ECLI:NL:GHSHE:2007:BA4893
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Hoger beroep
- M. Schaafsma-Beversluis
- A. van Soest-van Dijkhuizen
- J. Raab
- Rechtspraak.nl
Gerechtelijke vaststelling van vaderschap na postnatale erkenning
In deze zaak gaat het om de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van een vader die zijn kinderen reeds postnataal heeft erkend. De vrouw, appellante in deze zaak, heeft verzocht om de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de man, die de kinderen op 19 oktober 2004 heeft erkend. De rechtbank 's-Hertogenbosch heeft op 14 november 2006 het verzoek van de vrouw afgewezen, met de overweging dat artikel 1:207 BW niet is bedoeld voor situaties waarin de vader reeds erkend heeft. De vrouw is het niet eens met deze beslissing en gaat in hoger beroep.
Tijdens de mondelinge behandeling op 20 maart 2007 zijn de vrouw, de man als belanghebbende, en de bijzondere curator mevrouw mr. A.Ph. Krans gehoord. De vrouw stelt dat de postnatale erkenning geen terugwerkende kracht heeft, terwijl de gerechtelijke vaststelling dat wel heeft. Dit gebrek aan terugwerkende kracht zou een beschermd belang vormen. Het hof overweegt echter dat de wetgever bewust onderscheid heeft gemaakt tussen erkenning en gerechtelijke vaststelling van het vaderschap.
Het hof concludeert dat de man de juridische vader is van de kinderen en dat er geen noodzaak is voor een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, aangezien de man niet weigerachtig is en de kinderen reeds erkend zijn. De vrouw en de man hebben ook naar voren gebracht dat de kinderen een belang hebben bij de gerechtelijke vaststelling, maar het hof oordeelt dat dit belang niet beschermd wordt door artikel 1:207 BW. De beschikking van de rechtbank wordt dan ook bekrachtigd, en de vrouw krijgt niet de gewenste gerechtelijke vaststelling van het vaderschap.