ECLI:NL:GHSGR:2012:BX7063

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.100.927/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing hoger beroep tegen faillietverklaring in afwachting van beslissing op schuldsaneringsverzoek

In deze zaak gaat het om de schorsing van het hoger beroep tegen de faillietverklaring van de schuldenares, die in eerste instantie door de Rechtbank 's-Gravenhage was uitgesproken. De rechtbank had op 17 januari 2012 de schuldenares in staat van faillissement verklaard, met mr. R. Cats als rechter-commissaris en mr. C.J. van der Linden als curator. De schuldenares heeft op 24 januari 2012 hoger beroep aangetekend tegen dit vonnis en verzocht om vernietiging van de faillietverklaring. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 maart 2012 werd duidelijk dat de schuldenares nog geen verzoek tot schuldsanering had ingediend, ondanks dat zij dit via haar advocaat had geprobeerd te regelen. De rechtbank had eerder de behandeling van haar verzoek tot schuldsanering aangehouden, omdat er onvoldoende voortgang was geboekt door de schuldhulpverlening.

Het hof overweegt dat, nu de schuldenares inmiddels een verzoek tot schuldsanering heeft ingediend, de behandeling van het hoger beroep tegen de faillietverklaring geschorst kan worden. Dit is in lijn met artikel 3a van de Faillissementswet, dat bepaalt dat bij gelijktijdige verzoeken tot faillietverklaring en schuldsanering, het verzoek tot schuldsanering voorrang heeft. Het hof is van mening dat het in het belang van de schuldeisers is om de behandeling van het hoger beroep aan te houden totdat de rechtbank een beslissing heeft genomen op het verzoek tot schuldsanering. De behandeling van het hoger beroep wordt aangehouden tot 26 juni 2012, pro forma, om de schuldenares de gelegenheid te geven haar verzoek tot schuldsanering af te wachten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Zaaknummer: 200.100.927/01
Rekestnummer rechtbank: 392180/FT-RK 11.1051
arrest van 27 maart 2012
inzake
[Schuldenares] v.h.o.d.n. [Schuldenares] Transport,
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [schuldenares],
advocaat: mr. R. Charité te Katwijk ZH,
tegen
Stichting Bedrijfstak Pensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de weg,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Stichting Bedrijfstakpensioenfonds,
advocaat: mr. G. Janssen te 's-Gravenhage.
Het geding
Bij vonnis van de Rechtbank 's-Gravenhage van 17 januari 2012 is [schuldenares] in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. R. Cats tot rechter commissaris en met aanstelling van mr. C.J. van der Linden, advocaat te Zwijndrecht, als curator. Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 24 januari 2012, is [schuldenares] van voornoemd vonnis in hoger beroep gekomen en heeft zij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen. Op 1, 22 en 23 februari 2012 is een aantal producties aan het hof toegezonden.
De curator heeft bij brief van 8 maart 2012 schriftelijk verslag uitgebracht aan het hof. Voorts heeft de curator bij brief van 20 maart 2012 een overzicht verstrekt van de door hem gemaakte (en tot en met de mondelinge behandeling nog te maken) kosten.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 maart 2012. Verschenen zijn:
[schuldenares], vergezeld van haar advocaat, mr. J.A. Trimbach, advocaat te De Meern, namens Stichting Bedrijfstakpensioenfonds en de curator voornoemd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank overwogen dat [schuldenares] op 3 mei 2011, 12 juli 2011, 13 september 2011 en 22 november 2011 in raadkamer is verschenen en gehoord. De rechtbank heeft de zitting van 22 november 2011 aangehouden tot 17 januari 2012 om haar in de gelegenheid te stellen een verzoekschrift ex artikel 284 en 285 Fw in te dienen. Ter zitting van 17 januari 2012 heeft [schuldenares] bij monde van haar advocaat verklaard dat schuldhulpverlening Westerbeek COD B.V. (hierna: Westerbeek) nog niet in staat is geweest om een verzoek ex artikel 284 en 285 Fw op te stellen. [schuldenares] heeft daarop verzocht om een aanhouding van 4 weken. De rechtbank heeft daarop geoordeeld dat tijdens de verstreken periode door Westerbeek onvoldoende is ondernomen om het verzoek wederom aan te houden, nu er na een periode van ruim 8 maanden nog geen minnelijk traject is opgestart dan wel een verklaring voor de wettelijke schuldsaneringsregeling ex artikel 284 en 285 Fw is ingediend, mede gelet op het feit dat normaliter een termijn van 10 weken voldoende is. Het komt de rechtbank voor dat [schuldenares] door Westerbeek te lang in het ongewisse is gelaten ten aanzien van het minnelijke traject, zodat onder deze omstandigheden het belang van de schuldeisers dient te prevaleren
