ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ7091

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 november 2012
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.109.378.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid en inhoud van het hoger beroep inzake verhaalsbijdrage door de gemeente Delft

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 28 november 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verhaalsbijdrage die de gemeente Delft van de man vorderde. De gemeente had hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage van 4 april 2012, waarin was bepaald dat de man een maandelijkse bijdrage van € 84,- moest betalen voor bijstand verleend aan de vrouw. De man had in zijn verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel, aangevoerd dat de gemeente niet had voldaan aan de wettelijke vereisten voor het indienen van een beroepschrift, omdat het beroepschrift niet duidelijk genoeg was. Het hof oordeelde dat, hoewel het verzoekschrift gebrekkig was, de man voldoende duidelijkheid had gekregen over de bedoelingen van de gemeente, waardoor het beroep ontvankelijk was.

In de inhoudelijke beoordeling oordeelde het hof dat de bestreden beschikking deugdelijk gemotiveerd was en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat alle verplichtingen en schulden van de onderhoudsplichtige van invloed zijn op de draagkracht. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank, waarbij de man verplicht was de verhaalsbijdrage te betalen. Het hof verwierp ook de argumenten van de man met betrekking tot de advocaatkosten en de duur van de betalingsverplichting, en oordeelde dat de gemeente niet nodeloos in rechte was betrokken. De beslissing van het hof bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij de man tot 3 maart 2012 moest betalen, en wees het verzoek van de man om de verhaalsbijdrage op nihil te stellen af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 28 november 2012
Zaaknummer : 200.109.378/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 11-6865
GEMEENTE DELFT,
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de gemeente,
gemachtigde: mr. F.M.F.N. Baeten,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. A.J.H. Peters te Helmond.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De gemeente is op 4 juli 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 4 april 2012 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De man heeft op 11 september 2012 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel, ingediend.
De gemeente heeft op 24 oktober 2012 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de gemeente:
- op 1 augustus 2012 een faxbericht met bijlage;
- op 7 augustus 2012 een brief van 6 augustus 2012 met bijlage.
De zaak is op 1 november 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- namens de gemeente mr. W.F. van Tricht en mr. F.M.F.N. Baeten.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is bepaald dat de man ten aanzien van verhaal en kosten van bijstand verleend aan mevrouw [X], hierna te noemen: de vrouw, met ingang van (het hof leest:)1 november 2010 aan de gemeente dient te betalen € 84,- per maand, vanaf 4 april 2012 telkens bij vooruitbetaling te voldoen zolang en voor zover die bijstand wordt verleend. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de omvang van de verhaalsbijdrage ten laste van de man.
2. De gemeente heeft in haar verweerschrift tegen het incidenteel appel van de man haar verzoek geformuleerd. De gemeente verzoekt het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de premie zorgverzekering, het eigen risico zorgverzekering en de schulden te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het door de man over de periode vanaf 1 november 2010 verschuldigde verhaalsbedrag vast te stellen op € 331,27 per maand en rekening houdend met de wettelijke indexering vanaf 1 januari 2012 tot en met 2 maart 2012 op € 335,58 per maand, de ontstane achterstand ineens invorderbaar te stellen en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Voorts verzoekt de gemeente de door de man geformuleerde grief ten aanzien van de advocaatkosten te verwerpen en de beschikking op dat onderdeel te bekrachtigen.
3. De man verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de gemeente in haar beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans het door de gemeente ingestelde beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de duur en de omvang van de verhaalsbijdrage aangaat en, opnieuw beschikkende voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de verhaalsbijdrage van de man voor de tijd wordt beperkt tot aan de datum van vertrek van de vrouw uit de gemeente dan wel en voor zover deze datum eerder is gelegen, de datum van het huwelijk van de vrouw, en de verhaalsbijdrage op nihil te stellen onder veroordeling van de gemeente in de kosten van beide instanties.
4. De gemeente stelt het volgende. De rechtbank heeft de bestreden beschikking onvoldoende gemotiveerd, doordat zij onvoldoende is ingegaan op de vraag of schulden moeten worden meegenomen, ondanks dat de gemeente gemotiveerd heeft aangegeven dat de schulden niet ten laste van de draagkracht van de man mogen komen. Ten onrechte is bij de berekening van de draagkracht van de man rekening gehouden met de bestuurlijke boete, verdisconteerd in de zorgverzekeringspremie, het verplichte eigen risico zorgverzekering en de schulden aan de gemeente [woonplaats], de Rabobank en Incassade.
5. De man stelt het volgende. Het beroepschrift van de gemeente voldoet niet aan de wettelijke vereisten van artikel 359 juncto artikel 278 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), nu de gemeente heeft nagelaten om vernietiging van de bestreden beschikking te verzoeken en tevens heeft nagelaten om voldoende te omschrijven welke andere beslissing van het gerechtshof wordt verwacht. De opmerking van de gemeente dat zij de gronden van beroep zal aanvullen en daarvoor een termijn verzoekt, dient gepasseerd te worden. Op grond van voornoemde artikelen is zulks niet mogelijk, nu de gronden in het beroepschrift dienen te worden opgenomen. Daarnaast voert de gemeente enkel aan dat zij het niet eens is met de bestreden beschikking, doch niet waarom zij inhoudelijk niet eens is met de bestreden beschikking.
