 21 maart 2012 een brief van 20 maart 2012;
- op 4 maart 2012 een faxbericht van diezelfde datum.
De zaak is op 5 april 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
- [belanghebbende] (gezinsvoogd) namens het LJR;
- de pleegmoeder;
- [belanghebbende] namens de pleegzorginstelling.
De advocaat van de ouders heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de tussenbeschikking van 15 juli 2011 en de bestreden beschikking.
Bij de bestreden beschikking is met ingang van 3 december 2011 de duur van de machtiging tot plaatsing van [belanghebbende], geboren [in 209] te [adres] (hierna: de minderjarige) in een vorm van pleegzorg verlengd tot 3 juni 2012. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verlenging van de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige in een voorziening voor pleegzorg tot 3 juni 2012.
2. De ouders verzoeken het hof om wel het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling te handhaven, maar het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing te verwerpen.
3. Het LJR bestrijdt hun beroep ten aanzien van de uithuisplaatsing en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien de ouders in hun verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel dit verzoek af te wijzen.
4. De ouders voeren in hoger beroep aan dat de gegeven grondslag om de uithuisplaatsing te verlengen, geen grondslag vindt in de wet. Zij menen dat de gegeven grondslag niet voldoende en zorgvuldig is bekeken door de rechtbank, waardoor de rechtbank niet tot haar beslissing had kunnen komen. De ouders stellen dat zij er daadwerkelijk alles aan doen om de communicatie op te bouwen met het LJR, doch dat het LJR zelf geen enkele medewerking hieraan geeft. Verder stellen de ouders dat het LJR de waarheid verdraait indien zij stellen dat de thuissituatie niet overzichtelijk is. Voorts is het volgens de ouders hemelschreiend indien een rechter overweegt dat het feit dat een haast driejarige het goed doet bij een pleeggezin en dit als grondslag dient om een verlenging van een uithuisplaatsing te motiveren, terwijl het voor de ouders op alle fronten duidelijk is dat er vanaf de eerste dag niet is gewerkt aan een terugplaatsing. Het enige dat het LJR doet is wijzen naar de moeder. De ouders voeren nu al meer dan anderhalf jaar strijd tegen de vele onwaarheden en de grote inactiviteit van de gezinsvoogdij-instelling. Over [belanghebbende], het zoontje, maken de moeder en de vader zich inderdaad zorgen, doch over [belanghebbende] niet. [belanghebbende] heeft nooit wat gemankeerd maar het leek erop dat, omdat [belanghebbende] uit huis werd geplaatst, [belanghebbende] ook moest volgen. De ouders bestrijden dat zij geen communicatie willen met het LJR. Zij vinden dat het LJR nu met harde feiten moet komen en moet laten zien dat zij instaat voor de hulp die zij moeten bieden. Alléén een ondertoezichtstelling zou voldoende zijn volgens de ouders om zich te kunnen bewijzen.
5. Het LJR stelt zich op het standpunt dat de ouders structureel problemen ontkennen en geen enkele bereidheid tonen om met hulpverleners samen te werken. In die zin staan de woorden van de ouders haaks op hun gedrag. Door het verzet van de ouders lukt het hen niet om te komen tot inzet op de door het LJR geformuleerde doelen in het plan van aanpak. De ouders volharden in hun weerstand en in de strijd die zij voeren. Het LJR vreest voor de sociaal-emotionele ontwikkeling van [belanghebbende] wanneer zij bij de ouders zou worden geplaatst, gelet op de onwil dan wel onmacht van de ouders om te komen tot samenwerking met het LJR en elke andere hulpverlener. De bedreiging voor [belanghebbende] bij de ouders thuis is voornamelijk gelegen in haar geestelijk welzijn. De ouders kiezen er nog altijd voor om agressie en ontkenning van de problemen te laten prevaleren boven een constructieve houding. Alle hulpverlening wordt negatief uitgelegd. De ouders wensen geen hulp in de thuissituatie, zodat er geen zicht is op [belanghebbende] wanneer zij thuis zou worden geplaatst. Er is bij de moeder sprake van forse achterdocht en wantrouwen die gepaard gaan met veel woede en agressie wanneer een hulpverlener, maar ook een kind, een afwijkende mening heeft. In het contact met de beide kinderen is de spanning vaak zo erg aanwezig dat [belanghebbende] niet naar de moeder durft te komen. De problematiek van de moeder is volgens het LJR ernstiger dan die lijkt. Het is van belang dat de moeder pedagogische begeleiding krijgt en accepteert. [belanghebbende] maakt een positieve ontwikkeling door in het pleeggezin. Het LJR acht een terugplaatsing van [belanghebbende] naar de ouders onverantwoord en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
6. De pleegmoeder heeft ter zitting verklaard dat het heel goed gaat met [belanghebbende]. [belanghebbende] is een open kind, dat positief opgroeit in het pleeggezin. Er is een groei te zien tijdens de omgangsbezoeken, maar de pleegmoeder maakt zich wel zorgen op momenten dat [belanghebbende] zich afkeert tijdens de omgang met de moeder, wanneer de boosheid van de moeder plots opkomt.
