ECLI:NL:GHSHE:2006:AX3622

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-010721-05
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijwilligerswerk en onbetaalde arbeid in het kader van de Algemene bijstandswet

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 mei 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1960, had werkzaamheden verricht voor [bedrijf 1] BV in de periode van januari 2003 tot en met maart 2004. Deze werkzaamheden omvatten onder andere het benaderen van potentiële opdrachtgevers, het sluiten van contracten, en het begeleiden van werknemers. De verdachte had deze werkzaamheden niet als vrijwilligerswerk beschouwd en had in de rechtmatigheidsonderzoeksformulieren van de sociale dienst de vragen naar vrijwilligerswerk en onbetaalde arbeid met 'nee' beantwoord. Het hof oordeelde dat de term 'vrijwilligerswerk' meerduidig is en dat de verdachte niet opzettelijk onjuist had geantwoord. Het hof concludeerde dat de verdachte zich bewust was van zijn verplichting om deze werkzaamheden te melden, maar dat de formulieren van de sociale dienst niet duidelijk genoeg waren in het onderscheiden van vrijwilligerswerk en andere onbetaalde arbeid. Hierdoor werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging van valsheid in geschrift, omdat niet bewezen kon worden dat hij opzettelijk onjuiste informatie had verstrekt. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen.

