ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ2624

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 juli 2012
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
200.102.684/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot erkenning minderjarige verleend

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 18 juli 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming tot erkenning van een minderjarige. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder in de procedure bij de rechtbank Rotterdam op 25 november 2011 geen toestemming verleend voor de erkenning van de minderjarige door de man, die de biologische vader is. De moeder heeft op 23 februari 2012 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank. De bijzondere curator, mr. M.K. Durdu-Agema, is opgeroepen als belanghebbende, evenals het openbaar ministerie en de raad voor de kinderbescherming.

Tijdens de mondelinge behandeling op 14 juni 2012 zijn de moeder, de man, de bijzondere curator en een vertegenwoordiger van de raad aanwezig geweest. De moeder heeft aangevoerd dat de erkenning van de minderjarige door de man haar belangen schaadt en dat er geen sprake is van een affectieve relatie tussen haar en de man. De man heeft het beroep van de moeder bestreden en verzocht om bekrachtiging van de eerdere beschikking. De bijzondere curator heeft eveneens het standpunt van de man ondersteund.

Het hof heeft overwogen dat de belangen van de minderjarige en de man bij erkenning van de minderjarige door de man niet zwaarder mogen wegen dan de belangen van de moeder. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat de erkenning de belangen van de moeder of de minderjarige zou schaden. De moeder heeft onvoldoende onderbouwd dat de erkenning haar relatie met de minderjarige zal verstoren. Het hof heeft ook geoordeeld dat het advies van de raad in deze procedure relevant is en dat de raad een belangrijke rol speelt in het waarborgen van de belangen van de minderjarige.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd en de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan door mrs. Van Leuven, Van Dijk en Van Wijk, met mr. De Klerk als griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 18 juli 2012
Zaaknummer : 200.102.684/01
Rekestnummer rechtbank : F1 RK 11-1231
[appellante],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. E.J.M. van Daalhuizen te Rotterdam,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M. Nentjes te Rotterdam.
Als belanghebbende is opgeroepen:
mr. M.K. Durdu-Agema,
kantoorhoudende te Rotterdam,
in haar hoedanigheid van bijzondere curator over de minderjarige [de minderjarige], geboren [in 2009] te [geboorteplaats] (verder: de minderjarige),
hierna te noemen: de bijzondere curator.
In verband met het bepaalde in artikel 44 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn in de procedure gekend:
het Ressortsparket van het openbaar ministerie in het arrondissement ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: het openbaar ministerie,
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 23 februari 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 25 november 2011 van de rechtbank Rotterdam.
De bijzondere curator heeft op 4 mei 2012 een verweerschrift ingediend.
De man heeft op 7 mei 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 10 april 2012 een brief van 6 april 2012 met bijlagen;
- op 1 juni 2012 een faxbericht van diezelfde datum met bijlage;
van de zijde van de man:
- op 5 juni 2012 een brief van 4 juni 2012 met bijlagen.
De raad heeft bij brief van 18 mei 2012 zijn rapport van 19 april 2012 aan het hof overgelegd.
Het openbaar ministerie heeft bij faxbericht van 13 juni 2012 zijn conclusie van 13 juni 2012 aan het hof overgelegd, met de mededeling niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
De zaak is op 14 juni 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de bijzondere curator;
- de heer M.C. Dors namens de raad.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Het hof verwijst voor het procesverloop in eerste aanleg naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is, uitvoerbaar bij voorraad, de man vervangende toestemming verleend voor erkenning van de minderjarige.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
- uit de moeder is de minderjarige geboren;
- de man is de biologische vader van de minderjarige;
- de moeder oefent het ouderlijk gezag over de minderjarige alleen uit;
- de moeder heeft nimmer haar toestemming verleend tot erkenning van de minderjarige door de man.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verlening van de vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarige door de man.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn (inleidende) verzoek tot verkrijging van vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarige, dan wel dit verzoek af te wijzen.
3. De man bestrijdt het beroep en verzoekt het hoger beroep van de moeder af te wijzen en, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. De bijzondere curator bestrijdt het beroep en verzoekt de bestreden beschikking eveneens te bekrachtigen en derhalve de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, althans haar verzoek af te wijzen.
5. De moeder stelt zich op het standpunt dat haar belangen bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige door de verlening van de vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarige worden geschaad. Zij voert daartoe het volgende aan. De rechtbank heeft ten onrechte als vaststaand feit aangenomen dat sprake was van een affectieve relatie tussen de ouders. Er was slechts sprake van een seksuele relatie. Het contact tussen de moeder en de man heeft al een langere periode een negatieve uitwerking op de moeder en op de minderjarige. De man dan wel zijn omgeving heeft gezorgd voor, onder andere, angst bij de moeder. Die angst heeft er toe geleid dat zij anders is gaan functioneren in haar dagelijks leven en de moeder kan geen ongestoorde verhouding meer hebben met de minderjarige. De moeder heeft met de vader van de halfbroer van de minderjarige een zelfde ervaring als met de man. De moeder meent dat zij belang heeft bij een aanvullend onderzoek door de raad. De raad kan zich een totaalbeeld vormen.
