GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 5 december 2012
Zaaknummer : 200.106.978/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 09-9652
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. S.L.A. Verburgt te ’s-Gravenhage,
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. E.M.H. Alkemade te ’s-Gravenhage,
1. [jongmeerderjarige 1],
geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats],
hierna te noemen: de jongmeerderjarige I,
2. [jongmeerderjarige 2],
geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats],
hierna te noemen: de jongmeerderjarige II,
beiden wonende te [woonplaats],
hierna gezamenlijk te noemen: de jongmeerderjarigen.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 16 mei 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 21 februari 2012 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De vrouw heeft op 4 juli 2012 een verweerschrift tevens houdende (voorwaardelijk) incidenteel appel ingediend.
De man heeft op 16 augustus 2012 een verweerschrift op het (voorwaardelijk) incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 21 mei 2012 opnieuw het appelschrift met bijlagen;
- op 16 augustus 2012 bijlagen bij het appelschrift;
- op 26 september 2012 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de vrouw:
- op 31 juli 2012 een brief van 30 juli 2012 met bijlagen, te weten een tweetal schriftelijke machtigingen van de jongmeerderjarige I en de jongmeerderjarige II;
- op 18 september 2012 een brief van diezelfde datum met bijlagen.
De jongmeerderjarigen hebben – blijkens voormelde schriftelijke machtigingen – de vrouw gemachtigd om namens hen op te treden in deze procedure.
De zaak is op 28 september 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat en mevrouw F. den Hengst, tolk in de Italiaanse taal;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
Beide advocaten hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de tussenbeschikking van 1 maart 2011 van de rechtbank ’s-Gravenhage en de bestreden beschikking.
Bij de beschikking van 1 maart 2011 is onder meer bepaald dat de behandeling van het verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen pro forma wordt aangehouden teneinde de man en de vrouw in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over hetgeen in het dictum van die beschikking staat vermeld.
Bij de bestreden beschikking is de echtscheiding tussen de man en de vrouw uitgesproken en, voor zover in hoger beroep van belang, uitvoerbaar bij voorraad bepaald dat:
- de man, met ingang van de dag waarop de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, voor de kosten van levensonderhoud en studie van de jongmeerderjarigen zal betalen een bedrag van € 1000,- per kind per maand;
- de man, met ingang van de dag waarop de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, de ziektekosten van de jongmeerderjarigen voor zijn rekening zal nemen;
- de man, met ingang waarop de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, de studiekosten van de jongmeerderjarigen tot aan hun 26e levensjaar voor zijn rekening zal nemen, voor zover European Space Agency (verder: ESA) bereid is de studiekosten deels te vergoeden onder de studiekostenregeling;
- de man met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand tegen kwijting aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 6.157,- per maand.
Voorts is bij die beschikking de partneralimentatie met ingang van de dag dat de man met pensioen gaat op nihil gesteld en de man veroordeeld om met ingang van de datum waarop hij met pensioen gaat, aan de vrouw voor het einde van iedere maand waarop zijn pensioenuitkering betrekking heeft, het aan de vrouw toekomende bedrag te storten op een rekening van de vrouw.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat:
- de echtscheidingsbeschikking op 17 juli 2012 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
- bij beschikking van 11 juli 2012 van de rechtbank ’s-Gravenhage de door de vrouw verzochte verbeteringen en aanvulling zijn geweigerd.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie voor de jongmeerderjarigen (hierna ook: alimentatie jongmeerderjarigen) en de uitkering in het levensonderhoud voor de vrouw (hierna ook: partneralimentatie).
2. De man verzoekt de bestreden beschikking en de beschikking van 1 maart 2011 van de rechtbank ’s-Gravenhage te vernietigen (het hof begrijpt:) voor wat betreft de partneralimentatie en, in zoverre opnieuw beschikkende:
- de behoefte van de vrouw vast te stellen op € 3.000,- netto per maand, welk bedrag gebruteerd dient te worden conform de in het land van de woonplaats van de vrouw geldende fiscale wetgeving;
- de alimentatieverplichting van de man te limiteren tot de datum waarop de man met pensioen zal gaan, welke termijn niet vatbaar is voor verdere verlenging;
- het verzoek van de vrouw, de uitkering in haar levensonderhoud vast te stellen op € 7.500,-bruto per maand, af te wijzen, en een partneralimentatie vast te stellen conform de draagkracht van de man, doch en in ieder geval nooit meer vast te stellen dan het bruto equivalent van
€ 3.000,- netto per maand, indien de draagkracht van de man dat bedrag zou overtreffen.
3. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, althans zijn verzoeken af te wijzen. In incidenteel appel verzoekt de vrouw de bestreden beschikking en de beschikking van 1 maart 2011 van de rechtbank ’s-Gravenhage te vernietigen (het hof begrijpt:) voor wat betreft de alimentatie jongmeerderjarigen en de partneralimentatie en, in zoverre opnieuw beschikkende:
- voorwaardelijk, te weten voor zover zulks mogelijk is, de behoefte van de vrouw vast te stellen op € 6.468,- netto per maand, welk bedrag gebruteerd dient te worden, althans op enig bedrag hoger dan € 4.505,- per maand netto, dan wel € 3.000,- per maand netto;
- te bepalen dat de man gehouden is om vanaf het moment dat hij een ouderdomspensioenuitkering zal ontvangen c.q. daartoe gerechtigd zal zijn uit hoofde van zijn dienstverband met ESA overeenkomstig het bepaalde en het toepasselijke in ESA Pensions Schemes and Rules, de helft van het ouderdomspensioen, voor tijdens het huwelijk met de vrouw opgebouwd, aan haar te betalen in gelijke maandelijkse termijnen, zulks zo lang beide partijen leven;
- de door de man ten behoeve van het levensonderhoud van de vrouw te betalen bijdrage ad € 6.157,- per maand, niet te beperken in tijd;
- de door de man ten behoeve van het levensonderhoud en studie van de jongmeerderjarigen te betalen bijdrage te bepalen op € 1.700,- per maand voor de jongmeerderjarige I en op € 1.500,- per maand voor de jongmeerderjarige II, te vermeerderen met de studiekosten en ziektekosten tot aan hun 26e levensjaar, voor zover de ESA bereid is de studie- en ziektekosten deels te vergoeden onder de studie- en ziektekostenregeling.
4. De man verzet zich daartegen en verzoekt het incidenteel appel af te wijzen, met handhaving van zijn in principaal appel gedane verzoeken.
Indiening van nadere stukken voorafgaand aan de mondelinge behandeling
5. Het hof stelt vast dat de door de man op 26 september 2012 overgelegde stukken binnen de termijn van tien kalenderdagen als bedoeld in artikel 1.4.3 van het geldende procesreglement zijn overgelegd. Deze stukken zullen door het hof bij de beoordeling van het hoger beroep buiten beschouwing worden gelaten nu de vrouw hiertegen bezwaar heeft gemaakt en deze stukken naar het oordeel van het hof niet kort en eenvoudig te doorgronden zijn.
Bijdrage voor de jongmeerderjarigen en partneralimentatie
Behoefte jongmeerderjarigen
6. Het hof stelt voorop dat de rechtbank de behoefte van de jongmeerderjarigen aan een bijdrage van de man heeft vastgesteld op € 1.000,- per maand per kind. De rechtbank heeft vervolgens bepaald – conform het aanbod van de man – dat de man een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van de jongmeerderjarigen dient te voldoen van € 1.000,- per maand per kind (regulier).
7. De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte de door de man ten behoeve van het levensonderhoud en studie van de jongmeerderjarigen te betalen bijdrage op € 1.000,- per maand per kind heeft gesteld. Volgens haar dient deze bijdrage te worden vastgesteld op € 1.700,- per maand voor de jongmeerderjarige I en op een bedrag van € 1.500,- per maand voor de jongmeerderjarige II, te vermeerderen met studie- en ziektekosten (voor zover niet door ESA vergoed). De vrouw voert hiertoe aan dat sprake is van een wijziging van omstandigheden (studeren jongmeerderjarige I in Engeland en jongmeerderjarige II in Duitsland) die maakt dat de bijdrage voor de jongmeerderjarigen op een hoger bedrag dient te worden vastgesteld. De vrouw heeft ter zake kostenoverzichten ten aanzien van de jongmeerderjarigen overgelegd.
