GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 18 april 2012
Zaaknummer : 200.096.719/01
Rekestnr. rechtbank : GZ VERZ 11-2019 en 11-2141
1. [verzoeker],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
2. [betrokkene],
wonende te [woonplaats] (verpleeghuis [X]),
verzoekers in hoger beroep,
hierna afzonderlijk te noemen: [verzoeker] respectievelijk betrokkene, en gezamenlijk: verzoekers,
advocaat mr. S.C. Braun te Rotterdam.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [de zuster van betrokkene],
wonende te [woonplaats], [land],
hierna te noemen: de zuster van betrokkene,
2. stichting STICHTING DE ROTONDE,
gevestigd te Rotterdam,
hierna te noemen: de Stichting, danwel de bewindvoerder,
3. de heer E.G. HUISING,
wonende te Rotterdam,
hierna te noemen: Huising, danwel de mentor.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Verzoekers zijn op 3 november 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 29 augustus 2011 van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, locatie Rotterdam.
De Stichting heeft op 3 januari 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van verzoekers:
- op 2 december 2011 een brief van 1 december 2011 met bijlagen;
- op 12 maart 2012 een brief van 9 maart 2012 met bijlagen;
van de zijde van de Stichting:
- op 15 maart 2012 een brief van 13 maart 2012 met bijlage.
De zaak is op 22 maart 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- [verzoeker], bijgestaan door zijn advocaat;
- mevrouw C.F. de Jong en mr. S. Klein namens de Stichting;
- de mentor.
Betrokkene en de zuster van betrokkene zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De advocaat van verzoekers heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de beschikking van 15 augustus 2011 van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, locatie Rotterdam.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter [verzoeker] ontslagen als bewindvoerder over de goederen van betrokkene en de Stichting benoemd als bewindvoerder over haar goederen. Voorts heeft de kantonrechter [verzoeker] opgedragen om binnen 10 dagen na ontvangst van de beschikking aan de kantonrechter en aan de Stichting stukken toe te sturen waaruit blijkt dat het bedrag van € 68.481,- weer is teruggestort op de rekening van betrokkene. Daarnaast heeft de kantonrechter [verzoeker] ontslagen als mentor en Huising benoemd als nieuwe mentor. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat verzoekers op
14 september 2011 met elkaar zijn gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. Verder is vast komen te staan dat betrokkene thans woonachtig is in verpleeghuis [X] te [woonplaats].
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de wijziging van het bewindvoerderschap over de goederen van betrokkene en de wijziging van het mentorschap over haar.
2. Verzoekers verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen.
3. De Stichting bestrijdt hun beroep.
4. Verzoekers stellen zich op het standpunt dat de kantonrechter ten onrechte voorbij is gegaan aan de uitdrukkelijke voorkeur van betrokkene om haar belangen door haar partner [verzoeker] te laten behartigen. Voorts levert de benoeming van de Stichting en Huising als bewindvoerder respectievelijk mentor volgens verzoekers een niet te rechtvaardigen inbreuk op het recht op hun privéleven, zoals is verankerd in artikel 8 EVRM. [verzoeker] wijst er onder meer op dat de Stichting niet alleen het beheer heeft over het vermogen van betrokkene, maar als gevolg van de door het huwelijk ontstane gemeenschap van goederen ook over zijn vermogen. Daarnaast zijn verzoekers van mening dat zij onnodige kosten moeten maken, doordat de Stichting en Huising een honorarium in rekening brengen. Dit had bespaard kunnen worden als [verzoeker] als bewindvoerder en mentor was aangebleven, zo stellen verzoekers. Verder zijn verzoekers van mening dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat niet kan worden vastgesteld dat zij een duurzame relatie onderhouden en dat aan de uitlatingen van betrokkene in dit verband geen betekenis kan worden gehecht, omdat zij als gevolg van de ziekte van Alzheimer wilsonbekwaam is. Zij stellen daartoe dat bij betrokkene slechts sprake is van een beginnende Alzheimer en niet van een categorische wilsonbekwaamheid. Hun onlangs gesloten huwelijk had anders niet voltrokken kunnen worden, aldus verzoekers. Tot slot stellen verzoekers dat de kantonrechter in de bestreden beschikking de handelwijze van [verzoeker] met betrekking tot de overboeking van € 68.481,- van de ING bankrekening van betrokkene naar zijn eigen rekening verkeerd heeft uitgelegd en ten onrechte heeft geoordeeld dat deze zich niet verdraagt met een behoorlijke taakuitoefening van een bewindvoerder. Volgens [verzoeker] handelde hij met geen ander doel dan ter bescherming van het vermogen van betrokkene tegen de malafide praktijken van de heer Peters. Ter zitting van het hof heeft [verzoeker] nog verklaard dat hij bij de overboeking van het bedrag en het aangaan van het huwelijk met betrokkene impulsief heeft gereageerd.
