Parketnummer: 20-009340-05
Uitspraak : 26 juni 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Maastricht van 17 mei 2005 in de strafzaak met parketnummer 03-700058-05 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
wonende te [woonplaats], [adres].
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het vonnis van de eerste rechter zal vernietigen en bewezen zal verklaren hetgeen verdachte is tenlastegelegd, verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf van twee jaren en zes maanden met aftrek van voorarrest, verbeurdverklaring van de [merk] en van een mes, teruggave van het inbeslaggenomen geld aan [benadeelde], teruggave aan verdachte van een inbeslaggenomen mesfoedraal, toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van EUR 419,45 en oplegging van de maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter en die bewezenverklaring voorts mede zal komen te rusten op hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep aan de orde is gekomen.
Het hof neemt hier uit het beroepen vonnis de weergave van de tenlastelegging over.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1 primair.
hij op 21 januari 2005 te Maastricht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld, ongeveer 960 euro, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, gemaskerd met een bivakmuts, die [slachtoffer] heeft vastgepakt en vervolgens een mes op korte afstand heeft gehouden voor het hoofd van die [slachtoffer] en vervolgens tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: "Doe die lade open".
2.
hij op 21 januari 2005 in de gemeente Maastricht opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Het hof overweegt ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde het volgende. Verdachte ontkent het feit te hebben gepleegd. Uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de processtukken zijn de volgende feiten en omstandigheden komen vast te staan:
A. op 21 januari 2005 om ongeveer 17.50 uur is een overval gepleegd op de winkel [benadeelde], [adres] te Maastricht, door een man met een bivakmuts (dossierpagina's 84-86);
B. getuige [getuige 1], zittend achter het stuur van zijn auto, zag op 21 januari 2005 naar zijn zeggen omstreeks 17.45 uur een man met een bivakmuts uit een winkel op de [adres] komen en tijdens het weglopen de bivakmuts van het hoofd trekken. [getuige 1] hield de man in het oog en zag dat deze bij het Raadhuisplein in een kleine witte auto stapte, waarvan [getuige 1] het kenteken heeft opgeslagen in het geheugen van zijn mobiele telefoon. Daarna heeft [getuige 1] telefonisch contact opgenomen met de politie om onder meer het kenteken van de witte auto door te geven. Vervolgens heeft hij de wegrijdende witte auto nog een tijdje gevolgd met zijn eigen auto (dossierpagina's 92-93). [getuige 1] heeft de man de gehele tijd in het oog gehouden vanaf het moment van het uit de winkel komen tot het moment dat de man in de witte auto stapte; de tijd dat [getuige 1] de man niet in het oog had is slechts een fractie van een seconde en volgens deze getuige te vergelijken met het knipperen van de oogleden (proces-verbaal van de terechtzitting van het hof d.d. 20 maart 2006);
C. getuige [getuige 2] die bij haar vriend, getuige [getuige 1], in de auto zat, heeft verklaard dat zij door [getuige 1] werd geattendeerd op een man die een bivakmuts droeg en op de stoep van de [adres] liep. Zij zag de man een beweging maken alsof hij iets van het hoofd trok. Vervolgens stapte de man bij het Raadhuisplein in een witte auto. Zij heeft de man steeds in het zicht gehad. De momenten dat zij de man niet in het oog had benoemt deze getuige als secondenwerk (proces-verbaal van de terechtzitting van het hof d.d. 20 maart 2006);
D. verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 7 november 2005 verklaard dat hij op 21 januari 2005 omstreeks 17.50 uur op de [adres] is geweest waarna hij bij het Raadhuisplein in zijn auto is gestapt en is weggereden;
E. de politie heeft kort na de melding van getuige [getuige 1] omstreeks 18.05 uur een witte personenauto [merk] met het door de getuige [getuige 1] opgegeven kenteken [kenteken] aangetroffen op het Koningsplein te Maastricht; daarbij bleek dat de motorkap van de auto nog warm was (dossierpagina 55);
F. verdachte is door de politie om 18.35 uur aangehouden (dossierpagina 15) toen hij een flatgebouw aan het Koningsplein verliet. Verdachte erkende de eigenaar te zijn van de [merk] met kenteken [kenteken] (dossierpagina 56), terwijl uit het onderzoek van de politie eveneens blijkt dat de betreffende auto op naam staat van verdachte (dossierpagina 02);
G. verdachte bleek in zijn portemonnee een bedrag van EUR 750,- in kleine coupures te hebben en een bedrag van EUR 60,49 in zijn broekzak (dossierpagina 57);
H. verdachte bleek tevens twee snowseals in zijn broekzak te hebben waarover hij verklaarde dat dit coke betrof (dossierpagina 57). Deze snowseals bleken later 1 gram cocaïne te bevatten (dossierpagina 69);
I. uit de aangifte van de overval op de kiosk op de [adres] blijkt dat tijdens de overval een bedrag van ongeveer EUR 960,- in kleine coupures is buitgemaakt door de overvaller (dossierpagina 79).
