ECLI:NL:GHSGR:2012:BX8210

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.027.130/04
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Derde wrakingsverzoek in een familiezakenprocedure met betrekking tot omgangsregelingen

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een familiezakenprocedure, heeft verzoekster, aangeduid als de moeder, op 29 mei 2012 voor de derde keer een schriftelijk verzoek tot wraking ingediend. Dit verzoek was gericht tegen de raadsheren C.A.R.M. van Leuven, C. van Nievelt en M.J. de Haan-Boerdijk, die eerder betrokken waren bij de behandeling van de zaak. De moeder stelde dat de neutraliteit van de raadsheren in gevaar was gekomen, omdat zij producties van de advocaat van de vader hadden geaccepteerd die volgens haar onjuistheden bevatten en grievend waren. De wrakingskamer van het gerechtshof 's-Gravenhage heeft echter geoordeeld dat het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk is, omdat verzoekster dit verzoek zonder tussenkomst van een advocaat had ingediend, terwijl dat in deze procedure verplicht is. Dit was niet de eerste keer dat verzoekster niet-ontvankelijk werd verklaard; eerder had zij al twee wrakingsverzoeken ingediend die eveneens niet-ontvankelijk waren verklaard wegens te late indiening. De wrakingskamer benadrukte dat verzoekster op de hoogte was van de vereisten voor het indienen van een wrakingsverzoek en dat haar handelswijze in strijd was met de eisen van een goede procesorde. De beslissing om verzoekster niet-ontvankelijk te verklaren werd genomen op 5 juni 2012, en de beslissing werd uitgesproken in een openbare terechtzitting.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Zaaknummer wrakingszaak : 200.027.130/04
Zaaknummer hoofdzaak : 200.027.130/01
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken van 5 juni 2012
inzake het schriftelijk verzoek tot wraking, als bedoeld in artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de hoofdzaak met genoemd zaaknummer van:
[naam],
wonende te [woonplaats],
verzoekster.
Het geding
1. In de procedure onder zaaknummer 200.027.130/01 tussen [naam] als verzoekster, tevens incidenteel verweerster in hoger beroep (hierna ook te noemen: de moeder) en [naam] als verweerder, tevens incidenteel verzoeker in hoger beroep (hierna ook te noemen: de vader) heeft op 24 augustus 2011 een terechtzitting van de meervoudige familiekamer plaatsgevonden, alwaar zitting hadden mr. C.A.R.M. van Leuven, voorzitter, mr. C. van Nievelt en mr. M.J. de Haan-Boerdijk, leden (hierna gezamenlijk te noemen: de raadsheren). De zaak is in 2009 aanhangig gemaakt bij dit hof; de voortzetting ziet thans nog op de omgang tussen de moeder en de zoon.
2. Bij beslissing van 28 september 2011 van dit hof is verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar wrakingsverzoek (dat door haarzelf is ingediend op 6 september 2011 en na door het hof geboden herstelmogelijkheid is ondertekend door haar raadsman op 14 september 2011). Bij beslissing van 21 december 2011 van dit hof is verzoekster opnieuw niet-ontvankelijk verklaard in haar wrakingsverzoek (dat door haarzelf is ingediend op 4 oktober 2011 en na door het hof geboden herstelmogelijkheid is ondertekend door haar raadsman op 11 november 2011). Beide wrakingsverzoeken zijn niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze te laat waren ingediend.
3. Op 29 mei 2012 heeft verzoekster voor de derde maal en wederom zonder tussenkomst van een advocaat een schriftelijk verzoek tot wraking gedaan. Dit – onderhavig – verzoek ziet op de wraking van mrs. Van Leuven, Van Nievelt en De Haan-Boerdijk gezamenlijk. Op 31 mei 2012 heeft verzoekster de bij haar wrakingsverzoek behorende producties toegestuurd.
Het wrakingsverzoek
4. De moeder verzoekt alle drie de raadsheren te wraken, aangezien hun neutraliteit in gevaar is gekomen. De betreffende raadsheren hadden naar de mening van verzoekster de producties bij de schriftelijke reactie van 9 mei 2012 van de (advocaat van de) vader niet mogen accepteren, aangezien deze producties onjuistheden bevatten en daarnaast grievend en discriminerend van karakter zijn.
Beoordeling van de ontvankelijkheid
5. De wrakingskamer stelt voorop dat volgens de wet en vaste rechtspraak een schriftelijk wrakingsverzoek door een advocaat moet worden ingediend in procedures waarin bijstand van een advocaat verplicht is, zoals in de onderhavige procedure. De wrakingskamer constateert dat dit in het onderhavige geval niet is gebeurd.
6. Hoewel in beginsel uitgangspunt zou zijn om verzoekster conform artikel 4.1. van het wrakingsprotocol van het gerechtshof ’s-Gravenhage in de gelegenheid te stellen haar wrakingsverzoek alsnog door een advocaat te laten indienen en ondertekenen, ziet de wrakingskamer daartoe in de onderhavige zaak geen aanleiding. Immers, verzoekster is er blijkens voormelde beslissingen reeds tweemaal eerder nadrukkelijk op gewezen dat zij haar wrakingsverzoek via een advocaat moet indienen, zodat zij hiervan op de hoogte is, althans geacht wordt hiervan op de hoogte te zijn. Hier komt bij dat de handelswijze van verzoekster, mede gelet op het stadium waarin de hoofdprocedure zich bevindt, in strijd wordt geacht met de eisen van een goede procesorde.
7. Het voorgaande heeft tot gevolg dat verzoekster niet-ontvankelijk is in haar verzoek tot wraking.
Beslissing
De wrakingskamer van het gerechtshof:
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek tot wraking;
- bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan verzoekster, alsmede aan (de advocaat van) de vader, de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, de raad en de raadsheren voornoemd.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter, J.A. van Kempen en C.M. le Clercq-Meijer, leden, bijgestaan door mr. Dooting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juni 2012.