ECLI:NL:GHSGR:2012:BX0544

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.096.526-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partner- en kinderalimentatie in hoger beroep met betrekking tot grove miskenning van wettelijke maatstaven

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 21 maart 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van partner- en kinderalimentatie. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had in eerste aanleg een beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage aangevochten, waarin de alimentatieverplichtingen van de man op nihil waren gesteld. De vrouw verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot nihilstelling van de alimentatie. De man, verweerder in hoger beroep, had op zijn beurt incidenteel appel ingesteld en verzocht om de alimentatie met terugwerkende kracht op nihil te stellen per 1 januari 2010.

De zaak is behandeld op 9 februari 2012, waarbij beide partijen aanwezig waren met hun advocaten. De vrouw voerde aan dat de man zijn verzoek tot wijziging van de alimentatie te laat had ingediend en dat er geen sprake was van een relevante wijziging van omstandigheden. De man betwistte dit en stelde dat hij tot januari 2010 aan zijn verplichtingen had voldaan. Het hof oordeelde dat de man zijn verzoek tot wijziging niet te laat had ingediend en dat er geen sprake was van grove miskenning van de wettelijke maatstaven bij het sluiten van het echtscheidingsconvenant.

Het hof concludeerde dat de man geen draagkracht had om de alimentatie te betalen, gezien zijn teruglopende inkomsten. De bestreden beschikking werd bekrachtigd, en het hof wees het verzoek van de man om de ingangsdatum van de nihilstelling te wijzigen af. De beslissing van het hof benadrukt het belang van de werkelijke financiële situatie van de man en de omstandigheden waaronder de alimentatieverplichtingen zijn aangegaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
Uitspraak : 21 maart 2012
Zaaknummer : 200.096.526/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 11-1140
[appellante],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. S. van der Eijk te Wateringen, gemeente Westland,
tegen
[geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.E. Tuinman te ’s-Gravenhage.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 1 november 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 2 augustus 2011 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De man heeft op 23 december 2011 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vrouw heeft op 6 februari 2012 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof is voorts van de zijde van de vrouw op 18 november 2011 een brief van 17 november 2011 met bijlage ingekomen.
De zaak is op 9 februari 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
De advocaten van partijen hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is, uitvoerbaar bij voorraad, met wijziging in zoverre van de beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van 12 november 2008 en het door beide partijen op 20 oktober 2008 ondertekende convenant, de door de man met ingang van 10 februari 2011 te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw bepaald op nihil en is de door de man met ingang van 10 februari 2011 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [de minderjarige 1], geboren [in 2002] te [geboorteplaats], en [de minderjarige 2], geboren [in 2004] te [geboorteplaats], hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen, bepaald op nihil. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen, hier ook te noemen: de kinderalimentatie, alsmede de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot haar levensonderhoud, hierna ook te noemen: de partneralimentatie.
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de man tot vaststelling van de kinderalimentatie en de partneralimentatie op nihil niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel als niet voldoende onderbouwd dan wel niet gegrond af te wijzen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
3. De man bestrijdt het beroep en verzoekt de vrouw in het door haar gedane verzoek tot vernietiging van de bestreden beschikking niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar grieven af te wijzen. In incidenteel appel verzoekt de man de bestreden beschikking te vernietigen met betrekking tot de overweging dat er geen sprake is van totstandkoming van afspraken met een grove miskenning van de wettelijke maatstaven alsmede met betrekking tot de ingangsdatum van de nihilstelling van de kinderalimentatie en de partneralimentatie en, in zoverre opnieuw beschikkende, te bepalen dat de kinderalimentatie en de partneralimentatie op nihil worden gesteld per 1 januari 2010.
4. De vrouw bestrijdt het incidenteel appel van de man en verzoekt de man in zijn incidenteel appel niet-ontvankelijk te verklaren, althans zijn grief af te wijzen, zo nodig met verbetering en/of aanvulling van de gronden.
Indiening van nadere stukken voorafgaand aan de mondelinge behandeling
5. De door de vrouw bij haar verweerschrift op het incidenteel appel overgelegde stukken zijn buiten de termijn van tien kalenderdagen als bedoeld in artikel 1.4.3 van het geldende procesreglement overgelegd. Hoewel de man tegen het overleggen van deze stukken bezwaar heeft gemaakt, zal het hof toch acht slaan op die stukken, nu deze kort en eenvoudig te doorgronden zijn.
