4.1. In overweging 2.2. van het vonnis van 29 november 2006 heeft de kantonrechter vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de kantonrechter vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.
Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
a. [appellant], geboren op [geboortedatum] 1965, is als grafisch technicus bij Alcan in dienst getreden per 1 december 1995. Vanaf 1989 was [appellant] bij andere werkgevers werkzaam als drukker.
b. Tijdens zijn werk bij Alcan – het drukken van sigarettenverpakkingen door middel van een diepdrukproces – heeft [appellant] gewerkt met oplosmiddelen en is blootgesteld geweest aan inktdampen.
c. Op 1 december 2003 is voor [appellant] een uitbesteding gedaan naar een ARBO-instelling te [vestigingsplaats] voor onderzoek naar OPS (Organisch Psycho Syndroom), thans geheten CTE (Chronische Toxische Encephalopathie) (prod. 4 cvr). Dit onderzoek leidde tot doorverwijzing naar het AMC voor verdere analyse. In het AMC kon geen heldere diagnose gegeven worden ter verklaring van de klachten (zie het deskundigenbericht pag. 3 bovenaan).
d. Op 9 februari 2004 heeft [appellant] zich ziek gemeld in verband met klachten van onrust, hoofdpijn boven op het hoofd, zwalkend lopen, gevoelloosheid linkerbeen, er doorheen zakken (prod 4 cvr).
e. Bij brief van 21 september 2004 berichtte het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB) onder meer het volgende aan de Arbo Unie (prod. 5 cvr):
“Samenvatting en conclusie
Betrokkene is een 39-jarige, alleenstaande drukker met klachten over vergeetachtigheid, concentratie, spanning en duizeligheid. Sinds februari 2004 zit betrokkene in de ziektewet.
(….)
Samenvattend worden bij dit neuropsychologisch onderzoek stoornissen geobjectiveerd op het gebied van reactievermogen en gezichtsherkenning. Op het gebied van het geheugen worden zeer lichte beperkingen waargenomen, waarbij alleen de inprenting van verbaal gestructureerd materiaal gestoord verloopt. Verder zijn de fijne motoriek en handvaardigheid vertraagd. De gevonden beperkingen zijn te licht van aard om te kunnen passen bij een Chronisch Toxische Encephalopathie. Daarbij kunnen door de wisselende prestatiemotivatie de gevonden resultaten niet goed worden geïnterpreteerd. Het is daarom niet goed mogelijk uitspraken te doen over het bestaan van een mogelijke Chronische Toxische Encephalopathie.”
f. Bij brief van 15 april 2005 heeft de bedrijfsarts van de Arbo Unie aan [appellant] onder meer het volgende bericht (prod. 2 inl. dgv.):
“(…) heb ik aan uw werkgever het volgende gemeld:
(…) heb ik vanuit zorgvuldigheid nogmaals het hele dossier doorgenomen en contact opgenomen met dhr. [Y.] van het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten.
Mijn conclusie hieruit is: er zijn bij dhr. [appellant] afwijkingen geconstateerd die door oplosmiddelen veroorzaakt zouden kunnen zijn.
(…)
Aangezien de afwijkingen kunnen toenemen bij hernieuwde blootstelling, is mijn advies te zorgen voor een werkomgeving zonder(noemenswaardige) blootstelling aan oplosmiddelen.
