ECLI:NL:GHSGR:2012:BX0742

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.098.955-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en toewijzing eenhoofdig gezag aan de moeder in het belang van de minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 18 april 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over het gezag van de minderjarigen, na een eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam. De vader, verzoeker in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de rechtbank om het gezamenlijk gezag te beëindigen en het eenhoofdig gezag aan de moeder toe te wijzen. De vader voerde aan dat hij geen contact meer kon leggen met de moeder en de kinderen, en dat hij tevergeefs had geprobeerd het contact te herstellen. Hij betwistte dat er sprake was van een verstoorde relatie en dat hij akkoord was gegaan met de algemene volmacht die de moeder had gekregen.

De moeder, verweerster in hoger beroep, stelde dat het eenhoofdig gezag in het belang van de kinderen was, omdat er geen communicatie meer was tussen haar en de vader. Zij voerde aan dat de vader in het verleden gewelddadig was geweest en dat de kinderen daar nog steeds onder leden. Het hof overwoog dat gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat ouders in staat zijn om beslissingen te nemen zonder dat dit belastend is voor de kinderen. Gezien de langdurige afwezigheid van communicatie tussen de ouders en de angst van de moeder voor de vader, concludeerde het hof dat het in het belang van de minderjarigen noodzakelijk was dat alleen de moeder met het gezag werd belast.

Het hof bekrachtigde de beslissing van de rechtbank en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. Deze uitspraak benadrukt het belang van de veiligheid en het welzijn van de minderjarigen in situaties van conflict tussen ouders.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 18 april 2012
Zaaknummer : 200.098.955/01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 11-936
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. N. Schuerman te Rotterdam,
tegen
[verweerster],
wonende op een bij haar advocaat bekend adres buiten Nederland,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. D.M.J.M.G. Cuijpers te Roermond.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 15 december 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 23 september 2011 van de rechtbank Rotterdam.
De moeder heeft op 26 januari 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 26 januari 2012 een brief van 25 januari 2012 met bijlagen;
- op 24 februari 2012 een brief van diezelfde datum met bijlage;
- op 2 maart 2012 een brief van diezelfde datum met bijlage;
De raad heeft bij brief van 20 februari 2012 meegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen.
De zaak is op 14 maart 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is het gezamenlijk gezag beëindigd en is bepaald dat het gezag over de minderjarigen:
- [minderjarige sub 1], geboren [in] 2000 te [geboorteplaats],
- [minderjarige sub 2], geboren [in] 2002 te [geboorteplaats], en
- [minderjarige sub 3], geboren [in] 2004 te [geboorteplaats],
(hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen) voortaan aan de moeder alleen toekomt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is het gezag ten aanzien van de minderjarigen.
2. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en (naar het hof begrijpt), opnieuw beschikkende, het inleidend verzoek alsnog af te wijzen.
3. De moeder bestrijdt het beroep en verzoekt het hof, voor zover de wet zulks toelaat uitvoerbaar bij voorraad, de vader niet-ontvankelijk te verklaren dan wel hem het verzochte te ontzeggen als ongegrond en/of onbewezen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. De vader kan zich niet verenigen met de beslissing tot beëindiging van het gezamenlijk gezag en toewijzing van het eenhoofdig gezag aan de moeder. Hij stelt dat het hem onmogelijk is gemaakt om invulling te geven aan de uitoefening van het ouderlijk gezag, doordat hij van de één op de andere dag geen contact meer kon leggen met de moeder en de minderjarigen. De vader voert aan dat hij meerdere malen tevergeefs heeft getracht het contact te herstellen. Uiteindelijk is hij een kort geding gestart om een zorgregeling af te dwingen. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank volgens de vader ten onrechte overwogen dat niet kan worden verwacht dat de situatie binnen afzienbare termijn zal wijzigen.
De vader betwist dat de relatie tussen hem en de moeder zowel tijdens als na het huwelijk ernstig verstoord was. Van bedreiging en geweld is volgens hem geen sprake geweest. Ook bestrijdt hij willens en wetens akkoord te zijn gegaan met de algemene volmacht zoals neergelegd in de notariële akte van 27 december 2004.
5. De moeder meent dat de rechtbank terecht het verzoek om haar te belasten met het eenhoofdig gezag heeft gehonoreerd. Zij stelt dat het eenhoofdig gezag in het belang van de kinderen is, omdat er tussen haar en de vader geen communicatie meer is en de vader in de loop der jaren geen enkele moeite heeft genomen om betrokken te raken bij de verzorging en opvoeding van de minderjarigen. Door ondertekening van de algemene volmacht heeft de vader volgens de moeder al zijn rechten verspeeld. Tot op heden heeft zij alles alleen geregeld. Wanneer ook de vader met het gezag blijft belast, zullen de minderjarigen volgens de moeder klem of verloren raken tussen beide ouders. Dit klemt volgens haar te meer nu de vader in het verleden gewelddadig is geweest jegens haar, ook in het bijzijn van de kinderen. De kinderen lijden nog altijd hieronder, aldus de moeder. Verder merkt zij nog op dat de jongste minderjarige zich zijn vader niet meer kan herinneren.
6. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of één van hen het gezamenlijk gezag dat na de ontbinding van het huwelijk door echtscheiding in stand is gebleven beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd. Krachtens het van overeenkomstige toepassing zijnde eerste lid van artikel 1:251a BW kan de rechter bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
7. Vooropgesteld wordt dat gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam communiceren kan dat betekenen dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven of de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. De rechter zal per geval moeten beoordelen of aan dat vereiste wordt voldaan. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, ten minste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden.
8. Naar het oordeel van het hof ontbreekt een basis als hiervoor bedoeld. Daartoe neemt het hof in aanmerking dat al enige jaren geen enkele vorm van communicatie tussen partijen heeft plaatsgevonden (ook tussen de vader en de minderjarigen is – behoudens de toevallige ontmoeting met [minderjarige sub 1] in augustus 2011 – al geruime tijd geen contact geweest). De moeder woont samen met de minderjarigen op een voor de vader onbekend adres in het buitenland. Uit hetgeen de moeder heeft verklaard blijkt dat zij nog altijd zeer angstig is voor de vader. De vader heeft – mede nu hij niet ontkent dat de moeder in Nederland (enige vorm van) politiebescherming geniet – onvoldoende weersproken dat deze angst geheel ongegrond is. Gelet op voornoemde omstandigheden – in onderlinge samenhang bezien – is naar het oordeel van het hof communicatie tussen partijen op dit moment niet mogelijk, terwijl er ook geen ruimte aanwezig lijkt tot verbetering van de verhouding tussen partijen. Dit maakt dat het hof partijen niet in staat acht tot gezamenlijke uitoefening van het gezag op een wijze die niet belastend is voor de minderjarigen en hun veiligheid niet in gevaar brengt. Daarbij betrekt het hof dat niet met voldoende zekerheid is uit te sluiten dat (spoedeisende) beslissingen in het belang van de minderjarigen door de vader in de toekomst zullen worden geblokkeerd. Het hof acht het daarom in het belang van de minderjarigen noodzakelijk dat uitsluitend de moeder met het gezag over hen is belast. De beslissing van de rechtbank om de moeder alleen met het ouderlijk gezag over de minderjarigen te belasten dient dan ook te worden bekrachtigd.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Dijk, Van den Wildenberg en Jansen, bijgestaan door mr. Imthorn als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 april 2012.