8. De man stelt alle kosten van de jongmeerderjarigen reeds te voldoen. Hij ziet dan ook niet in wat het belang is bij het vragen van een hogere bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van de jongmeerderjarigen. De door de vrouw overgelegde behoefteoverzichten van de jongmeerderjarigen zijn volgens de man niet deugdelijk onderbouwd met verificatoire bescheiden.
9. Het hof is met de man van oordeel dat de vrouw haar verzoek tot het voldoen van een hogere bijdrage ten behoeve van de jongmeerderjarigen onvoldoende met bescheiden heeft onderbouwd. Het hof ziet derhalve geen aanleiding af te wijken van de door de rechtbank vastgestelde behoefte (en daarmee een bijdrage) van € 1.000,- per maand per kind. Daarbij overweegt het hof nog dat een dergelijke vaste bijdrage alleszins redelijk is, te meer nu boven dat bedrag de studie- en zorgkosten van de jongmeerderjarigen nog door de man worden voldaan (voor zover deze niet door de ESA worden vergoed).
Huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw
10. De man betoogt dat de rechtbank bij de bepaling van de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw ten onrechte is uitgegaan van het door haar overgelegde behoefteoverzicht en de behoefte ten onrechte heeft vastgesteld op € 4.505,- netto per maand. Volgens de man dient de behoefte van de vrouw te worden vastgesteld aan de hand van wat de vrouw de afgelopen jaren werkelijk heeft uitgegeven. De man heeft in eerste aanleg aangetoond met bewijsstukken dat hij aan de vrouw, sinds haar verhuizing met de jongmeerderjarigen naar Duitsland in 2003, maandelijks een bedrag van € 5.000,- verstrekte, waarvan € 2.000,- was bedoeld om aan te wenden voor de kosten van de jongmeerderjarigen. Daarnaast heeft de vrouw over de periode van juni 2003 tot en met november 2010 gemiddeld € 102,- per maand uitgegeven via de VISA-card voor een driepersoonshuishouden (productie 11 bij het appelschrift). Daarenboven blijkt uit de door de man in de procedure gebrachte bescheiden met betrekking tot de Duitse bankrekening dat de vrouw aanzienlijke bedragen had kunnen sparen. De door de man gefourneerde bedragen waren dus meer dan voldoende. Per saldo kon de behoefte van de vrouw per november 2010 dan ook worden gesteld op € 3.034,- netto per maand (geïndexeerd naar 2012 komt dat neer op een behoefte van € 3.100,- netto per maand). De man betwist de diverse door de vrouw geproduceerde behoefteoverzichten. Volgens hem zijn de door de vrouw in die overzichten opgevoerde bedragen buitenproportioneel en onvoldoende onderbouwd.
11. De vrouw stelt dat haar behoefte meer bedraagt dan door de rechtbank is vastgesteld. Volgens de vrouw dient haar behoefte te worden vastgesteld op een bedrag van € 6.464,68 netto per maand, zoals blijkt uit het door haar overgelegde behoefteoverzicht (productie 1 bij haar verweerschrift).
12. Het hof overweegt als volgt. Bij de bepaling van de behoefte van de alimentatie gerechtigde dient de rechter in beginsel rekening te houden met de inkomsten van partijen in de laatste jaren waarin zij gemeenschappelijk een huishouden voerden. Daarnaast dient de rechter een globaal inzicht te hebben in het uitgaven patroon in dezelfde periode om daaruit te kunnen afleiden in welke welstand partijen hebben geleefd. Voorts dient de rechter zoveel mogelijk rekening te houden met concrete gegevens betreffende de reële of met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud van de alimentatiegerechtigde. Feitelijk staat vast dat partijen al vanaf 2003 niet meer samenleven en dat de vrouw concreet kon voorzien in de kosten van levensonderhoud op basis van het bedrag dat de man aan haar ter beschikking stelde. Het bedrag van € 5.000,- was dekkend om de kosten van het een oudergezin te voldoen waaronder de kosten van de twee kinderen. Gezien deze zeer specifieke situatie acht het hof het inkomen van de man minder relevant bij de bepaling van de behoefte van de vrouw. Voorts hecht het hof geen waarde aan het behoeftelijstje van de vrouw van € 6.464,68 netto per maand aangezien de vrouw zelf heeft aangetoond dat zij in de afgelopen 9 jaar kon leven met haar kinderen van een bedrag van € 5.000,- per maand. De opgevoerde uitgaven zijn buitensporig hoog mede bezien de gelden die de vrouw de afgelopen 9 jaar feitelijk ter beschikking stonden. De stelling van de vrouw dat zij in een deel van haar behoefte kon voorzien door gebruik te maken van de VISA Card heeft zij niet aangetoond. De betalingen door de vrouw met de VISA card waren naar het oordeel van het hof zeer beperkt.