Grove miskenning van de wettelijke maatstaven
6. De man stelt zich in incidenteel appel op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er geen sprake is van totstandkoming van afspraken met een grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Hij betoogt dat het evident is dat partijen bij het sluiten van het echtscheidingsconvenant zijn uitgegaan van een te weinig realistische dan wel te optimistische toekomstverwachting.
7. De vrouw betoogt dat het feit dat de bedrijfsresultaten van de man lager zijn uitgevallen dan vooraf werd gehoopt nog niet betekent dat het echtscheidingsconvenant voor wat betreft de daarin overeengekomen kinder- en partneralimentatie is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven.
8. Het hof overweegt als volgt. Blijkens artikel 1:401, vijfde lid, van het Burgerlijk Wetboek kan een overeenkomst betreffende levensonderhoud worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Met grove miskenning van de wettelijke maatstaven wordt bedoeld dat, uitgaande van dezelfde gegevens, er geen duidelijke wanverhouding mag bestaan tussen de onderhoudsbijdrage waartoe de rechter zou hebben beslist en die welke partijen zijn overeengekomen.
9. Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat in casu geen sprake is van totstandkoming van afspraken met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Partijen zijn bij het sluiten van het echtscheidingsconvenant in 2008 uitgegaan van het inkomen dat de man in 2007 als zelfstandig ondernemer heeft verdiend. De man had destijds een grote vaste opdrachtgever, voor wie hij vóór 2007 in vaste dienstbetrekking had gewerkt, en ging ervan uit dat hij deze opdrachtgever zou behouden. De verwachting dat het inkomen van de man in de jaren na 2007 gelijk zou blijken of zou stijgen, was op dat moment dan ook gerechtvaardigd. Dat de man deze opdrachtgever na het sluiten van het echtscheidingsconvenant is kwijtgeraakt en dat vervolgens zijn bedrijfsresultaten flink zijn teruggevallen, doet hieraan niet aan af.
Wijziging van omstandigheden
10. De vrouw is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat er sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden aan de zijde van de man. Hiertoe voert zij aan dat de man zijn verzoek tot nihilstelling te laat heeft gedaan (namelijk pas op 9 februari 2011), nu hij het standpunt inneemt dat zijn inkomen al sinds 2007 jaarlijks is gehalveerd.
11. Volgens de man verwijt de vrouw hem geheel onterecht dat hij zijn verzoek tot nihilstelling te laat heeft ingediend. De man heeft tot 1 januari 2010 aan zijn alimentatieverplichtingen voldaan. Gezien zijn inkomen in 2008 en 2009 heeft hij hier heel wat voor in het werk moeten stellen. Toen de man in januari 2010 niet meer aan zijn alimentatieverplichtingen kon voldoen, heeft hij de vrouw daarvan op de hoogte gesteld.
12. Het hof acht aannemelijk dat de man zo lang mogelijk aan zijn alimentatieverplichtingen heeft willen voldoen in afwachting van betere economische omstandigheden. Niet weersproken is dat de man, ondanks de tegenvallende resultaten tot januari 2010 de overeengekomen alimentatie heeft betaald. Onder deze omstandigheden vloeit uit het feit dat de man eerst in februari 2011 zijn verzoek tot wijziging van zijn alimentatieverplichtingen aanhangig heeft gemaakt en daarbij een beroep heeft gedaan op wijziging van omstandigheden, nog niet voort dat de man dat beroep niet meer toekomt.