5. De Stichting betwijfelt of [verzoeker] in staat is om zijn eigen belang goed te scheiden van het belang van betrokkene, hetgeen een goed bewindvoerder behoort te doen. Dat is volgens de Stichting uit de gedragingen van [verzoeker] tot nu toe niet gebleken. De Stichting wijst er onder meer op dat [verzoeker] geld van de rekening van betrokkene heeft gehaald, terwijl daartoe geen noodzaak was en hetgeen normaal niet geoorloofd is. Ook werkt [verzoeker] niet mee door het niet ter beschikking stellen van de sleutels van het appartement van betrokkene voor de inventarisatie en taxatie, aldus de Stichting.
6. De mentor heeft ter terechtzitting meegedeeld dat hij de indruk heeft dat [verzoeker] het hoger beroep slechts heeft ingesteld, omdat hij buiten spel is gezet. Verder heeft [verzoeker] betrokkene uit haar vertrouwde omgeving weggehaald, waarna [verzoeker] tot de conclusie is gekomen dat hij niet in staat was de benodigde zorg aan betrokkene te verlenen, aldus de mentor. Ook staat [verzoeker] de contacten tussen betrokkene en haar vriendenkring in Rotterdam niet toe. Tot slot heeft de mentor geadviseerd om de bestreden beschikking in het belang van betrokkene te bekrachtigen.
7. Het hof overweegt als volgt. Op grond van de artikelen 1:448 lid 1 sub e en 1:461 lid 1 onder e van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) eindigt de taak van de bewindvoerder respectievelijk de mentor door ontslag dat wordt verleend door de kantonrechter. Ingevolge de artikelen 1:448 lid 2 en 1:461 lid 2 BW kan het ontslag ambtshalve worden verleend, hetzij wegens gewichtige redenen, hetzij omdat de bewindvoerder respectievelijk de mentor niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder of mentor te kunnen worden.
8. Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat de kantonrechter [verzoeker] terecht heeft ontslagen als bewindvoerder en mentor van betrokkene, omdat [verzoeker] in zijn taken als bewindvoerder en mentor tekort was geschoten. Het hof overweegt daarbij dat [verzoeker] als bewindvoerder de financiële belangen van betrokkene onvoldoende gescheiden heeft gehouden van zijn eigen belangen, doordat hij – naar eigen zeggen – impulsief heeft gehandeld bij de overboeking van € 68.481,- van de ING rekening van betrokkene naar zijn eigen rekening. Zijn handelwijze was naar zijn eigen zeggen ingegeven door de in zijn ogen malafide praktijken van de familie [naam familie], met wie hij in een strijd was verwikkeld over de vraag aan wie betrokkene de voorkeur gaf als bewindvoerder over haar vermogen. Hij heeft daarmee de schijn van belangenverstrengeling opgewekt. Het ontslag van [verzoeker] en de benoeming van de Stichting als neutrale, buiten die strijd staande bewindvoerder is onder die omstandigheden een juiste beslissing.
9. Ten aanzien van het mentorschap is het hof van oordeel dat het ontslag van [verzoeker] als mentor en de benoeming van Huising tot mentor, gegeven de strijd waarin [verzoeker] verwikkeld is met familie en relaties van betrokkene, een juiste beslissing is. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat [verzoeker] niet in het belang van betrokkene handelt door – zo blijkt onder andere uit de brief van 29 januari 2012 van [verzoeker] aan verpleeghuis [X] – de contacten tussen oude vrienden en familieleden van betrokkene te blokkeren. Deze contacten kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan haar welzijn.
10. Gelet op het voorgaande komt het hof niet meer toe aan de overige gronden.
11. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, Van Dijk en Van de Poll, bijgestaan door mr. Evertsen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 april 2012.