6. De man heeft de stellingen van de moeder gemotiveerd bestreden. Hij meent dat een onderzoek naar de toewijsbaarheid van een verzoek om vervangende toestemming voor erkenning niet tot de taak van de raad behoort. Inmiddels heeft de raad advies uitgebracht in een andere procedure met betrekking tot de omgang en geadviseerd dat gedurende zes maanden omgang tussen de man en de minderjarige dient plaats te vinden onder begeleiding van het Rotterdams Omgangshuis. De door de moeder genoemde bezwaren zijn al in eerste aanleg naar voren gebracht. In hoger beroep worden geen nieuwe overwegingen ten grondslag gelegd aan deze bezwaren. Hij bestrijdt de bezwaren van de moeder. Hij wenst enkel een rol te spelen in het leven van zijn zoon. Ter zitting heeft de man verzocht de moeder te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep omdat zij de procedure nodeloos heeft ingesteld.
7. De bijzondere curator stelt dat niet ter discussie staat dat de man de verwekker is van de minderjarige. De relevantie van de eventuele aard en duur van de relatie van de man en de vrouw ziet de bijzondere curator niet in. De bijzondere curator meent dat de moeder haar stellingen onvoldoende heeft onderbouwd. Zij ziet in hetgeen door de moeder in hoger beroep is gesteld geen aanleiding om haar in eerste aanleg ingenomen standpunt te wijzigen. Voorts voert de bijzondere curator aan dat in zaken met betrekking tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning de adviestaak is voorbehouden aan de bijzondere curator en dat er geen taak is weggelegd voor de raad.
8. Het openbaar ministerie heeft geconcludeerd dat de bestreden beschikking dient te worden bevestigd en daartoe het volgende aangevoerd. Of de moeder en de man een affectieve relatie hadden doet niet ter zake. De moeder heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat vervangende toestemming zowel de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige als de belangen van de minderjarige zelf zal schaden. Niet blijkt van dreiging van ontvoering van de minderjarige door de man naar Algerije. De raad is al ingeschakeld om te adviseren bij het verzoek tot omgang met de minderjarige hetgeen voldoende inzichten zou moeten bieden om de belangen van de minderjarige in dat opzicht te waarborgen.
10. De raad heeft ter zitting naar voren gebracht dat er in het uitgevoerde onderzoek met betrekking tot de mogelijke omgang tussen de man en de minderjarige geen contra-indicaties naar voren zijn gekomen. Ook wat betreft de erkenning ziet de raad geen contra-indicaties voor toewijzing van het verzoek van de man.
11. Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:204, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek kan de toestemming van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt op verzoek van de man die het kind wil erkennen door de toestemming van de rechtbank worden vervangen, indien de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind of de belangen van het kind niet zou schaden en de man de verwekker van het kind is. De man en de moeder zijn het erover eens dat de man de verwekker is van de minderjarige. Voor de beantwoording van de vraag of de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige of de belangen van de minderjarige zou schaden, komt het aan op een afweging van de belangen van de betrokkenen. Hierbij dient als uitgangspunt te worden genomen dat zowel de minderjarige als de man er aanspraak op hebben dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. Het belang van de man bij de totstandkoming van zulk een betrekking kan echter niet zo zwaar wegen dat de belangen van de minderjarige, of die van de moeder bij een ongestoorde verhouding met hem, geschaad zouden worden bij erkenning van de minderjarige door de man. Van schade aan de belangen van een kind is sprake indien er ten gevolge van de erkenning voor hem reële risico’s zijn dat hij wordt belemmerd in een evenwichtige sociaal-psychologische en emotionele ontwikkeling.
12. Voor zover de moeder betoogt dat geen sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en de minderjarige aangezien slechts sprake was van een seksuele relatie tussen de moeder en de man - hetgeen de man overigens betwist - overweegt het hof als volgt. Uit vaste jurisprudentie (vgl. Hoge Raad 16 februari 2001, LJN: AB0032 en Hoge Raad 13 april 2001, LJN: AB1068) volgt dat de vraag of tussen de verwekker en het kind al dan niet een nauwe persoonlijke betrekking bestaat niet beslissend is bij de beantwoording van de vraag of vervangende toestemming dient te worden verleend, zodat het hof aan dit betoog van de moeder voorbij zal gaan.
13. Rekening houdend met de belangen van alle betrokkenen zijn er naar het oordeel van het hof onvoldoende aanwijzingen dat door de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige of de belangen van de minderjarige worden geschaad. De moeder heeft naar het oordeel van het hof onvoldoende gesteld om van het uitgangspunt dat zowel het kind als de verwekker er aanspraak op hebben dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking, af te wijken. Zij heeft weliswaar gesteld dat de erkenning haar relatie met de minderjarige zal verstoren, maar de omstandigheden die zij daartoe heeft aangevoerd zijn naar het oordeel van het hof niet voldoende zwaarwegend om tot deze conclusie te komen.
14. Ingevolge artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de rechter in zaken betreffende minderjarigen, uitgezonderd die welke zijn levensonderhoud betreffen, indien hij dit met het oog op de beoordeling van de belangen van de minderjarige noodzakelijk acht, het advies van de raad inwinnen. Anders dan de bijzondere curator stelt, is het hof dan ook van oordeel dat in zaken betreffende vervangende toestemming tot erkenning naast het standpunt van de bijzondere curator ook advies van de raad ingewonnen kan worden. De raad is dan ook met recht opgeroepen om ter zitting zijn visie te geven. De raad is zonodig ook toegerust om onderzoek te verrichten dat een ander karakter draagt dan een onderzoek dat door de bijzondere curator wordt ingesteld. Het hof verwerpt de stelling van de bijzondere curator dat aan de raad geen taak zou toekomen, gelet op de taak van de bijzondere curator in dit soort zaken.
15. Het hof ziet geen aanleiding om - zoals de man ter zitting heeft verzocht - de moeder te veroordelen in de moeder van het hoger beroep. Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren.
16. Het vorenstaande leidt er toe dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
compenseert de kosten aldus dat ieder van partijen de eigen kosten zal dragen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Van Dijk en Van Wijk, bijgestaan door mr. De Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juli 2012.