Op grond van het voorgaande acht het hof bewezen dat het verdachte is die de genoemde overval heeft gepleegd. In het bijzonder blijkt uit de verklaringen van [getuige 1] (B) en [getuige 2] (C) en de verklaring van verdachte (D) dat de verdachte de persoon is die met een bivakmuts op de winkel van [benadeelde] verliet.
Verder heeft het hof ook het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte had naast de EUR 750,- die in zijn portemonnee zijn aangetroffen, in zijn broekzak nog EUR 60,49 bij zich (dossierpagina 57).
Verdachte en getuige [getuige 3] (die woonachtig is in het onder F genoemde flatgebouw aan het Koningsplein) hebben verklaard dat verdachte op 21 januari 2005 om ongeveer 18.15 uur in de woning van [getuige 3] een bedrag van EUR 50,- aan [getuige 3] heeft terugbetaald, welk geldbedrag hij eerder van [getuige 3] had geleend (dossierpagina's 111 en 104).
Verdachte heeft toen in de woning van [getuige 3] ook nog cocaïne gekocht. Weliswaar ontkent verdachte dit, maar [getuige 3] heeft ter zitting van het hof van 19 december 2005 verklaard dat verdachte toen van een derde, die verdachte vanuit de woning van [getuige 3] had opgebeld, cocaïne heeft gekocht en dat hij en verdachte van die door verdachte gekochte cocaïne meteen een deel hebben gebruikt. Bovendien is bij verdachte na zijn aanhouding 1 gram cocaïne aangetroffen en heeft de politie gezien dat, toen verdachte in de woning van [getuige 3] verbleef, een derde persoon die woning is binnengegaan en korte tijd later de woning weer verliet (dossierpagina 55 -56).
Aldus staat naar het oordeel van het hof vast dat verdachte op 21 januari 2005 meer dan 1 gram cocaïne heeft gekocht in de woning van [getuige 3], waarvoor hij, uitgaande van de gebruikelijk gemiddelde prijs voor cocaïne en van de door [getuige 3] ter terechtzitting van het hof d.d. 19 december 2005 genoemde prijs van EUR 25,- per halve gram, tussen de EUR 50,- en EUR 100,- moet hebben betaald.
Verdachte heeft derhalve kort na de overval op de [adres] beschikt over (EUR 750,- + EUR 60,49 + EUR 50,- + EUR 50,- à 100,- =) EUR 910,- à 960,- . Dit is ongeveer gelijk aan de bij de overval ontvreemde hoeveelheid geld, te weten EUR 960,-.
Verdachte heeft ter verklaring van de bij hem aangetroffen EUR 750,- aangevoerd dat dit geld afkomstig was van een aanbetaling die hij op 21 januari 2005 had ontvangen in verband met de verkoop van een personenauto [merk].
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Verdachte heeft aanvankelijk niet willen verklaren aan wie hij zijn personenauto [merk] had verkocht en derhalve niet van wie hij die EUR 750,-- had ontvangen (dossierpagina 112). Ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 3 mei 2005 heeft verdachte verklaard de personenauto via [betrokkene] te hebben verkocht aan een aantal Polen. Verdachte heeft nimmer het verzoek gedaan om deze [betrokkene] als getuige te horen, noch bij de politie, noch aan het openbaar ministerie, noch bij de rechtbank, noch bij het hof. [betrokkene] is uiteindelijk door het hof ambtshalve als getuige gehoord ter terechtzitting van 12 juni 2006. Aldaar heeft [betrokkene] verklaard niet als bemiddelaar te zijn opgetreden bij de verkoop van de personenauto [merk] van verdachte. Hij heeft ook geen EUR 750,- als aanbetaling aan verdachte gegeven.
Aldus is verdachtes verklaring over de herkomst van de EUR 750,- (verdachte ter terechtzitting van het hof d.d. 7 november 2005: "Ik heb op 21 januari 2005 de gehele dag bij [betrokkene] op de Vinkenslag gewacht op mijn geld. Uiteindelijk heb ik EUR 750,- van hem gekregen.... Op de vraag van wie ik het geld voor de [merk] heb gekregen kan ik u zeggen dat ik het geld van [betrokkene] heb gekregen") niet bevestigd door [betrokkene] en derhalve naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden.