Voor het geval het hof een andere mening is toegedaan, voert de man het volgende aan. De Hoge Raad geeft de motiveringseis (in Hoge Raad 16 oktober 1998, NJ 1999, 7 en Hoge Raad 17 november 2006, NJ 2006, 621) aldus gestalte dat: “elke rechterlijke beslissing tenminste zodanig moet worden gemotiveerd dat zij voldoende inzicht geeft in de aan haar ten grondslag liggende gedachtegang om de beslissing zowel voor partijen als voor derden – ingeval van openstaan van hogere voorzieningen, de hogere rechter daaronder begrepen – controleerbaar en aanvaardbaar te maken”. De rechtbank heeft dit motiveringsbeginsel niet geschonden. Ten aanzien van de verplichtingen waarvan de gemeente heeft betwist dat de man deze daadwerkelijk heeft voldaan, heeft de rechtbank gemotiveerd aangegeven waarom zij deze wel meeneemt in de beoordeling van de draagkracht van de man. Met betrekking tot de schulden waarvan niet ter discussie stond dat de man op deze schulden aflost, heeft de rechtbank voldoende gemotiveerd aangegeven waarom deze worden meegenomen in de beoordeling van de draagkracht van de man. Voorts stelt de man dat bij de bepaling van de draagkracht van een onderhoudsplichtige als uitgangspunt geldt dat alle schulden en overige verplichtingen van de onderhoudsplichtige van invloed zijn op de draagkracht, ongeacht of al dan niet op de schuld wordt afgelost en of de schuld is ontstaan voor of na het tijdstip waarop de onderhoudsplicht is komen vast te staan. Er zijn rechtens geen gronden om de schulden en overige verplichtingen van de man buiten beschouwing te laten. De schulden zijn bovendien geen nodeloos gemaakte schulden.
In incidenteel appel voert de man het volgende aan. De rechtbank is ten aanzien van de duur van de vastgestelde bijdrage ten onrechte uitgegaan van onjuiste feiten en omstandigheden nu de man bekend is geworden met het feit dat de vrouw inmiddels, op 5 maart 2012, is hertrouwd en, sinds 3 maart 2012, niet meer woonachtig is in de Gemeente Delft, zodat in ieder geval vaststaat dat de bijstand tot uiterlijk 3 maart 2012 heeft geduurd. De gemeente heeft haar substantiëringsplicht geschonden nu zij heeft nagelaten om de rechtbank in kennis te stellen van het huwelijk van de vrouw dan wel het vertrek van de vrouw uit de gemeente.
Ten aanzien van de beslissing omtrent de advocaatkosten van de man is de rechtbank eraan voorbij gegaan dat het de gemeente is die de man nodeloos in rechte betrekt, nu de man meerdere malen middels brieven van zijn advocaat buiten rechte heeft uiteengezet dat hij draagkracht ontbeert om een verhaalsbijdrage te kunnen voldoen.
Ontvankelijkheid hoger beroepschrift gemeente
6. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 395 in verbinding met artikel 278 lid 1 Rv dient een beroepschrift een duidelijke omschrijving van het verzoek en de gronden waarop het berust te omvatten. De omschrijving van het verzoek dient daaruit te bestaan dat vernietiging van de bestreden beschikking wordt verzocht en voorts wordt aangegeven welke andere beslissing van de rechter in hoger beroep wordt verwacht. Uit het verzoekschrift moet duidelijk blijken wat verzoeker aan de rechter verzoekt en waarop hij dat verzoek baseert.
7 Het hof overweegt voorts als volgt. Het onderhavige verzoekschrift in hoger beroep is gebrekkig wegens het ontbreken van een petitum. Blijkens het verweer van de man is hem echter voldoende duidelijk wat de gemeente met het instellen van het hoger beroep beoogt. De gemeente heeft daarnaast bij het indienen van het verweer op het incidenteel appel van de man alsnog haar verzoek aan het hof geformuleerd, waarmee het gebrek is hersteld, zodat aan de door de wet gestelde vereisten omtrent de inhoud van een verzoekschrift is voldaan en de gemeente ontvankelijk is in haar hoger beroep. De man is overigens, naar het oordeel van het hof, door deze gang van zaken niet in de door hem te verdedigen belangen geschaad.
Inhoudelijk
8. Ten aanzien van de inhoud van het hoger beroep overweegt het hof als volgt. Anders dan de gemeente is het hof van oordeel dat de bestreden beschikking deugdelijk gemotiveerd is conform de vigerende jurisprudentie van de Hoge Raad op basis waarvan als uitgangspunt dient te gelden dat op de draagkracht van de onderhoudsplichtige in beginsel al diens verplichtingen en schulden van invloed zijn. Overigens ziet het hof geen aanleiding om aan één of meerdere schulden van de man minder gewicht toe te kennen. Het hof zal de bestreden beschikking derhalve bekrachtigen.
9. Het hof merkt voorts op dat het het dictum van de bestreden beschikking zodanig verstaat dat de ingangsdatum van de door de man aan de gemeente te betalen bijdrage ten aanzien van verhaal en kosten van bijstand verleend aan de vrouw, 1 november 2010 is, zoals uit het lichaam van de bestreden beschikking blijkt.
Incidenteel appel
10. Het hof merkt met betrekking tot het incidenteel appel van de man op dat partijen ter zitting beiden hebben verklaard dat de betalingsverplichting van de man jegens de gemeente per 3 maart 2012 is beëindigd in verband met de verhuizing van de vrouw, naar de gemeente [gemeente].
Advocaatkosten man
11. Het hof ziet geen aanleiding om af te wijken van het oordeel van de rechtbank ter zake de door de man opgevoerde advocaatkosten en zal het verzoek van de man hieromtrent derhalve afwijzen. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat het hier niet gaat om noodzakelijke advocaatkosten die gemaakt zijn in het kader van een echtscheidingsprocedure. Voor een proceskostenveroordeling van de gemeente bestaat evenmin aanleiding omdat geen sprake is van het nodeloos in rechte betrekken van de man.
12. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor de periode tot 3 maart 2012;
wijst af het anders of meer verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, van Dijk en Ibili, bijgestaan door mr. Rasmijn als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 november 2012.