GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 18 juli 2012
Zaaknummer : 200.101.215/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 11-1241
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.E. Tuinman te 's-Gravenhage,
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. S.A. van der Heiden te Wageningen.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 27 januari 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 28 oktober 2011 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De man heeft op 23 maart 2012 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vrouw heeft op 8 mei 2012 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 2 februari 2012 een brief van 27 januari 2012 met bijlage;
- op 6 februari 2012 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
- op 19 juni 2012 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de man:
- op 11 juni 2012 een brief van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 29 juni 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
Voorts is aan de zijde van de vrouw verschenen mevrouw J.H. Reule, tolk in de Engelse taal.
De advocaat van de vrouw heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, onder meer bepaald dat de man met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand tot 1 oktober 2012 partneralimentatie aan de vrouw dient te betalen ter hoogte van € 1.065,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
De echtscheidingsbeschikking is op 21 februari 2012 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw, hierna ook partneralimentatie.
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking voor wat betreft de partneralimentatie te vernietigen en, in zoverre opnieuw beschikkende, de man te veroordelen met ingang van de door het hof te wijzen beschikking tegen kwijting aan de vrouw tot haar levensonderhoud uit te keren een bedrag van € 1.392,01 bruto per maand op basis van zijn salaris in 2011, althans de partneralimentatie te bepalen op een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
3. De man bestrijdt het beroep en verzoekt – met verwerping van de grieven van de vrouw – de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het door de vrouw gedane verzoek tot het vaststellen van een partneralimentatie af te wijzen, althans dit toe te wijzen tot een bedrag van maximaal € 893,90 (het hof leest: per maand), en met limitering van de alimentatieduur tot uiterlijk 1 oktober 2012.
4. De vrouw verzet zich daartegen en verzoekt de man in het door hem gedane verzoek in incidenteel hoger beroep tot vernietiging van de bestreden beschikking niet-ontvankelijk te verklaren, althans zijn grieven af te wijzen, met bekrachtiging van de bestreden beschikking, zo nodig met verbetering en/of aanvulling van de gronden.
5. De vrouw en de man voeren een aantal grieven aan met betrekking tot de behoefte, behoeftigheid van de vrouw en de draagkracht van de man. Verder wordt door de vrouw de beperkte duur van de partneralimentatie bestreden. Het hof ziet gelet op de onderlinge samenhang aanleiding het principaal en het incidenteel appel gezamenlijk te behandelen.
Behoefte
6. Partijen zijn ter terechtzitting overeengekomen dat de behoefte van de vrouw € 1.732,- netto per maand bedraagt. Daarmee staat de behoefte als niet meer in geschil zijnde vast.
Behoeftigheid
7. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord in hoeverre de vrouw zelf in haar behoefte kan voorzien. De vrouw stelt in dit kader dat zij naast haar studielast op dit moment geen tijd en ruimte heeft om eigen inkomsten uit arbeid te genereren. Zij stelt dat zij thans doende is haar scriptie te schrijven en deze zal afronden in september 2012. Daarnaast zal zij haar laatste twee studievakken in oktober 2012 afronden. Ter terechtzitting heeft de vrouw desgevraagd verklaard dat zij verwacht in begin januari 2013 haar studie geheel afgerond te hebben. Zij heeft bij een paar bedrijven gesolliciteerd, doch zonder succes. Volgens haar heeft zij, anders dan de rechtbank aanneemt, naast haar studie geen verdiencapaciteit van € 1.000,- per maand.
8. De man meent dat de vrouw, gelet op haar achtergrond (HBO-opleiding), leeftijd, alsmede haar fulltime beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt zich eenvoudig een inkomen kan verwerven van minimaal € 2.000,- netto per maand. Volgens de man zijn er veel vacatures in de accountancy en heeft de vrouw bewust gekozen om niet te solliciteren naar andere, lager gekwalificeerde banen.
9. Het hof is, gelet op de stukken en het besprokene ter zitting van oordeel dat de vrouw voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij thans, naast haar studie, niet in staat is om door werkzaamheden (geheel) in eigen levensonderhoud te voorzien en derhalve behoefte heeft aan een bijdrage als door haar gevraagd. De verklaring van de vrouw, dat het lastig is gebleken om een flexibele baan te vinden die zij kan combineren met haar studie, en zij geen studie vertraging wil oplopen, acht het hof niet onaannemelijk. Het hof is van oordeel dat aan de vrouw in redelijkheid een periode tot aan het afronden van haar studie, zijnde 1 januari 2013, moet worden geboden om te bewerkstelligen dat zij alsdan volledig in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Het hof neemt daarbij voorts in aanmerking dat de vrouw van Zimbabwaanse afkomst is als gevolg waarvan zij de Nederlandse taal beperkt machtig is en dat partijen lang (10 jaar) met elkaar gehuwd zijn geweest. Van de vrouw mag echter naar het oordeel van het hof wel verwacht worden dat zij alles in het werk zal stellen om ervoor te zorgen dat zij een gepaste baan vindt waaruit zij eigen inkomsten ontvangt en waarmee zij in eigen levensonderhoud kan voorzien, zodat zij met ingang van 1 januari 2013 geen (aanvullende) behoefte meer heeft.
Draagkracht man
10. De vrouw stelt dat het inkomen van de man ad € 2.831,- netto per maand vermeerderd dient te worden met de toeslag die de man maandelijks ontvangt ter hoogte van € 566,48. Het netto inkomen van de man bedraagt alsdan € 3.597,50 per maand. Uit de door de vrouw opgestelde berekening volgt dan dat de man in staat is een bijdrage van € 1.410,11 per maand aan de vrouw te betalen. De man betwist vooreerst dat rekening moet worden gehouden met deze toeslag.
11. Het hof gaat bij de bepaling van de draagkracht van de man uit van een netto salaris van € 2.831,- per maand, zoals blijkt uit de door de man overgelegde salarisspecificaties. Het hof houdt, anders dan de vrouw, geen rekening met de door de man ontvangen buitenlandtoelage van € 566,48 netto per maand. Gezien het feit dat de man woonachtig is in Luxemburg en volledig voor zijn eigen huishouding dient te zorgen, acht het hof het redelijk dat de buitenlandtoelage niet wordt betrokken bij zijn draagkrachtberekening. Het hof acht het aannemelijk dat deze toelage van € 566,48 per maand betrekking heeft op de extra kosten die betrekking hebben het werken en wonen van de man in Luxemburg.
12. Ten aanzien van de overige in geschil zijnde lasten houdt het hof, anders dan de rechtbank, geen rekening met 5 % vakantietoeslag, nu de man een verklaring van zijn werkgever heeft overgelegd waaruit genoegzaam blijkt dat hij, naast zijn salaris, geen vakantiegeld geniet.
13. Het hof houdt geen rekening met de door de man opgevoerde reiskosten, door hem gematigd tot € 100,- per maand, omdat deze extra kosten ter zake van het reizen naar zijn familie in Nederland niet dienen te prevaleren boven zijn onderhoudsverplichting jegens de vrouw.
14. Uit dit alles volgt dat de draagkracht van de man een alimentatie voor de vrouw toelaat van € 1.065,- per maand voor de periode van 21 februari 2012 tot 1 januari 2013, zodat de bestreden uitspraak moet worden vernietigd voor wat betreft de einddatum van de alimentatieverplichting.
15. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, zijnde 21 februari 2012 tot 1 januari 2013, een uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw dient te voldoen van € 1.065,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Van Dijk en Kamminga, bijgestaan door Lekahena als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juli 2012.