GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Zaaknummer : 200.087.904/01
Zaak-rolnummer Rechtbank : 284312 / HA ZA 07-1318
arrest van de familiekamer van 5 juni 2012
appellant 1,
wonende te Rotterdam,
en
appellant 2,
wonende te Rotterdam,
beiden hierna te noemen: appellanten,
advocaat: M.K. Bhadai te Rotterdam
geintimeerde,
wonende te Rotterdam,
advocaat: mr. A.G.H.M. Ganzenboom te Capelle aan den IJssel.
1. Het verdere verloop van het geding
Het hof heeft op 2 augustus 2011 arrest gewezen in het incident.
Appelanten hebben op 30 augustus 2011 voor grieven gediend.
Geïntimeerde heeft op 24 januari 2012 een memorie van antwoord ingediend.
De partijen hebben hun procesdossier aan het hof overgelegd en arrest gevraagd.
2. Beoordeling van het hoger beroep
1. Door appellanten wordt gevorderd:
Het uw gerechtshof moge behagen bij arrest de vonnissen, waarvan hierbij – tijdig – appel, te vernietigen en opnieuw rechtdoende – voor zoveel mogelijk uitvoerbaar te verklaren bij voorraad, zonodig onder aanvulling en/of verbetering van de gronden, alsnog de vorderingen van geïntimeerde, eiseres in eerste aanleg, in haar oorspronkelijke vordering niet ontvankelijk te verklaren, althans haar deze vordering te ontzeggen, althans naar goede justitie de verdelingen van de eenvoudige gemeenschap en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties.
2. Uit de inleidende dagvaarding in eerste aanleg volgt dat de woning te Rotterdam aan de [adres] aan partijen in mede-eigendom toebehoort. Geïntimeerde en [appellant 1] zijn ieder voor ¼ gedeelte eigenaar en [appellant 2] is voor de ½ gedeelte eigenaar van de hiervoor vermelde woning.
3. In het bestreden vonnis van 22 december 2010 is de woning aan [appellant 2] toegedeeld, onder gehoudenheid van [appellant 2] aan geïntimeerde te betalen de somma van € 32.848,79.
4. Het hof leest in grief 1 van appellanten dat zij er geen bezwaar tegen hebben dat de woning te Rotterdam aan de [adres] aan [appellant 2] is toegedeeld.
5. Appellanten kunnen zich echter niet verenigen met de waarde zoals deze door de rechtbank is vastgesteld.
6. De rechtbank heeft de waarde van de woning op € 204.000,- vastgesteld aangezien appellanten niets hebben aangevoerd omtrent de waarde van woning. De rechtbank is uitgegaan van de door geïntimeerde gestelde waarde.
7. In hun toelichting op grief 1 stellen appellanten omtrent de waarde van de woning:
• Het object is op 11 februari 2011 getaxeerd op een onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik van € 185.000,-;
• Het wettelijke uitgangspunt bij verdeling is dat uitgegaan dient te worden van de waarde van het te verdelen goed ten tijde van de verdeling;
• Ook de komende tijd zal de woning in waarde zal dalen.
8. Door geïntimeerde is omtrent de waarde van de woning gesteld:
• Bij het te betalen bedrag is de rechter uitgegaan van de Funda print-outs als waarde door geïntimeerde aangegeven;
• Tijdens het debat speelde dit niet – het hof begrijpt de waarde van de onderhavige woning - , want de door de vrouw genoemde prijs was de prijs afgeleid uit de aanbiedingsprijs op de markt, dus in het economisch verkeer.
9. Het hof overweegt als volgt. Voor de waardering van de woning dient uitgegaan te worden van de waarde van de woning ten tijde van de verdeling tenzij de redelijkheid en de billijkheid zich hiertegen verzetten, dan wel partijen een ander tijdstip met elkaar zijn overeengekomen. Nu partijen op zich geen bezwaar hebben geformuleerd tegen de door de rechtbank vastgestelde verdeling van de woning door toedeling aan [appellant 2] dient als tijdstip voor de waardering te worden genomen de datum waarop de rechtbank de woning aan [appellant 2] heeft toegedeeld, dit is derhalve 22 december 2010.
10. Door appellanten is een taxatierapport van een makelaar in het geding gebracht . Uit het taxatierapport volgt dat de woning op 12 februari 2011 een waarde had van € 185.000,-. Het taxatierapport is opgesteld door een partijdeskundige. Gezien dit feit acht het hof het noodzakelijk dat de woning wordt getaxeerd door een onafhankelijke deskundige te benoemen door dit hof.
11. Het hof wenst over te gaan tot het benoemen van een deskundige(n), om de waarde van de woning in het vrije economisch verkeer vrij van huur vast te stellen per 22 december 2010.
12. Partijen dienen zich bij akte uit te laten of er één of drie deskundige(n) moeten worden benoemd. Voorst dienen zij aan te geven of zij overeenstemming hebben weten te bereiken omtrent de te benoemen deskundige(n).
13. Nu het hof de peildatum voor de waardering heeft gegeven alsmede de waarderingsgrondslag geeft het hof partijen in overweging - mede ter besparing van verdere kosten - om te onderzoeken of zij alsnog in onderling overleg de waarde weten vast te stellen.
14. [Appellant 1] stelt dat de inboedel een geringe waarde vertegenwoordigde. De inboedel was grotendeels afgeschreven.
15. Uit het verweer van geïntimeerde volgt dat zij zich kan verenigen met de wijze waarop de rechtbank de inboedel heeft verdeeld en gewaardeerd.
16. Het hof overweegt als volgt. De rechtsverhouding tussen deelgenoten in een onverdeelde boedel wordt mede beheerst door de redelijkheid en billijkheid. Onbestreden is dat de vrouw (geintimeerde) de woning heeft verlaten onder achterlating van de inboedel. Als een inboedel moet worden aangeschaft kost dit geld. Inboedelgoederen zijn naar hun aard echter in beginsel bestemd om te worden verbruikt en worden door dat gebruik minder waard. Dat is een algemeen bekend gegeven. Door een inboedel tot zich te nemen, heeft degene die de beschikking heeft over die inboedel in ieder geval de gebruikswaarde. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de waarde van het aandeel van de vrouw in de inboedel in redelijkheid kan worden begroot op een bedrag van € 1.500,-. Grief 2 treft derhalve geen doel.
17. [Appellant 1] stelt in grief 3 dat hij voor de koop, inrichting en behoud van de echtelijke woning aan de [adres] schulden is aangegaan, waarvan de helft door de vrouw vergoed dient te worden.
18. Uit het verweer van geïntimeerde volgt dat zij van mening is dat de man niet heeft voldaan aan zijn stelplicht.
19. Het hof overweegt als volgt. Het hof is van oordeel dat de man in (de toelichting op) grief 3 niet voldaan heeft aan zijn stelplicht. De man heeft niet aangegeven om welke schulden het gaat en vooral dat de schulden – welke en tot welk bedrag - nog bestonden op het tijdstip van de ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap. Bovendien geldt dat indien en voor zover hier sprake is van nog openstaande gemeenschapsschulden de vrouw al op grond van art. 1: 100 lid 2 BW voor de helft daarvan draagplichtig is.
bepaalt dat partijen zes weken na datum van dit arrest zich bij akte dienen uit te laten of één of drie deskundige(n) moeten worden benoemd met betrekking tot de waardering van woning te Rotterdam aan de [adres] en/of zij overeenstemming hebben weten te bereiken omtrent de te benoemen deskundigen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, Van Dijk en Stollenwerck en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juni 2012 in aanwezigheid van de griffier.