(…).”
g. Bij vonnis van 29 november 2006 heeft de kantonrechter onder meer geoordeeld dat onvoldoende aannemelijk was, gelet op de conclusie van het NCvB, dat [appellant] aan CTE lijdt en dat eveneens onvoldoende aannemelijk was dat de gezondheidsklachten van [appellant] zijn veroorzaakt door zijn werk bij Alcan. De kantonrechter heeft voorts geoordeeld dat op [appellant] de bewijslast rust om het causaal verband tussen zijn werk bij Alcan en zijn gezondheidsklachten voldoende aannemelijk te maken. Daartoe is een deskundigenbericht gelast en is prof. dr. [Z.], werkzaam bij het LUMC te [vestigingsplaats], tot deskundige benoemd.
h. In zijn deskundigenbericht (neuropsychologisch rapport) van 26 juni 2007 heeft de deskundige onder meer het volgende geconcludeerd:
“Een 41-jarige man die vanaf omstreeks 2000 geleidelijk aan last kreeg van moeheid, concentratieverlies en vergeet- achtigheid, naar eigen zeggen mogelijk als gevolg van langdurige blootstelling aan oplosmiddelen in zijn functie als grafisch technicus. Thans persisteren klachten op het gebied van cognitie (vergeetachtigheid, verminderde concentratie en verminderd vermogen tot “multitasking)” en somatiek (chronische vermoeidheid, verminderd evenwicht bij lopen, migraine).
(….)
Concluderend kan gesteld worden dat er geen aanwijzingen zijn voor neuropsychologische functiestoornissen, dat wil zeggen stoornissen in het mentaal functioneren, het taalgebruik, de regulatie van emoties en gedrag of in de helderheid van bewustzijn die het gevolg zijn van onderliggend organisch cerebraal disfunctioneren, i.c. chronisch toxische encephalopathie (CTE) op basis van blootstelling aan oplosmiddelen. Hieruit volgt dat er geen sprake kan zijn van neuropsychologische beperkingen. Desbetreffende klachten van betrokkene en zijn zwakke, vaak onvoldoende, en inconsistente prestaties op met name geheugentaken, hangen naar mijn mening samen met psychogene factoren (karakter, gemoedstoestand, verminderde prestatiemotivatie). Deze psychogene factoren zijn overigens onvoldoende ernstig van aard om te kunnen spreken van (een) psychische afwijking(en) op het niveau van een stoornis.
In antwoord op uw vragen:
Ad A: Ik acht het niet aannemelijk dat de neuropsychologische klachten van betrokkene in 2004/2005 werden veroorzaakt door zijn werkzaamheden bij Alcan voor zover het betreft neuropsychologische klachten ten gevolge van blootstelling aan oplosmiddelen.
(…)
Ad 2a. Ik acht het niet aannemelijk dat de blootstelling aan oplosmiddelen van betrokkene een oorzakelijke factor is voor de huidige neuropsychologische klachten van betrokkene.
(…)
Ad 2e. Ja, ik ben van mening dat de huidige neuropsychologische klachten/verschijnselen ook op enig moment ontstaan hadden kunnen zijn zonder blootstelling aan oplosmiddelen.
(…)”
i. Bij vonnis van 17 oktober 2007 heeft de kantonrechter de vordering van [appellant] afgewezen op basis van het voormelde deskundigenbericht.
j. Bij brief van 25 september 2008 (prod. 1 mvg) heeft dr. [A.], neuroloog bij Medisch Spectrum [vestigingsplaats], aan de huisarts van [appellant] onder meer geschreven:
“Bespreking: samenvattend een patiënt met een duidelijk klachtenpatroon. In het verleden een relevante blootstelling aan oplosmiddelen als flexo- en diepdrukker gedurende een periode van 19 jaar. Bij neuropsychologisch onderzoek in 2004 werden er lichte afwijkingen gevonden. In 2007 werden er geen duidelijke afwijkingen meer gevonden. In 2004 werd al het advies gegeven dat het van belang is dat patiënt de mate van blootstelling zoveel mogelijk probeert te beperken. Dit lijkt een goed advies. Hoewel er in strikte zin onvoldoende aanwijzingen zijn voor de schildersziekte, lijkt het zeer waarschijnlijk dat de klachten van patiënt het gevolg zijn geweest van blootstelling aan oplosmiddelen. De prognose lijkt gunstig. Patiënt wordt naar uw spreekuur terugverwezen.”