ECLI:NL:GHSGR:2012:BX1224

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.091.530
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijke aansprakelijkheid voor afstorting pensioenaanspraak en uitleg stamrechtovereenkomst

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 26 juni 2012 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding, waarin de appellante, wonende te A, gemeente B, haar vordering heeft ingesteld tegen de geïntimeerden. De zaak betreft de hoofdelijke aansprakelijkheid van geïntimeerde sub 1 (een B.V.) voor de afstorting van een pensioenaanspraak. De appellante heeft in hoger beroep het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht van 23 juni 2011 bestreden, waarin de voorzieningenrechter had geoordeeld dat geïntimeerde sub 1 niet hoofdelijk met geïntimeerde sub 2 was veroordeeld tot afstorting van de pensioenaanspraak van de appellante, ter waarde van € 65.258,-.

De appellante heeft aangevoerd dat de voorzieningenrechter buiten de rechtsstrijd is getreden door ambtshalve te oordelen over de toewijsbaarheid van de vordering tegen geïntimeerde sub 1, en dat er geen verweer is gevoerd door deze geïntimeerde. De appellante heeft ook betoogd dat uit de literatuur blijkt dat zij niet hoeft te gedogen dat haar pensioenaanspraak in de door geïntimeerde sub 2 beheerde vennootschap blijft.

Het hof heeft overwogen dat, ondanks het feit dat geïntimeerden niet in appel zijn verschenen, de zaak op tegenspraak blijft omdat er in eerste aanleg verweer is gevoerd door geïntimeerde sub 1. Het hof heeft vastgesteld dat er geen contractuele relatie bestaat tussen appellante en geïntimeerde sub 1, waardoor de vordering van de appellante niet kan worden toegewezen. Het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd en de vordering van de appellante afgewezen.

De proceskosten zijn niet toegewezen aan de geïntimeerden, aangezien de appellante niet in het gelijk is gesteld. Dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector familie
Zaaknummer : 200.091.530
Zaak- rolnummer Rechtbank : 92849 / KZ ZA 11-104
arrest van 26 juni 2012
inzake
appellante,
wonende te A, gemeente B,
advocaat: mr. B.J. de Deugd te Nieuwerkerk aan den IJssel,
tegen
geïntimeerde sub 1, niet verschenen,
en
geïntimeerde sub 2, niet verschenen,
beiden hierna ook te noemen: geïntimeerden.
1. Het geding
Bij exploot van 11 juli 2011 is appellante in hoger beroep gekomen van het vonnis van 23 juni 2011 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht tussen de partijen gewezen.
In het exploot van de dagvaarding heeft appellante vermeld dat zij haar vordering vermeerdert.
Bij memorie van grieven heeft appellante vier grieven geformuleerd.
Geïntimeerden zijn niet in hoger beroep verschenen.
Appellante heeft haar procesdossier aan het hof overgelegd en arrest gevraagd.
2. Beoordeling van het hoger beroep
Algemeen
1. Door appellante wordt gevorderd: te vernietigen het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht van 23 juni 2011 tussen de partijen gewezen, en opnieuw rechtdoende de vorderingen van [appellante] tegen geintimeerden – hoofdelijk – toe te wijzen, met verhoging van de te verbeuren dwangsommen, tot een hoger bedrag per dag (dat de veroordeelden nalatig zijn) en een hoger maximumbedrag en een zeer beperkte termijn om na de betekening aan de veroordeling te voldoen alvorens de dwangsommen worden verbeurd, met veroordeling van de geintimeerden – hoofdelijk – in de proceskosten in beide instanties.
Hoofdelijke veroordeling van geintimeerde sub 1,
2. De grieven van appellante komen er in de kern op neer dat zij het niet eens is met het oordeel van de voorzieningenrechter dat hij geïntimeerde sub 1 niet hoofdelijk met geïntimeerde sub 2 heeft veroordeeld tot afstorting van haar (appellante's) pensioenaanspraak ad € 65.258,-.
3. Door appellante is ondermeer het volgende aangevoerd:
• de voorzieningenrechter is buiten de rechtsstrijd getreden door (ambtshalve) te oordelen over de toewijsbaarheid van de tegen geïntimeerde sub 1 ingestelde vordering;
• door geïntimeerde sub 1 is geen verweer gevoerd;
• uit de literatuur volgt dat appellante niet hoeft te gedogen dat haar pensioenaanspraak gehandhaafd blijft in de door geïntimeerde sub 2 beheerste vennootschap;
• een hoofdelijke toewijzing vergroot de kans dat daadwerkelijk tot afstorting wordt gekomen.
4. Het hof overweegt als volgt. Ondanks het feit dat geïntimeerden niet in appel zijn verschenen blijft de onderhavige zaak op tegenspraak aangezien geïntimeerden in eerste aanleg verweer hebben gevoerd.
5. Uit rechtsoverweging 3.2 van het bestreden vonnis van de voorzieningenrechter volgt dat geïntimeerde sub 1 verweer heeft gevoerd. Door appellante is geen proces-verbaal van de zitting van de voorzieningenrechter in het geding gebracht, hetgeen voor haar rekening en risico komt.
6. Uit de processtukken in eerste aanleg volgt dat door appellante een stamrechtovereenkomst van 21 mei 2008 tussen geïntimeerde sub 1 en geïntimeerde sub 2 in het geding is gebracht.
7. Uit deze stamrechtovereenkomst volgt dat appellante geen partij is bij de overeenkomst tussen geïntimeerde sub 1 en geïntimeerde sub 2. Voorts blijkt uit deze overeenkomst niet dat aan appellante enig recht is toegekend. Uit artikel 1 van de overeenkomst volgt dat aan geïntimeerde sub 2 een stamrecht is toegekend, welk stamrecht recht geeft op een periodieke uitkering, waarvan de grootte zal worden bepaald overeenkomstig artikel 3 van de overeenkomst.
8. Gezien het feit dat er verweer is gevoerd door geïntimeerde sub 1 in samenhang bezien met de stamrechtovereenkomst van 21 mei 2008 tussen geïntimeerde sub 1 en 2, is het hof van oordeel dat er geen gronden aanwezig zijn waarop geïntimeerde sub 1 hoofdelijk dient te worden veroordeeld tot afstorting van het bedrag van ruim € 65.000,-. Er bestaat tussen appellante en geïntimeerde sub 1 geen contractuele relatie op grond waarvan zij jegens geïntimeerde sub 1 enig recht kan doen geldend maken. Naar het oordeel van het hof is de voorzieningenrechter niet buiten de rechtsstrijd getreden nu er geen rechtsrelevante relatie is tussen geïntimeerde sub 1 en appellante.
Dwangsommen
9. Appellante wenst dat de rechter de dwangsommen op een hoger bedrag stelt. Het hof overweegt als volgt. Het is aan de feitenrechter voorbehouden om de hoogte van de dwangsom te bepalen. Naar het oordeel van het hof zijn er geen rechtens relevante omstandigheden gesteld of gebleken om de dwangsommen op een hoger bedrag te stellen.
Bekrachtiging
10. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen dient het bestreden vonnis van de voorzieningenrechter van 23 juni 2011 van de rechtbank Dordrecht tussen de partijen gewezen te worden bekrachtigd.
Proceskosten
11. Aangezien appellante niet in het gelijk is gesteld, zijn er geen gronden aanwezig om geïntimeerden te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3. Beslissing
Het Hof:
bekrachtigt het vonnis van 23 juni 2011 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht tussen de partijen gewezen;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, van Dijk en Stollenwerck en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 juni 2012 in aanwezigheid van de griffier.