Het enkele feit dat - zoals de raadsman heeft aangevoerd - de getuigen verschillend hebben verklaard over de door de overvaller gedragen kleding en de omstandigheid dat die beschrijvingen niet passen bij de kleding die verdachte droeg ten tijde van zijn aanhouding, doet daaraan niet af. Immers, getuigen kunnen zich met betrekking tot gedragen kleding vergissen en twee van de getuigen hebben aangegeven niet (geheel) zeker te zijn van de kleding die de overvaller droeg (verklaring [getuige 1] en [getuige 2] ter zitting van het hof van 20 maart 2006). In zoverre de kleding die verdachte ten tijde van zijn aanhouding droeg niet overeen stemt met de beschrijvingen van de kleding van de overvaller merkt het hof op dat er tussen het tijdstip van de overval (ongeveer 17.50 uur) en verdachtes aankomst bij de woning van [getuige 3] (naar uit dossierpagina's 54 en 55 kan worden afgeleid) omstreeks 18.05 uur, voor verdachte gelegenheid is geweest zich te ontdoen van de door hem bij de overval gedragen kleding.
De omstandigheid dat de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] de verdachte bij een enkelvoudige spiegelconfrontatie niet hebben herkend, staat aan een bewezenverklaring evenmin in de weg. [getuige 1] heeft van meet af aan gezegd de overvaller niet in het gezicht te hebben gezien (dossierpagina 95) en [getuige 2] heeft ter terechtzitting van het hof van 20 maart 2006 verklaard - zakelijk weergegeven - dat zij de man niet erg goed gezien heeft. Beiden hebben verklaard weliswaar verdachte niet te herkennen als de man die ze op de [adres] hebben gezien, maar ook niet te kunnen uitsluiten dat verdachte die persoon was ([getuige 1], aanvullend proces-verbaal d.d. 1 december 2005 nr. 2005009610- 42 pagina 006 ; [getuige 2] ter terechtzitting van het hof van 20 maart 2006).
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde onder 1 primair is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 312, eerste lid, juncto artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Het bewezen verklaarde onder 2 is voorzien bij artikel 2, aanhef en onder C, van de Opiumwet en strafbaar gesteld bij artikel 10, tweede lid, van die wet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof en conform de vordering van de advocaat-generaal kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de mate waarin het bewezen verklaarde onder 1 persoonlijk leed teweeg heeft gebracht, te weten de schrik bij het winkelpersoneel van de betreffende kiosk, hetgeen onder andere heeft geleid tot de tijdelijke arbeidsongeschiktheid van medewerker [benadeelde] en het feit dat [benadeelde] regelmatig meer personeel moet inzetten omdat de medewerkers niet alleen in de kiosk durven te werken;
- de maatschappelijke onrust die van feiten als het onder 1 bewezenverklaarde in het algemeen teweeg brengt en in het bijzonder de angst en onveiligheidsgevoelens die dat bij winkelpersoneel oproept.
Het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven mes is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu dit mes bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf werd aangetroffen en dit aan verdachte toebehorende voorwerp kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke misdrijven, terwijl het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
De inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven personenauto, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met behulp waarvan het ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Het in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedrag van EUR 860,47 moet worden teruggegeven aan de hieronder te noemen persoon, zijnde degene die blijkens het onderzoek ter terechtzitting redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
Van hetgeen verder in beslag genomen en nog niet teruggegeven is (een mesfoedraal), zal de teruggave aan de verdachte worden gelast.
Schadevergoeding en maatregel
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van EUR 1.379,92 ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 569,43.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd. Bij brief d.d. 18 oktober 2005 heeft DAS Rechtsbijstand namens de benadeelde partij laten weten dat de vordering wordt beperkt tot een bedrag van EUR 419,45, te weten het eigen risico in het kader van de ziekengeldverzekering van de werkgever [benadeelde] ter zake van ziekte van zijn werknemers.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van verdachtes onder 1 primair bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Het hof ziet tevens aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f van Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24, 24c, 33, 33a, 36b, 36d, 36f, 57, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder 1 primair en onder 2 bewezen verklaarde oplevert:
1 primair: Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
2: Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaren en 6 (zes) maanden.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van het inbeslaggenomen voorwerp, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten: een mes.
Verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten: een personenauto [merk], kleur wit, kenteken [kenteken].
Gelast de teruggave aan [benadeelde], van het inbeslaggenomen geldbedrag, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten: een geldbedrag van EUR 860,49.
Gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten: een zwartkleurig mesfoedraal.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde], toe.
Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd, te betalen een bedrag van EUR 419,45 (vierhonderdnegentien euro en vijfenveertig cent).
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij [benadeelde] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van [benadeelde], wonende te [adres] [woonplaats], een bedrag te betalen van EUR 419,45 (vierhonderdnegentien euro en vijfenveertig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 8 (acht) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. M.A. Wabeke, voorzitter,
mr. J.A. van Zon en mr. J.C.A.M. Claassens,
in tegenwoordigheid van mr. B.M. Hoekstra, griffier,
en op 26 juni 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken.