ECLI:NL:GHSHE:2007:AZ7757

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C0500861
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake betalingsgeschil tussen aannemer en onderaannemer met betrekking tot bouwprojecten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant], handelend onder de naam [bedrijf 1], tegen [geïntimeerde], in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van [persoon 1]. De zaak betreft een betalingsgeschil dat voortvloeit uit werkzaamheden die [persoon 1], handelend onder de naam [bedrijf 2], heeft uitgevoerd in opdracht van [appellant] voor verschillende bouwprojecten in de periode van juni 2000 tot januari 2001. [persoon 1] heeft hiervoor facturen opgemaakt ter waarde van E. 79.631,94, waarvan [appellant] een deel heeft erkend te hebben betaald, maar de rest betwist. De rechtbank heeft in eerste aanleg geoordeeld dat [appellant] aan [geïntimeerde] een bedrag van E. 56.644,86 moet betalen, vermeerderd met rente. In hoger beroep heeft [appellant] zeven grieven aangevoerd, waarin hij onder andere stelt dat de facturen afkomstig zijn van een besloten vennootschap en niet van de natuurlijke persoon [persoon 1]. Het hof heeft vastgesteld dat [persoon 1] zijn bedrijf als eenmanszaak heeft geëxploiteerd, ondanks de vermelding van de naam van de besloten vennootschap op de facturen. Het hof heeft de grieven van [appellant] verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarbij [appellant] is veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

typ. JD
rolnr. C0500861/MA
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
vijfde kamer, van 23 januari 2007,
gewezen in de zaak van:
[APPELLANT], handelend onder de naam [BEDRIJF 1],
wonende te [plaats],
appellant bij exploot van dagvaarding van 13 juni 2005,
procureur: mr. J.A.Th.M. van Zinnicq Bergmann,
tegen:
[GEÏNTIMEERDE], in zijn hoedanigheid van bewindvoerder in de wettelijke schuldsaneringsregeling van [PERSOON 1] te [plaats],
wonende te [plaats],
geïntimeerde bij gemeld exploot,
procureur: mr. Ph.C.M. van der Ven,
op het hoger beroep van het door de rechtbank Maastricht gewezen vonnis van 16 maart 2005 appellant - [appellant] - als gedaagde en geïntimeerde - [geïntimeerde] - als eiser.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 84191 / HA ZA03-525)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [appellant] zeven grieven aangevoerd. Hij heeft geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep vernietigt en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [geïntimeerde] in eerste aanleg zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden en geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, zonodig met verbetering of aanvulling van gronden, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten in beide instanties.
2.3. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Hiervoor wordt verwezen naar de grieven en de daarop gegeven toelichting, zoals vermeld in de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
- [persoon 1], handelend onder de naam [bedrijf 2], (hierna: [persoon 1]) heeft in de periode juni 2000 tot en met januari 2001 in opdracht en voor rekening van [appellant] in onderaanneming werkzaamheden uitgevoerd in en materiaal geleverd ten behoeve van een drietal bouwprojecten van [appellant] ([adres 1], [adres 2] en [adres 3]).
- Voor die werkzaamheden en materialen heeft [persoon 1] facturen opgemaakt. Deze facturen zijn in eerste aanleg overgelegd; zij vermelden alle (althans bijna alle) in de kop "[bedrijf 2]". De facturen belopen gezamenlijk een bedrag van E. 79.631,94.
- Ten behoeve van [persoon 1] is de wettelijke schuldsaneringsregeling op [datum 1] voorlopig en op [datum 2] definitief van toepassing verklaard, met benoeming van [geïntimeerde] als bewindvoerder.
- [geïntimeerde] erkent dat [appellant] aan [persoon 1] (en/of [geïntimeerde]) betalingen heeft gedaan tot een bedrag van
E. 19.344,13; [appellant] betwist voor het overige iets aan [persoon 1] (en [geïntimeerde]) verschuldigd te zijn.
4.2. De rechtbank heeft [appellant] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van E. 56.644,86, vermeerderd met rente. Zij heeft de verweren van [appellant], kort samengevat inhoudend dat [persoon 1] het werk niet conform afspraak heeft uitgevoerd, dat [appellant] een aantal van de facturen waarvan betaling wordt gevorderd nimmer heeft ontvangen en dat met het gevorderde een aantal door [appellant] opgevoerde bedragen dient te worden verrekend, verworpen en het gevorderde bedrag verminderd met een dubbel in rekening gebracht bedrag (groot E. 3.642,95).