Draagkracht van de man
13. De vrouw bestrijdt dat de man geen draagkracht heeft om kinder- en partneralimentatie te betalen. Volgens haar geven de door de man overgelegde jaarrekeningen niet de werkelijke inkomsten van de man weer. In dit kader wijst zij erop dat de jaarrekeningen zijn opgemaakt aan de hand van gegevens die de man zelf heeft verstrekt en dat verschillende posten niet of althans onvoldoende zijn toegelicht. De jaarrekeningen roepen dusdanig veel vragen op dat hierop niet zomaar mag worden afgegaan, zo stelt de vrouw. De vrouw merkt op dat het uitgavenpatroon van de man allesbehalve overeenkomt met de door hem gestelde inkomsten. Mocht het zo zijn dat de man wel draagkracht mist om kinder- en partneralimentatie te betalen, dan is dit gebrek volgens de vrouw gelegen in oorzaken in de persoon van de man zelf. De vrouw betoogt dat de man er bij zijn keuzes rekening mee dient te houden dat hij financieel medeverantwoordelijk is voor het levensonderhoud van de vrouw en de minderjarigen. Nu de door de man gestelde winst uit onderneming al jaren achterblijft bij zijn aanvankelijke verwachtingen had hij al geruime tijd geleden de stap kunnen zetten om elders, bijvoorbeeld in loondienst, inkomsten uit arbeid te genereren, aldus de vrouw. Naar de mening van de vrouw had de rechtbank op grond van het voorgaande het door de man gestelde inkomensverlies buiten beschouwing moeten laten. Subsidiar stelt de vrouw zich op het standpunt dat uitgegaan had moeten worden van de gemiddelde winst uit onderneming over de jaren 2007, 2008 en 2009.
14. De man betwist uitdrukkelijk dat hij met de jaarstukken niet heeft aangetoond dat zijn inkomen aanzienlijk is teruggelopen of dat de jaarstukken door manipulatie van de cijfers een onjuist beeld geven. Hij stelt voorts de afgelopen jaren zeer zuinig te hebben geleefd. De man geeft te kennen dat hij naast de uitvoering van zijn opdrachten de mogelijkheden onderzoekt om weer in vast dienstverband te kunnen treden. Tot op heden is hij daar echter niet in geslaagd. Gezien de slechte economische omstandigheden en zijn leeftijd is de man ook niet erg hoopvol dat hij er op korte termijn wel in zal slagen om ander werk te vinden.
15. Het hof overweegt als volgt. Naar het oordeel van het hof is de rechtbank bij de beoordeling van de draagkracht van de man terecht uitgegaan van de gemiddelde winst uit onderneming over de jaren 2008, 2009 en 2010. De man heeft ter zitting te kennen gegeven dat het bedrijfsresultaat in 2011 nog lager was dan in de voorgaande jaren. Er is, mede gelet op de toelichting die de man op de verschillende posten in de jaarrekeningen heeft gegeven, geen enkele aanleiding om aan te nemen dat het in de jaarrekeningen vermelde bedrijfsresultaat niet juist is. Uit de stelling van de vrouw dat de man is overgegaan tot de aanschaf van een werkbus ter waarde van € 25.000,- en ‘veel duur gereedschap’ blijkt op zich nog niet dat sprake is van een ‘excessief uitgavenpatroon’ bij de man. Vaststaat dat de man op basis van zijn huidige inkomen geen draagkracht heeft om kinder- en partneralimentatie te betalen.
16. Na het wegvallen van zijn belangrijkste opdrachtgever in 2008 had de man de hoop dat de markt weer zou aantrekken. Er zijn door de vrouw onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld om niet uit te gaan van het werkelijk door de man genoten inkomen. Zijn keuze acht het hof in het licht van de omstandigheden niet zodanig onbegrijpelijk dat de gevolgen daarvan voor rekening van de man dienen te blijven. In aanmerking wordt genomen dat de man tot januari 2010 aan zijn onderhoudsverplichtingen heeft voldaan en de man ter zitting heeft verklaard actief op zoek te zijn naar een baan in loondienst. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de bestreden beschikking ten aanzien van de nihilstelling van de kinder- en partneralimentatie zal worden bekrachtigd.
Ingangsdatum
17. De man verzoekt het hof te bepalen dat de kinder- en partneralimentatie met ingang van 1 januari 2010 op nihil wordt bepaald. Het hof zal dit verzoek van de man afwijzen nu de man zijn verzoek naar het oordeel van het hof onvoldoende heeft onderbouwd om van een andere datum uit te gaan. Gebruikelijk geldt de datum waarop het verzoek bij de rechtbank is ingediend als ingangsdatum. De bestreden beschikking zal derhalve ook ten aanzien van de ingangsdatum van de nihilstelling van de kinder- en partneralimentatie worden bekrachtigd.
18. Gezien het hiervoor overwogene behoeven de overige stellingen van partijen geen bespreking meer.
19. Het hof zal als volgt beslissen.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, Van Dijk en Van Wijk, bijgestaan door mr. Van de Fliert-Verburg als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 maart 2012.