13. Door de vrouw is ter zitting gesteld dat uit niets blijkt dat van die € 5.000,- per maand een bedrag van € 3.000,- voor haar was bestemd en een bedrag van € 2.000,- voor de jongmeerderjarigen. Voor de bepaling van de behoefte van de vrouw acht het hof het redelijk om op het bedrag van € 5.000,- in mindering te brengen de kosten van de kinderen. Het hof acht de Nibud tabellen – ondanks het feit dat de kinderen in Duitsland leefden – een redelijk objectieve maatstaf, mede bezien de economische samenhang tussen de Nederlandse en Duitse economie. Ondanks het feit dat de jongmeerderjarigen leefden in het buitenland, begroot het hof hun kosten – gelet op de tabel – op (afgerond) een bedrag van € 1.200,- per maand. Gelet op het voorgaande becijfert het hof de behoefte van de vrouw op een bedrag van € 3.800,- netto per maand.
Behoeftigheid van de vrouw
14. Volgens de man heeft de vrouw (opnieuw) onvoldoende inzage gegeven in haar daadwerkelijke huidige financiële situatie. Zo heeft zij geen belastingaangiften ter zake van het inkomen over 2011 overgelegd en evenmin de bijbehorende aanslagen en/of teruggaven. Daarnaast heeft zij geen inzage verschaft in haar vermogen en haar eventuele inkomsten uit overige werkzaamheden. De man stelt zich dan ook primair op het standpunt dat – bij gebrek aan wetenschap – de vrouw voldoende inkomsten kan genereren uit haar overige werkzaamheden om volledig in haar behoefte te voorzien. Subsidiair stelt de man zich op het standpunt dat de vrouw in ieder geval in staat moet worden geacht zich een inkomen te verwerven van € 4.666,- bruto per maand (en dus op eigen kracht de volledige provisie van € 2.500,- bruto per maand moet kunnen verdienen). Netto is dit een bedrag van € 2.778,39 per maand (zoals blijkt uit de door de vrouw overgelegde salarisspecificaties over 2011 en 2012). Voorts verwijst de man in zijn pleitnotitie naar een uitspraak van het Bundesfinanzhof van 31 maart 2004, Bundessteuerblatt Band II, p. 1047 waaruit blijkt dat de vrouw geen inkomstenbelasting verschuldigd is over de door haar ontvangen alimentatie van de man, nu die alimentatie afkomstig is uit Nederland. Overigens kan de man de partneralimentatie in Nederland evenmin in mindering brengen op zijn belastbaar inkomen, aangezien hij fiscale immuniteit geniet vanwege zijn positie bij ESA/ESTEC. De partneralimentatie dient derhalve netto te worden vastgesteld, aldus de man.
15. De vrouw stelt dat bij de berekening van haar behoeftigheid slechts rekening moet worden gehouden met een salaris van € 2.000,- bruto per maand (zoals blijkt uit de door haar overgelegde salarisspecificaties), hetgeen neerkomt op een bedrag van € 1.300,- netto per maand. Geen rekening dient te worden gehouden met haar recht op provisie van € 2.500,- bruto per maand. Immers, deze provisie is slechts gegarandeerd tot 30 september 2012. Daarbij komt dat uit de provisieafrekeningen blijkt dat de normale provisie aanzienlijk lager zal zijn. De vrouw betwist dat zij naast haar reguliere inkomen nog andere inkomsten heeft. Als laatste stelt de vrouw – in tegenstelling tot hetgeen de man stelt – dat de partneralimentatie wel degelijk moet worden gebruteerd.