4.3. In de eerste grief stelt [appellant] dat de door [geïntimeerde] overgelegde facturen afkomstig zijn van de besloten vennootschap [bedrijf 2]; die B.V., en niet de natuurlijke persoon [persoon 1] is dus de wederpartij van [appellant] geweest. [persoon 1] heeft derhalve geen vordering op [appellant], zodat [geïntimeerde] in zijn vordering (en nevenvorderingen) niet kan worden ontvangen, althans dienen deze te worden afgewezen.
Ter onderbouwing van zijn stelling verwijst [appellant] in de toelichting op deze grief naar de inschrijving van het [bedrijf 2] in het handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken van Zuid-Limburg onder [registratienummer], naar [appellant] stelt als besloten vennootschap. [appellant] heeft deze stelling niet met bescheiden onderbouwd. [geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord van deze registratie een uittreksel overgelegd, waaruit blijkt dat niet een besloten vennootschap, doch een eenmanszaak onder de naam "[bedrijf 2]" is ingeschreven. Nu [appellant] zelf naar deze registratie heeft verwezen - en daarmee derhalve bekend is - zal het hof dit uittreksel, hoewel [appellant] daarop niet meer heeft kunnen reageren, bij zijn oordeel betrekken. Het hof stelt vast dat [persoon 1] zijn bedrijf uitoefende in de vorm van een eenmanszaak.
Dat wordt niet anders door de vermelding in de kop van bijna alle in geschil zijnde facturen van de woorden: "[bedrijf 2]. Alle facturen zijn namelijk ook voorzien van een vermelding - kennelijk de afdruk van een bedrijfsstempel - "[bedrijf 2]" of "[bedrijf 2]", met een adres, zonder de toevoeging "B.V.". Bovendien vermeldt het stuk, dat beide partijen beschouwen als de schriftelijke weergave van de overeenkomst voor dat project, in de kop als naam van de onderaannemer: [bedrijf 2] te [plaats]. Ook al presenteerde [persoon 1] zijn bedrijf in het handelsverkeer kennelijk in zijn facturen (ook) als een besloten vennootschap, feitelijk was het een eenmanszaak.
De natuurlijke persoon [persoon 1] is derhalve wel de wederpartij van [appellant] bij de overeenkomsten als in 4.1 genoemd en aan hem komen de daaruit voortvloeiende vorderingen toe. De grief faalt.
4.4. In de tweede grief stelt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat enige verfeitelijking van hetgeen hij in een brief van 5 september 2000 heeft gesteld niet in enige conclusie zijnerzijds of in enige productie is aangetroffen.
In genoemde brief heeft [appellant] [persoon 1] aansprakelijk gesteld voor "alle geleden en nog te lijden schade aan bovengenoemde projecten", daarbij verwijzend naar de hiervoor onder 4.1 genoemde projecten. [appellant] heeft in eerste aanleg met verwijzing naar een door hemzelf opgestelde "lijst van verrekeningen" - waarin onder de kop "verrekenen met [persoon 1]" een aantal materialen en een aantal werkzaamheden met aantallen uren zijn genoemd, die blijkens een aantekening alleen betrekking lijken te hebben op het project [adres 2] en die zijn voorzien van een kostprijs - gesteld dat [persoon 1] "niet conform afspraak de overeengekomen werkzaamheden heeft doen uitvoeren". Nu [appellant] verder niets had aangevoerd, waaruit dat niet conform afspraak uitvoeren van de werkzaamheden had bestaan, heeft de rechtbank terecht geoordeeld zoals zij heeft gedaan. In hoger beroep stelt [appellant] dat [persoon 1] "het werk zodanig slecht heeft uitgevoerd" dat hij delen heeft moeten afbreken, nieuw materiaal heeft moeten aanschaffen en het afgebroken werk wederom heeft moeten opbouwen. Ter toelichting verwijst hij - wederom - naar de in eerste aanleg overgelegde "lijst van verrekeningen" en naar een door [geïntimeerde] in eerste aanleg overgelegde, door hem gevoerde correspondentie met [bedrijf 3], kennelijk de hoofdaannemer in het project [adres 2]. Uit die correspondentie blijkt slechts dat die hoofdaannemer [bedrijf 1], derhalve: [appellant], als haar contractant zag, dat zij de door [bedrijf 1] uitgevoerde werkzaamheden van slechte kwaliteit vond en dat zij [bedrijf 1] de slecht uitgevoerde elementen heeft laten herstellen dan wel heeft laten afbreken en opnieuw uitvoeren. Over de rol daarin van [persoon 1] zegt [bedrijf 3] niets. Aldus is ook in hoger beroep op geen enkele wijze nader onderbouwd waaruit het "niet conform de afspraken uitvoeren van de werkzaamheden" door [persoon 1] heeft bestaan. Ook het hof zal derhalve aan dit verweer voorbijgaan.
