GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
Uitspraak : 21 maart 2012
Zaaknummer : 200.093.478/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 11-76
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. A.G.M. Haase te ’s-Gravenhage,
[geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. R.N. Baldew te ’s-Gravenhage.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 6 september 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 7 juni 2011 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De moeder heeft geen verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 7 september 2011 de bestreden beschikking;
- op 13 september 2011 een brief van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 9 februari 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de advocaat van de vader;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De advocaat van de vader heeft, met instemming van de wederpartij en het hof, ter zitting de salarisspecificatie van de vader van december 2011 overgelegd.
Nadien zijn bij het hof de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 17 februari 2012 een brief van diezelfde datum;
van de zijde van de moeder:
- op 20 februari 2012 een brief van diezelfde datum.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is, uitvoerbaar bij voorraad, de door de vader met ingang van 4 januari 2011 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [de minderjarige], geboren [in 1996] te [geboorteplaats], hierna te noemen: de minderjarige, bepaald op € 464,- per maand, vanaf de datum van de beschikking telkens bij vooruitbetaling aan de moeder te voldoen. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, hierna ook te noemen: de kinderalimentatie.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat hij een lager bedrag aan kinderalimentatie dient te betalen en wel een bedrag zoals het hof in deze zaak in goede justitie zal vermenen te behoren, kosten rechtens.
3. Ter zitting hebben de advocaat van de moeder en de advocaat van de vader te kennen gegeven dat overeenstemming is bereikt, in die zin dat de vader met ingang van 4 januari 2011 een kinderalimentatie zal betalen van € 300,- per maand. Het hof heeft verzocht de bereikte overeenstemming schriftelijk vast te leggen en de schriftelijke overeenkomst aan het hof toe te zenden.
4. Bij voormelde brief van 17 februari 2012 heeft de advocaat van de vader laten weten dat het salaris van de vader, op grond van zijn gesteldheid, het komende jaar ontoereikend zal zijn om het op de zitting overeengekomen bedrag van € 300,- per maand geheel dan wel gedeeltelijk te kunnen betalen. De advocaat van de vader heeft het hof verzocht hem toestemming te verlenen om de salarisspecificatie van de vader van januari 2012 over te leggen. Bij voormelde brief van 20 februari 2012 heeft de advocaat van de moeder gemeld dat de moeder met dit verzoek niet instemt. Het hof heeft het verzoek van de advocaat van de vader om een aanvullend stuk over te leggen, gelet op artikel 1.4.6 van het toepasselijke procesreglement, afgewezen. Nu er uiteindelijk kennelijk geen overeenstemming tussen partijen bestaat, zal het hof op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting een beslissing nemen.
Eigen aandeel in de kosten van de minderjarigen (behoefte)
5. De behoefte van de minderjarige van € 654,- per maand staat tussen partijen niet ter discussie, zodat het hof deze als vaststaand beschouwt.
Aandeel van partijen in de kosten van de minderjarige
6. Het hof zal met inachtneming van de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht de draagkracht van de vader en de moeder met elkaar vergelijken.
7. De vader stelt zich op het standpunt dat de rechtbank bij de berekening van zijn draagkracht ten onrechte is uitgegaan van het door hem in 2010 verdiende salaris. Hij wijst erop dat zijn inkomen is gedaald omdat hij sinds januari 2011 minder overuren draait.
8. Het hof overweegt als volgt. Bij de berekening van de draagkracht van de vader zal het hof uitgaan van een inkomen van € 40.340,- bruto per jaar, zoals blijkt uit de salarisspecificatie van december 2011.
9. Nu door de vader slechts is gegriefd tegen het door de rechtbank vastgestelde inkomen, zal voor het overige worden uitgegaan van de door de rechtbank vastgestelde lasten, fiscale aftrekposten, heffingskortingen en uitgangspunten.
10. Het hof heeft met inachtneming van het vorenstaande de draagkracht van de vader berekend. Uit deze berekening volgt dat de vader, inclusief het fiscaal voordeel dat hij geniet, een draagkracht heeft van € 706,- per maand.
Draagkracht van de moeder
11. De vader betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat het door de moeder gestelde verlies van werkuren bij [naam werkgever] niet op enige wijze wordt gecompenseerd, bijvoorbeeld in de vorm een WW-uitkering. Naar de mening van de vader heeft de rechtbank voorts ten onrechte geen rekening gehouden met het feit dat de moeder ter zitting in eerste aanleg te kennen heeft gegeven vijf uur per week extra in de zorg te gaan werken.
12. Ter zitting heeft de moeder verklaard dat zij vijf uur per week extra in de zorg is gaan werken en dat zij als gevolg daarvan ongeveer € 189,- netto per maand meer is gaan verdienen. Nu de moeder extra is gaan werken in de zorg bestond er geen aanleiding om een WW-uitkering aan te vragen.
13. Het hof overweegt als volgt. Gelet op de verklaring van de moeder zal het hof bij de berekening van de draagkracht van de moeder het door de rechtbank berekende netto besteedbaar inkomen ad € 1.848,- per maand verhogen met € 189,-, zodat het netto besteedbaar inkomen € 2.037,- per maand bedraagt.
14. Voor het overige zal het hof uitgaan van dezelfde lasten, fiscale aftrekposten, heffingskortingen en uitgangspunten als waarvan de rechtbank is uitgegaan.
15. Het hof heeft met inachtneming van het vorenstaande de draagkracht van de moeder berekend. Uit deze berekening volgt dat de moeder een draagkracht heeft van € 494,- per maand.
16. Gelet op de draagkrachtvergelijking, die het hof op basis van het vorenstaande heeft verricht, draagt de vader naar rato bij in de kosten van de minderjarige indien hij een bedrag van € 385,- bijdraagt en de moeder indien zij een bedrag van € 269,- bijdraagt. Nu de draagkracht van de vader toereikend is om een bedrag van € 385,- per maand bij te dragen, zal de door de vader te betalen kinderalimentatie op dat bedrag worden vastgesteld.
17. Tegen de door de rechtbank vastgestelde ingangsdatum van 4 januari 2011 is geen grief gericht, zodat het hof hiervan uitgaat.
18. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige met ingang van 4 januari 2011 op € 385,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, Van Dijk en Van Wijk, bijgestaan door mr. Van de Fliert-Verburg als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 maart 2012.