16. Het hof overweegt als volgt. Het hof acht de door de vrouw overgelegde stukken voldoende om op basis daarvan de aanvullende behoefte van de vrouw te bepalen. Niet in geschil is dat de vrouw sinds 1 juli 2011 uit dienstbetrekking een inkomen genereert en dat dit inkomen in mindering dient te worden gebracht op haar behoefte. Wel bestaat er verschil van mening over de vraag of het gehele bruto inkomen in mindering moet worden gebracht op de behoefte van de vrouw. Het hof acht het redelijk om rekening te houden met het inkomen dat de vrouw feitelijk elke maand ontvangt, te weten een bedrag van € 2.778,- netto per maand (zoals blijkt uit de door de vrouw overgelegde salarisspecificaties 2012, producties 33 tot en met 37 bij brief van 18 september 2012). Dat de vrouw niet langer in staat is om haar provisie van € 2.500,- per maand te verwerven blijkt niet uit de verklaring van de arts (produktie 46 van de vrouw) en is overigens niet aannemelijk gemaakt. De stelling dat de vrouw ook nog inkomsten genereert als goudsmid acht het hof, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de vrouw, onvoldoende onderbouwd. Gelet op het vorenstaande bedraagt de behoeftigheid van de vrouw € 1.022,- netto per maand (behoefte van € 3.800,- netto per maand minus eigen inkomsten van € 2.778,- netto per maand). Gezien de uitspraak van het Bundesfinanzhof van 31 maart 2004 gaat het hof er van uit dat de partneralimentatie in Duitsland niet wordt belast.
17. Het hof gaat ervan uit dat de vrouw bij de aanvang van het pensioen van de man volledig in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Naar het oordeel van het hof zijn er door de man onvoldoende rechtens relevante feiten en omstandigheden gesteld om de duur van de alimentatie te limiteren mede bezien het verstrekkende gevolg van een dergelijke limitering.
18. Uit de door de man overgelegde draagkrachtberekening (productie 41 bij het appelschrift) blijkt dat hij met ingang van 17 juli 2012 in staat is een partneralimentatie van € 1.022,- netto per maand en een alimentatie jongmeerderjarige van € 1.000,- per maand per jongmeerderjarige te voldoen (vermeerderd met de ziektekosten en studiekosten van de jongmeerderjarigen). De stellingen van de vrouw met betrekking tot de draagkracht van de man behoeven geen bespreking meer nu dit alleen zou kunnen leiden tot een hogere draagkracht aan de zijde van de man en de man met voornoemde alimentatiebetalingen reeds volledig in de behoefte van de vrouw en van de jongmeerderjarigen voorziet.
19. Partijen zijn het erover eens dat de vrouw recht heeft op verevening van de door de man gedurende het huwelijk met de vrouw opgebouwde pensioenrechten. Ook zijn partijen het erover eens dat hiervoor een bepaling dient te worden opgenomen in de beschikking van het hof die anders moet luiden dan de bepaling die de rechtbank in haar dictum heeft opgenomen. Partijen verschillen echter nog van mening over de formulering van een dergelijke bepaling. Het hof zal, naar hoor- en wederhoor van partijen ter zitting, de navolgende bepaling opnemen in het dictum:
Het hof bepaalt dat de man gehouden is om vanaf het moment dat hij ouderdomspensioenuitkering zal ontvangen van ESA overeenkomstig het bepaalde en het toepasselijk in ESA Pensions Schemes and Rules, de helft van het ouderdomspensioen, voor zover dat tijdens het huwelijk met de vrouw is opgebouwd aan haar te betalen, en wel op basis van het inkomen van de man per 17 juli 2012, zijnde de datum van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, aan haar te voldoen in gelijke maandelijkse termijnen, zulks zo lang beide partijen leven.
20. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor wat betreft de partneralimentatie en de bepaling met betrekking tot de ouderdomspensioenuitkering en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de alimentatie voor de vrouw ten laste van de man, met ingang van 17 juli 2012 op € 1.022,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen tot aan de datum dat de man met pensioen gaat;
bepaalt dat de man gehouden is om vanaf het moment dat hij ouderdomspensioenuitkering zal ontvangen van ESA overeenkomstig het bepaalde en het toepasselijk in ESA Pensions Schemes and Rules, de helft van het ouderdomspensioen, voor zover dat tijdens het huwelijk met de vrouw is opgebouwd aan haar te betalen, en wel op basis van het inkomen van de man per 17 juli 2012, zijnde de datum van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, aan haar te voldoen in gelijke maandelijkse termijnen, zulks zo lang beide partijen leven;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Van Dijk en Burgers-Thomassen, bijgestaan door mr. Dooting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 december 2012.