De grief treft geen doel.
4.5. Aangezien - zoals hiervoor geoordeeld - de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat [appellant] zijn verweer dat [persoon 1] het werk niet conform afspraak had uitgevoerd niet had onderbouwd, kon zij dat verweer zonder [appellant] toe te laten tot bewijs van de aan dat verweer ten grondslag liggende stellingen verwerpen. Nu het verweer ook in hoger beroep volstrekt onvoldoende is onderbouwd zal het hof het door [appellant] op dit punt in hoger beroep expliciet gedane bewijsaanbod passeren.
Ook de derde grief faalt.
4.6. In de vierde grief bouwt [appellant] voort op zijn stelling dat [persoon 1] het werk niet juist heeft uitgevoerd en dat hij - [appellant] - voor herstelwerkzaamheden en voor de daarvoor benodigde materialen kosten heeft moeten maken, welke kosten hij wil verrekenen. Al omdat - zoals bij de bespreking van de grieven twee en drie is geoordeeld - niet vast staat dat [persoon 1] het werk niet juist heeft uitgevoerd, en derhalve de gegrondheid van door [appellant] gestelde tegenvordering niet op eenvoudige wijze is vast te stellen, moet aan dit beroep op verrekening voorbij gegaan worden. De grief faalt.
4.7. De vijfde grief bevat de klacht dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat bij deurwaardersexploot van 16 maart 2001 de facturen met de nummers 140 tot en met 146 en die met nummer 1137 aan [appellant] zijn betekend. De rechtbank heeft dat oordeel gegeven, doch daarbij aangetekend, dat de vraag of de facturen wel of niet waren betekend niet zeer relevant was, omdat [appellant] niet had betwist dat [persoon 1] de in die facturen in rekening gebrachte werkzaamheden had verricht. In de toelichting op de grief betwist [appellant] thans dat die werkzaamheden zijn verricht dan wel dat de in de facturen genoemde materialen door [persoon 1] zijn aangeschaft en aangewend in het kader van de uitvoering van een opdracht van [appellant]. [appellant] heeft dat echter niet nader feitelijk onderbouwd; het hof stelt dan ook, bij gebreke aan een gemotiveerde betwisting, vast dat [persoon 1] de in de hier bedoelde facturen genoemde werkzaamheden en materialen ten behoeve van [appellant] heeft verricht dan wel geleverd. Onder die omstandigheden zal een eventuele vaststelling dat de facturen niet bij dagvaardingsexploot aan Leunnissen zijn betekend er niet toe kunnen leiden dat [appellant] die facturen niet hoeft te betalen. Om die reden treft de grief geen doel.
4.8. In de zesde grief stelt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij de door hem aan het personeel van [persoon 1] gedane betalingen niet mag verrekenen met de vordering van [geïntimeerde].
[appellant] heeft in eerste aanleg met verwijzing naar een door hemzelf opgemaakte lijst van betalingen gesteld een bedrag van fl. 41.696,87 te hebben betaald. [geïntimeerde] heeft die betalingen - tot een bedrag van E. 19.344,13 - erkend. Daarop is [geïntimeerde] in hoger beroep niet teruggekomen. In genoemde lijst met betalingen is opgenomen een betaling van fl. 4.000,-- met de vermelding "[naam 1 + 2]". Aldus zijn de door [appellant] bedoelde betalingen aan het personeel al verrekend. [appellant] kan niet die betalingen niet nogmaals verrekenen; al om die reden dient het beroep op verrekening te worden afgewezen. De grief faalt.
4.9. De zevende grief faalt, zulks omdat zoals uit het voorgaande blijkt, de rechtbank de vordering van [persoon 1] terecht grotendeels heeft toegewezen.
4.10. De grieven falen. Het hof zal het vonnis waarvan beroep bekrachtigen. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op E. 2.480,-- voor verschotten en E. 1.631,-- voor salaris procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. Brandenburg, Meulenbroek en Van Dijk en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 23 januari 2007.