Het hof overweegt als volgt.
7. Het hof stelt voorop dat de rechter op grond van artikel 1:261 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid, Jeugdzorg op haar verzoek kan machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen.
8. Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Daartoe neemt het hof het volgende in aanmerking. Binnen het gezin is er sprake van een ernstige, complexe situatie die reeds meer dan zes jaren bestaat. Er was in de opvoedsituatie sprake van veel onrust en verbaal geweld. De ouders kennen een langdurige geschiedenis van intensieve hulpverlening op vele gebieden. Blijkens rapportage van de raad van 28 mei 2010 wordt de kern van de problematiek gevormd door de onmacht van de ouders om te profiteren van hulpverlening in combinatie met een verregaande en structurele agressie van met name de moeder. De vader is op momenten aanspreekbaar voor de hulpverlening, maar laat zich snel meeslepen in de negatieve emoties van de moeder. Door de houding van de ouders zijn veel hulpverleners, ondanks een lange adem, afgehaakt. Het hof is ook thans gebleken dat er nog veel weerstand is bij de ouders en er nog steeds geen sprake is van enige constructieve communicatie tussen de ouders en het LJR. Pogingen van het LJR om de communicatie te verbeteren hebben tot heden nog geen resultaat gehad. Er is nog steeds weinig of geen vooruitgang in de hulpverlening mogelijk. De ouders blijven momenteel steken in een sfeer van verwijten en ontkennen structureel problemen. Door het verzet van de ouders lukt het hen niet om te komen tot inzet op de door het LJR geformuleerde doelen in het plan van aanpak. Hoewel de ouders aangeven open te staan voor hulp, zijn er in de praktijk derhalve nog niet of nauwelijks resultaten geboekt. In gesprekken met de gezinsvoogd tonen de ouders weinig tot geen zelfreflectie. Zij leggen alle verantwoordelijkheid buiten zichzelf en zijn geneigd externe oorzaken voor hun gedrag te zoeken. Het hof heeft verder geconstateerd dat de huidige gezinsvoogd de vijfde gezinsvoogd is binnen het gezin en de eerste gezinsvoogd is die langer dan zes maanden als zodanig functioneert. Derhalve kan niet gezegd worden dat een andere gezinsvoogd zal leiden tot een betere samenwerking met de ouders.
De minderjarige laat een positieve groei zien in het pleeggezin en gedijt daar goed. Gelet op het voorgaande is het hof dan ook van oordeel dat de uithuisplaatsing van de minderjarige gedurende dag en nacht in een voorziening voor pleegzorg noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en op¬voeding. De veiligheid van de minderjarige kan op dit moment niet worden gewaarborgd door de ouders. Daarmee wordt nog altijd voldaan aan de wettelijke gronden voor de uithuisplaatsing. De bestreden beschikking dient dan ook te worden bekrachtigd, nu ook overigens door de ouders geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn aangevoerd die een andere beslissing op dit moment rechtvaardigen.
9. De ouders hebben ter terechtzitting een ouderschapsonderzoek of een ander onderzoek ter sprake gebracht. Nu de ouders niet concreet en onderbouwd om een onderzoek hebben verzocht als bedoeld in artikel 810a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, gaat het hof daaraan voorbij.
10. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Van Dijk en Van der Linden, bijgestaan door Lekahena als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 mei 2012.