Nu uit het verhandelde en ter terechtzitting besproken summierlijk is gebleken van omstandigheden welke aantonen dat de [schuldenares] in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen en van het vorderingsrecht van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds,
heeft de rechtbank [schuldenares] in staat van faillissement verklaard.
2. De grieven van [schuldenares] kunnen als volgt worden samengevat. Vast staat dat het [schuldenares] niet is gelukt om via Weesterbeek binnen de termijn genoemd in artikel 3 Fw een verzoek in te dienen tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Hiervan kan [schuldenares] echter geen verwijt worden gemaakt. [schuldenares] heeft zelf, alsmede via haar advocaat, diverse malen bij het Budget Informatiepunt [woonplaats] als bij Westerbeek aangedrongen om zo spoedig mogelijk een dergelijk verzoek in te dienen. Dit met het oog op de het bij de rechtbank ingediende verzoek tot faillietverklaring. Het had in de rede gelegen dat de rechtbank de behandeling nogmaals had aangehouden om [schuldenares] in de gelegenheid te stellen een verzoek ex artikel 284 en 285 Fw bij de rechtbank in te dienen. Blijkens het overgelegde schrijven van Westerbeek van 17 februari 2012 heeft Westerbeek inmiddels, bij verzoekschrift van 16 februari 2012, namens [schuldenares] een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling bij de rechtbank ingediend.
4. Op basis van de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting overweegt het hof als volgt. Gebleken is dat [schuldenares] inmiddels een verzoek ex artikel 284 Fw bij de rechtbank heeft ingediend. Ingevolge artikel 3a Fw komt bij het gelijktijdig aanhangig zijn van een verzoek tot faillietverklaring en een verzoek tot het uitspreken van de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling eerst het laatste in behandeling.
Art. 3a Fw heeft echter naar zijn bewoordingen uitsluitend betrekking op het geval dat een vordering of verzoek tot faillietverklaring en een verzoek tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling gelijktijdig in eerste aanleg aanhangig zijn. Er bestaat geen grond art. 3a lid 2 Fw aldus uit te leggen, dat deze bepaling tevens van toepassing is in het geval dat een verzoek tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling eerst is ingediend hangende het door de verzoeker tegen zijn faillietverklaring ingediende hoger beroep (vgl. onder meer HR 18 februari 2000 NJ 2000, 296).
Nu [schuldenares] het verzoekschrift als bedoeld in art. 284 Fw na het door de rechtbank uitgesproken faillissement heeft ingediend is het hof niet verplicht op de voet van art. 3a lid 2 Fw de behandeling van het hoger beroep tegen de faillietverklaring te schorsen. Dit laat echter onverlet dat het hof wel bevoegd is om, voor zover de in faillissementszaken vereiste spoed dat toelaat, zijn beslissing wel op die van de rechtbank over het WSNP-verzoek “af te stemmen” (vgl. conclusie AG Huydecoper sub 19-25 bij HR 2 oktober 2009, LJN: BJ6023). Vanwege de door de wetgever beoogde voorrang voor de schuldsanering boven faillissement, de referte van de zijde van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds (behoudens ten aanzien van de proceskosten) zal het hof de behandeling van het beroep schorsen tot door de rechtbank op het WSNP-verzoek is beslist.
Beslissing
Het hof:
- schorst de behandeling van het hoger beroep tegen de faillietverklaring totdat bij in kracht van gewijsde gegane uitspraak is beslist op het door [schuldenares] bij de Rechtbank ’s-Gravenhage ingediende verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling;
- bepaalt dat de behandeling bij dit hof wordt aangehouden tot 26 juni 2012 Pro Forma.
Dit arrest is gewezen door mrs. R. van der Vlist, R.S. van Coevorden en G.M.C.C. Bruijninckx en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 maart 2012 in aanwezigheid van de griffier.