ECLI:NL:GHSGR:2012:BX4787

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.087.247
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake financiële afwikkeling van de samenlevingsovereenkomst en verdeling van de overwaarde van de woning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin werd bepaald dat de overwaarde van de woning bij helfte tussen partijen moest worden verdeeld. De man vorderde in hoger beroep dat het hof zou verklaren dat hij een vordering op de vrouw had op grond van artikel 6 lid 4 van de samenlevingsovereenkomst, ter hoogte van € 20.520,43. De samenleving tussen partijen was in juni 2009 beëindigd, en de man had in 2011 een brief van een notaris ontvangen waarin werd bevestigd dat hij recht had op dit bedrag. De vrouw voerde verweer en stelde dat de man zijn vordering niet had onderbouwd en dat er sprake was van een gedekt verweer. Het hof oordeelde dat de vermeerdering van eis door de man niet in strijd was met de goede procesorde, aangezien de vordering van de man betrekking had op de materiële afwikkeling van de samenleving. Het hof oordeelde dat de man inderdaad een opeisbare vordering op de vrouw had van € 20.520,43, en dat deze vordering verrekend diende te worden met het aandeel van de vrouw in de overwaarde van de woning. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, en het hof wees de overige vorderingen van de vrouw af. Het arrest werd uitgesproken op 24 juli 2012.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector civiel
Zaaknummer : 200.087.247
Zaak-rolnummer Rechtbank : 368630 / HA ZA 10-2108
arrest d.d. 24 juli 2012
inzake
de man,
wonende te A,
appellant,
advocaat: mr. J.M. Wigman te Den Haag,
tegen
de vrouw,
wonende te B,
geïntimeerde,
advocaat: mr. H.F. Demper te Zoetermeer.
1. Het geding
Bij exploot van 7 april 2011 is de man in hoger beroep gekomen van het vonnis van 12 januari 2011 van de rechtbank `s-Gravenhage tussen de partijen gewezen, nader aangevuld door de rechtbank bij vonnis van 9 februari 2011.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
Bij memorie van grieven heeft de man 1 grief aangevoerd.
Bij memorie van antwoord heeft de vrouw verweer gevoerd.
De man heeft zijn procesdossier aan het hof overgelegd en arrest gevraagd.
2. Beoordeling van het hoger beroep
Algemeen
1. Door de man wordt gevorderd: te vernietigen het vonnis van 12 januari 2011 althans het aanvullende vonnis van 9 februari 2011 gewezen onder rolnummer 368630 / HA ZA 10-2108 door de rechtbank Den-Haag voor zover het betreft de verklaring voor recht dat na verkoop van de woning de overwaarde van de woning bij helfte tussen partijen dient te worden verdeeld, en opnieuw rechtdoende bij arrest, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
A) voor recht te verklaren dat de man een vordering op de vrouw heeft op grond van artikel 6 lid 4 van de akte van samenleving ter grootte van € 20.520,43 althans een bedrag dat uw college redelijk acht;
B) vast te stellen dat de man recht heeft om voornoemde vordering op de vrouw te verrekenen met de overwaarde van de verkoop van de woning van partijen.
C) geïntimeerde te veroordelen in de kosten van beide instanties.
Woning te [C]
2. Uit de memorie van grieven en de memorie van antwoord volgt dat het geschil tussen partijen betreft de financiële afwikkeling van de verkoop van de woning te [C] aan de ....straat.
3. Om enige structuur aan te brengen geeft het hof enige relevante feiten weer.
1. [In 2006] zijn partijen een overeenkomst van samenleving met elkaar aangegaan.
2. In artikel 6 lid 4 is de bepaling opgenomen: “indien door partijen een door hen gezamenlijk te bewonen woning en/of een door hen gezamenlijk te gebruiken tweede woning gezamenlijk wordt verkregen, zal de partij die uit eigen middelen meer dan haar aandeel van de koopsom en de kosten heeft betaald voor het meerdere een vordering hebben op de andere partij. Deze vordering is opeisbaar bij vervreemding van de woning en bij ontbinding van deze overeenkomst. De vordering zal geen rente dragen.”
3. De samenleving van partijen is in juni 2009 beëindigd;
4. Bij brief van 31 maart 2011 van notaris [..] aan de man schrijft de notaris aan de man: “Uit de van u ontvangen kopie van de afrekening van [...] blijkt mij dat aan de Direktbank in totaal een bedrag van € 41.040,85 is voldaan. Dat bedrag bestaat uit een overbruggingskrediet van € 40.953,25, verhoogd met rente tot het moment van de aflossing. Mijns inziens hebt u dan ook per het moment van de aflossing van de overbrugging een vordering op [de vrouw] gekregen ter grootte van € 20.520,43.”.
