ECLI:NL:GHSHE:2000:AA6028

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 april 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
98/00767
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag BPM op bestelauto na aanpassing van de zijruit

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een beroep van belanghebbende X tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Rijksbelastingdienst over een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM). De zaak is ontstaan nadat in december 1996/januari 1997 een zijruit aan de bestelauto van belanghebbende was aangebracht, waardoor de auto als personenauto moest worden aangemerkt volgens de Wet BPM. In juni 1997 constateerden douaneambtenaren dat de auto zonder betaling van BPM op de openbare weg werd gebruikt, wat leidde tot een naheffingsaanslag van ƒ 2.935,--. Belanghebbende erkent de verschuldigdheid van BPM, maar betwist de naheffing op basis van argumenten die in het beroepschrift zijn aangevoerd.

Het Hof oordeelt dat de functie en inrichting van de auto niet relevant zijn voor de heffing van BPM, en dat de goede trouw van belanghebbende of zijn kennis van de gevolgen van de aanpassing van de zijruit niet van belang zijn. De grieven van belanghebbende worden verworpen. De mondelinge behandeling vond plaats op 29 maart 2000, waarna het Hof op 12 april 2000 de uitspraak deed. Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak en oordeelt dat de Inspecteur in het gelijk wordt gesteld. De proceskosten worden niet toegewezen, omdat het Hof geen termen aanwezig acht voor een veroordeling in de proceskosten. Belanghebbende kan binnen vier weken na de verzenddatum van de uitspraak verzoeken om vervanging van de mondelinge uitspraak door een schriftelijke uitspraak.

Uitspraak

BELASTINGKAMER
Nr. 98/00767
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, achtste enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid douane te P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de aan hem opgelegde naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen (hierna: de BPM).
De mondelinge behandeling
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad in raadkamer ter zitting van het Hof van 29 maart 2000 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
Na de behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 12 april 2000, de volgende monde-linge uitspraak gedaan.
De beslissing
Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak.
De gronden voor de beslissing
1. Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting het volgende vast.
In de bestelauto van het merk Fiat, type Tipo Diesel Van, met het ten name van belanghebbende gestelde kenteken va-11-aa is in december 1996/januari 1997 in opdracht van belanghebbende aan de linkerzijde een zijruit aangebracht, als gevolg waarvan de auto moest worden aangemerkt als een personenauto in de zin van artikel 3 van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM).
Voor de auto is geen nieuw kenteken opgegeven.
In juni 1997 is door douaneambtenaren bij een controle geconstateerd dat met de auto, voorzien van evengenoemde zijruit, in Nederland gebruik werd gemaakt van de openbare weg, zonder dat voorafgaande aan dat gebruik BPM was voldaan.
Ter zake daarvan is bovengenoemde naheffingsaanslag ten bedrage van ƒ 2.935,-- aan belanghebbende opgelegd.
2. Tussen partijen is niet in geschil dat op grond van de sub 1 genoemde feiten verschuldigdheid van BPM is ontstaan, dat deze tot het juiste bedrag is vastgesteld en dat de aanslag terecht tot belanghebbende is gericht.
Belanghebbende stelt zich evenwel op het standpunt dat naheffing in casu, gelet op de in het beroepschrift aangevoerde gronden, achterwege had moeten blijven.
3. Belanghebbende beroept zich op een mededeling van de RDW dat hij toestemming had gekregen om de linker zijruit doorzichtig te maken. Nu niet duidelijk is in welk kader die toestemming is gegeven, de RDW houdt zich immers primair bezig met de technische aspecten van de toelating van motorrijtuigen op de Nederlandse openbare weg, kan een beroep op door de RDW gewekt vertrouwen reeds op die grond niet slagen. Belanghebbende heeft niet aangeboden zijn stelling verder te onderbouwen of te bewijzen.
4. Voor de heffing van BPM is niet van belang dat de
functie en de inrichting van de auto overigens ongewijzigd
zijn gebleven en dat de zijruit om veiligheidsredenen in de
laadruimte is aangebracht. Evenmin is van belang of belanghebbende te goeder trouw was of dat hij wist dat het doorzichtig maken van de linkerzijruit verschuldigdheid van BPM tot gevolg had. Deze grieven dienen derhalve te worden verworpen.
5. De BPM is een tijdstipbelasting die verschuldigd wordt op het moment dat een aanvang wordt gemaakt met het gebruik, ongeacht het doel van dit gebruik, van de openbare weg in Nederland met een auto als de onderhavige. Zodra dit gebruik heeft plaatsgehad is terugdraaien niet meer mogelijk zodat deze grief belanghebbende niet baat.
6. Gelet op het voorgaande is het gelijk aan de Inspecteur en moet worden beslist als hiervoor vermeld.
De proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus vastgesteld op 12 april 2000 door A. Bijlsma, lid van voormelde kamer, in tegenwoordigheid van C.A.F.M. Stassen, waarnemend-griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden
op: 26 april 2000
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende ƒ 150,--.
Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak een griffierecht van ƒ 150,-- verschuldigd.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.