Uitspraak

Parketnummer: 20-010721-05
Uitspraak : 22 mei 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch van 24 augustus 2005 in de strafzaak met parketnummer 01-820216-05 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
wonende te [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het vonnis van de eerste rechter zal vernietigen, en opnieuw rechtdoende, zal bewezen verklaren hetgeen aan de verdachte ten laste is gelegd en hem terzake zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, alsmede tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk, met twee jaar proeftijd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Het hof neemt hier uit het beroepen vonnis de weergave van de tenlastelegging over.
Vrijspraak
Het hof is van oordeel dat bij gebrek aan voldoende wettige bewijsmiddelen niet kan worden bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan wordt vrijgesproken. Het hof overweegt daartoe het volgende.
Aan de verdachte is ten laste gelegd - kort gezegd - het plegen van valsheid in geschrift door een aantal rechtmatigheidsonderzoeksformulieren, die de verdachte maandelijks moest invullen in het kader van zijn uitkering krachtens de Algemene bijstandswet, valselijk op te maken. Meer in het bijzonder wordt de verdachte verweten dat hij op deze formulieren de vragen 13 ("Is u en/of uw partner in deze periode begonnen met vrijwilligerswerk") en 14 ("Bent u en/of uw partner in deze periode begonnen met werk in dienstbetrekking of als zelfstandige") valselijk met "nee" heeft beantwoord.
Het hof stelt aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting vast dat de verdachte in de ten laste gelegde periode (januari 2003 tot en met maart 2004) werkzaamheden heeft verricht voor het bedrijf [bedrijf 1] BV. Deze werkzaamheden behelsden het benaderen van potentiële opdrachtgevers, het onderhandelen over en sluiten van contracten met opdrachtgevers, het onderhouden van contacten met onderaannemers, het vervoeren van werknemers van [bedrijf 1] BV van huis naar het werk en terug, het uitzetten van het werk, het rijden op een loader en nog andere werkzaamheden op het werk, het houden van toezicht op en begeleiden van de werknemers, het ter plaatse onderhouden van contacten met de opdrachtgever. Vastgesteld kan worden dat deze werkzaamheden van substantiële omvang waren. Zo zegt de verdachte zelf dat hij bij het project voor de opdrachtgever [bedrijf 2] te [plaats] naar schatting 20 uren per week werkzaam was.
Deze werkzaamheden waren voor [bedrijf 1] BV van grote economische waarde. De eigenaar van het bedrijf, [betrokkene 1] - had zelf geen ervaring in het stratenmakersbedrijf en was afhankelijk van de contacten en de ervaring van de verdachte, die tot en met 2002 een stratenmakersbedrijf heeft gehad.
De motieven van de verdachte om de genoemde werkzaamheden voor [bedrijf 1] BV te verrichten - naar zijn zeggen (a) het helpen van zijn zoon als beginnend stratenmaker in dienst van dit bedrijf en (b) het naleven van een soort morele verplichting jegens [betrokkene 1], aan wie hij het nodige schuldig was en welke verplichting voor hem uitging boven zijn verantwoordelijkheid jegens de gemeente - doen aan de aard en de omvang en de economische waarde van deze werkzaamheden niet af.
Het hof acht het evident dat de verdachte gehouden was van deze werkzaamheden mededeling te doen aan de sociale dienst, aangezien het de verdachte redelijkerwijs duidelijk moest zijn dat deze werkzaamheden van invloed konden zijn op het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag van de uitkering. In zoverre heeft de politierechter met juistheid verwezen naar de inlichtingenplicht van een bijstandsgerechtigde als opgenomen in art. 65, eerste lid, van de Algemene bijstandswet resp. art. 17, eerste lid, van de Wet werk en bijstand.
Aan de verdachte is echter niet ten laste gelegd dat hij opzettelijk heeft nagelaten gegevens te verschaffen tot het verstrekken waarvan hij wettelijk verplicht was (art. 227b van het Wetboek van Strafrecht).
Met betrekking tot het ten laste gelegde overweegt het hof het volgende.
Uit de voorhanden bewijsmiddelen volgt niet dat de verdachte in dienstbetrekking was of werk als zelfstandige verrichtte. Het is niet gebleken dat de verdachte voor zijn werkzaamheden werd betaald door [bedrijf 1] BV. Derhalve kan niet worden bewezen dat hij vraag 14 van de rechtmatigheidsonderzoeksformulieren opzettelijk onjuist heeft beantwoord.
Vraag 13 naar vrijwilligerswerk is naar het oordeel van het hof onduidelijk en kan aanleiding geven tot misverstand.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
(i) in de vragen 13 en 14 van het rechtmatigheidsonderzoeksformulier wordt gevraagd naar 'vrijwilligerswerk', 'werk in dienstbetrekking' en 'werk als zelfstandige'. Er wordt niet gevraagd naar 'onbetaalde arbeid';
(ii) de term 'vrijwilligerswerk' betekent zowel (a) onbetaald werk dat iemand vrijwillig op zich neemt, als (b) het belangeloos verrichten van bepaalde soorten van sociaal werk (Van Dale, Groot woordenboek der Nederlandse taal, 13e druk, 1999, blz. 3867);
(iii) In het door de verdachte ingevulde aanvraagformulier van 8 januari 2003 luidt vraag 15.17: "Verricht u onbetaalde arbeid of vrijwilligerswerk?" Deze vraag heeft de verdachte met nee beantwoord.
In het heronderzoeksformulier van september 2003 worden onder meer de vragen gesteld: "Heeft u momenteel werk?" en "Verricht u op dit moment vrijwilligerswerk of andere onbetaalde arbeid?" Beide vragen zijn door de verdachte met nee beantwoord.
Kennelijk maakt de sociale dienst zelf onderscheid tussen enerzijds onbetaalde arbeid en anderzijds vrijwilligerswerk. In ieder geval worden beide begrippen in de genoemde formulieren niet als synoniemen beschouwd.
(iv) Het rechtmatigheidsonderzoeksformulier stelt geen algemene vraag naar 'overige gegevens die van belang kunnen zijn voor het recht op of de hoogte van de uitkering'.
In het licht van de meerduidige betekenis van de term 'vrijwilligerswerk' en het feit dat de door de sociale dienst bij de uitvoering van de Algemene bijstandswet gebruikte formulieren wijzen op een verschil tussen vrijwilligerswerk en (andere) onbetaalde arbeid, acht het hof het voorstelbaar dat de verdachte de vraag op het rechtmatigheidsonderzoeksformulier naar vrijwilligerswerk niet opzettelijk onjuist heeft beantwoord door het antwoord "nee" in te vullen. De verdachte moet zich gerealiseerd hebben dat hij onbetaalde arbeid verrichtte voor [bedrijf 1] BV en hij moet geweten hebben dat hij dit werk moest melden aan de sociale dienst, maar hij beschouwde dit werk niet als vrijwilligerswerk in de hierboven onder (ii.b) bedoelde zin - hetgeen het hof niet onbegrijpelijk acht - terwijl de vraag naar (ander) onbetaald werk of andere van belang zijnde gegevens niet wordt gesteld.
Het hof acht dan ook niet bewezen dat de verdachte vraag 13 opzettelijk onjuist en derhalve valselijk heeft beantwoord.
Dit heeft tot gevolg dat de verdachte van de gehele tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
Het hof acht wel bewijsbaar dat de verdachte het bovengenoemde aanvraagformulier (januari 2003) en het heronderzoeksformulier (september 2003) valselijk heeft ingevuld, nu de vragen op deze formulieren onmiskenbaar erop gericht waren te achterhalen of de betrokkene wat voor werk dan ook en al dan niet betaald verrichtte, maar dit kan niet leiden tot een bewezenverklaring van valsheid in geschrift nu deze formulieren zijn niet opgenomen in de tenlastelegging.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. J.C.A.M. Claassens, voorzitter,
mr. J.A. van Zon en mr. M.A. Wabeke,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.W. Looijmans, griffier,
en op 22 mei 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
??
??
??
??
- 4 - 20-010721-05