De vordering van de man
4. De man stelt in zijn grief dat de rechtbank ten onrechte voor recht heeft verklaard dat de overwaarde van de woning bij helfte tussen partijen moet worden verdeeld. In zijn petitum vordert de man onder meer voor recht te verklaren dat hij op grond van art 6 lid 4 van de samenlevingsovereenkomst een vordering op de vrouw heeft van € 20.520,43. De man heeft onder meer verwezen naar de brief van de hiervoor vermelde notaris.
5. De vrouw heeft in haar conclusie van antwoord onder meer gesteld:
1. Door de uitdrukkelijke erkenning dat de overwaarde bij helfte verdeeld moet worden is het recht op een andere verdeling van de overwaarde van de gemeenschappelijke woning verwerkt. Er is sprake van een gedekt verweer.
2. Het inbrengen van een geheel nieuwe vordering in hoger beroep is in strijd met de goede procesorde. De vrouw zou ernstig geschaad worden in haar rechtsbelang indien in hoger beroep geoordeeld wordt over een vermeende vordering die in eerste aanleg niet is gevorderd.
3. Slechts voor het geval het hof van mening is dat de man in de vermeerdering van eis in reconventie toch ontvankelijk is in dit hoger beroep wenst de vrouw geheel subsidiair te stellen, dat zij alsdan de door haar eveneens ten behoeve van de gezamenlijke woning ingebrachte gelden en middelen, thans begroot op een bedrag van tenminste € 12.500,- wenst in mindering te brengen als vordering. Genoemd bedrag kan nog oplopen als gevolg van nader onderzoek van de vrouw.
5. Het hof overweegt als volgt. Het hof acht de vermeerdering van eis van de man niet in strijd met een goede procesorde. De man heeft in eerste aanleg bij conclusie van antwoord een reconventionele vordering ingesteld. De vordering van de vrouw in conventie en de vordering van de man in reconventie in eerste aanleg hebben betrekking op de materiële afwikkeling van de samenleving van partijen. De vermeerdering van eis van de man in appel heeft eveneens betrekking op de materiële afwikkeling van de samenleving van partijen. De vrouw heeft bij memorie van antwoord de gelegenheid gehad om in te gaan op de vordering van de man.
6. Uit de brief van notaris [...] van 31 maart 2011 volgt dat de man met eigen financiële middelen de overbruggingshypotheek heeft afbetaald en wel voor een bedrag van € 40.953,25. De inhoud van de brief heeft de vrouw niet bestreden. Gezien de hiervoor vermelde betaling door de man in samenhang met artikel 6 lid 4 van de samenlevingsovereenkomst van partijen heeft de man naar het oordeel van het hof een opeisbare vordering op de vrouw van € 20.520,43.
7. De vordering van de man om voor recht te verklaren dat hij een vordering op de vrouw heeft op grond van artikel 6 lid 4 van de samenlevingsovereenkomst ter hoogte van
€ 20.520,43 kan derhalve worden toegewezen. Het vorenstaande impliceert eveneens dat het onder B gevorderde kan worden toegewezen.
Aanvulling bestreden vonnis
8. Gezien hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen dient het vonnis van de rechtbank `s- Gravenhage van 9 februari 2011 te worden aangevuld met het door de man onder A en B gevorderde.
9. Om verdere nodeloze discussie tussen partijen te voorkomen wijst het hof erop dat de vordering van de man van € 20.520,43 op de vrouw, verrekend dient te worden met het aandeel van de vrouw in de overwaarde van de woning.
Vordering vrouw
10. De vrouw heeft haar vordering zoals geformuleerd onder punt 22 op geen enkele wijze onderbouwd. In haar inleidende dagvaarding heeft zij het bedrag van € 12.500,- niet vermeld. Het hof beschouwd de vordering als een slag in de lucht te meer daar zij zelf stelt dat zij nog nader onderzoek moet doen.
Proceskosten
11. Gezien het feit dat er sprake is van ex partners zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.
3. Beslissing
Het hof:
in aanvulling op het bestreden vonnis van 9 februari 2011 van de rechtbank `s-Gravenhage tussen de partijen gewezen en met bekrachtiging van de vonnissen waarvan beroep:
verklaart voor recht dat de man op grond van artikel 6 lid 4 van de overeenkomst van samenleving een vordering op de vrouw heeft van € 20.520,43;
bepaalt dat de man de vordering op de vrouw van € 20.520,43 kan verhalen op haar aandeel in de overwaarde van de woning te [C] aan de ...straat;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, van Dijk en van Leuven en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 juli 2012 in aanwezigheid van de griffier.