GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector civiel
Zaak-rolnummer Rechtbank : 372867/ HA ZA 10-2865
arrest in het incident d.d. 27 november 2012
de vrouw,
wonende te A (Duitsland),
appellante,
advocaat: mr. A.M.I. Spauwen te Sittard,
de man,
wonende te B (België),
geïntimeerde,
advocaat: mr. B.Hocks te Beek (L).
Bij exploot van 20 oktober 2011 is de vrouw in hoger beroep gekomen van het vonnis van 20 juli 2011 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
Op 17 november 2011 heeft de vrouw de man bij exploot aangezegd dat zij een fout in het exploot van dagvaarding van 20 oktober 2011 herstelt in die zin dat voor gerechtshof moet worden gelezen het Gerechtshof ’s-Gravenhage in plaats van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch en heeft zij aan de man voorts een afschrift van het op 20 oktober 2011 betekende exploot betekend met daarbij de uitdrukkelijke vermelding dat daarin als gerechtshof moet worden gelezen het gerechtshof ’s-Gravenhage.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
Bij memorie van grieven heeft de vrouw 11 grieven geformuleerd.
De man heeft een incidentele memorie genomen strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het rechtsmiddel hoger beroep.
De vrouw heeft een antwoordconclusie in het incident genomen.
De partijen hebben hun procesdossier aan het hof overgelegd en aan het hof arrest gevraagd in het incident.
2. Beoordeling van het incident
1. Door de man wordt geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het ingestelde rechtsmiddel van hoger beroep.
2. Het hof stelt voorop dat de vrouw met inachtneming van de termijn van beroep door dagvaarding van de man in hoger beroep is gekomen. In de appeldagvaarding is als voor het te verschijnen hof vermeld het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch en is als dienende dag vermeld 15 november 2011. Deze appeldagvaarding is volgens de vrouw niet aangebracht bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch en daarvan is ook niet anderszins gebleken. De man heeft zich via zijn advocaat gesteld bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, maar met het stellen heeft hij de zaak nog niet ter rolle laten inschrijven. Het hof gaat er dan ook van uit dat de zaak niet is ingeschreven op de rol van het hof ’s-Hertogenbosch. Bij exploot van 17 november 2011 heeft de vrouw de man aangezegd dat de appeldagvaarding het verkeerde hof vermeldt, dat dit het gerechtshof ’s-Gravenhage moet zijn en de man opgeroepen te verschijnen voor dit hof op 24 januari 2012.
3. De man voert – onder aanvoering van verschillende gronden en samengevat - aan dat het beroep van de vrouw niet ontvankelijk moet worden verklaard nu het inleidend exploot niet tijdig ter griffie van het hof te ’s-Hertogenbosch is gedeponeerd, dat er geen geldig herstelexploot is uitgebracht in de zin van art. 125 lid 4 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) en dat de zaak daarmee op 30 november 2011 definitief een einde heeft genomen.
4. Doordat de zaak niet is ingeschreven bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch is de zaak daar niet meer aanhangig. Naar het oordeel van het hof kan er dan ook geen sprake zijn van een mogelijk verval van aanhangigheid dat door een herstelexploot als bedoeld in art.125 Rv. zou kunnen worden voorkomen. Bovendien zijn er ook geen essentiële formaliteiten niet in acht genomen, welke door een herstelexploot op de voet van art. 120 Rv. zouden moeten worden hersteld.
5. De vermelding van een onbevoegd hof in de primaire appeldagvaarding is een fout die zich leent voor herstel in een herstelexploot. Het herstel-exploot is uitgebracht op 17 november 2011, derhalve binnen veertien dagen na de oorspronkelijk aangezegde rechtsdag en met aanzegging van een nieuwe rechtsdag. Alle stellingen van de man zijn echter grotendeels gebaseerd op zijn uitleg van art. 125 Rv. Zoals hiervoor overwogen, is niet gesteld of gebleken dat de zaak is ingeschreven ter rolle van het hof ’s-Hertogenbosch, zodat het in de onderhavige zaak niet betreft de aanhangigheid.
Ook zijn beroep op de zogeheten wils-vertrouwensleer kan de man niet baten. Er is sprake van een processuele vergissing van de vrouw, waardoor voor de man geen nadeel is ontstaan. Dat thans sprake is van een latere rechtsdag kan bezwaarlijk als nadeel voor de man worden aangemerkt nu dat noch is gesteld noch is gebleken. Dat de rechtszekerheid in geding zou zijn, wordt niet nader onderbouwd.
Een goede procesorde brengt mee, dat appellante mede in verband met haar grote belang bij het herstellen van een evident processuele vergissing deze moet kunnen herstellen bij herstelexploot, temeer omdat van nadeel daardoor bij de man niet is gebleken.
6. De incidentele vordering van de man dient derhalve te worden afgewezen.
7. De man wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het incident met betrekking tot zijn advocaatkosten.
wijst af de vordering van de man tot niet-ontvankelijkheid van de vrouw in het hoger beroep;
veroordeelt de man in de kosten van het incident aan de zijde van de vrouw tot deze uitspraak begroot op € 632
verwijst de zaak naar de rol van 15 januari 2012 voor het nemen van een memorie van antwoord.
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, van Dijk en Stollenwerck en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 november 2012 in aanwezigheid van de griffier.