Parketnummer : 20-000292-11
Uitspraak : 18 mei 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen, na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Maastricht van 13 februari 2009, parketnummer
03-702998-08 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
thans verblijvende in PI Limburg Zuid - Gev. De Geerhorst te Sittard.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Bij arrest van 11 januari 2011, nummer S 09/04021, heeft de Hoge Raad het arrest van dit hof van 20 augustus 2009, parketnummer 20-000678-09, vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 4 ten laste gelegde en de strafoplegging. De Hoge Raad heeft de zaak teruggewezen naar dit hof, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op die gedeelten van het beroepen vonnis van de rechtbank Maastricht van 13 februari 2009, parketnummer 03-702998-08, die na terugwijzing door de Hoge Raad aan het oordeel van het hof zijn onderworpen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat, zo begrijpt het hof, het hof het vonnis van de eerste rechter, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal vernietigen en te dien aanzien opnieuw rechtdoende verdachte zal vrijspreken van hetgeen hem onder feit 4 primair is ten laste gelegd en zal bewezen verklaren hetgeen aan verdachte onder feit 4 subsidiair is ten laste gelegd.
Ten aanzien van de strafoplegging voor de bij arrest van dit hof d.d. 20 augustus 2009 onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten en het thans onder 4 subsidiair ten laste gelegde feit heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof een gevangenisstraf zal opleggen voor de duur van 14 jaar.
Namens verdachte is vrijspraak bepleit voor zowel het onder feit 4 primair als subsidiair ten laste gelegde en, in geval het hof tot een veroordeling komt, verzocht om vermindering van de straf wegens schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Het beroepen vonnis zal, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 4 mei 2011 - ten laste gelegd dat:
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 tot en met 20 mei 2008 in het arrondissement Roermond, in elk geval in Nederland, opzettelijk als echte en onvervalste bankbiljetten heeft uitgegeven twee (2) bankbiljetten van 200 euro die verdachte zelf heeft nagemaakt of waarvan de valsheid hem, verdachte, toen hij die bankbiljetten ontving, bekend was, door die twee (2) (valse) bankbiljetten aan [medeverdachte] te geven;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 mei tot en met 20 mei 2008 in het arrondissement Roermond, in elk geval in Nederland, opzettelijk twee (2) valse of vervalste bankbiljetten van € 200,-- heeft uitgegeven (door deze biljetten aan
[medeverdachte] te geven).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 4 primair ten laste gelegde heeft begaan, zodat het met de advocaat-generaal en de raadsman van oordeel is dat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 4 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 mei tot en met 20 mei 2008 in het arrondissement Roermond opzettelijk twee (2) valse bankbiljetten van € 200,-- heeft uitgegeven (door deze biljetten aan [medeverdachte] te geven).
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Door de raadsman is vrijspraak bepleit, nu uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat het feit in Montfort is gepleegd en dat Montfort in het arrondissement Roermond ligt.
Voorts stelt de raadsman zich op het standpunt dat dit laatste niet als feit van algemene bekendheid kan worden aangemerkt.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de verklaring van [medeverdachte], zoals tot bewijs gebezigd, in samenhang bezien met de overige bewijsmiddelen, volgt naar het oordeel van het hof dat het feit op de camping in Montfort is gepleegd.
Onder feiten van algemene bekendheid worden mede verstaan feiten die zeer gemakkelijk in publiekelijk toegankelijke informatiesystemen zijn te achterhalen. Via internet is op eenvoudige wijze, via de internetsites van de gemeente Roerdalen en van de overheid, te achterhalen dat Montfort tot de gemeente Roerdalen behoort en dat de gemeente Roerdalen binnen het arrondissement Roermond valt. Derhalve behoeft dit onderdeel van de bewezenverklaring geen nader bewijs.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder feit 4 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk valse bankbiljetten uitgeven.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Gelet op de terugwijzingsopdracht van de Hoge Raad dient het hof een straf te bepalen voor de bij arrest van dit hof d.d. 20 augustus 2009 onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten en het thans onder feit 4 subsidiair bewezen verklaarde feit.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder gelet op de volgende omstandigheden:
- het gewelddadig karakter van het bewezenverklaarde en de maatschappelijke onrust die daarvan het gevolg is;
- het slachtoffer is op gruwelijke wijze om het leven gebracht, namelijk in haar eigen woning na het toebrengen van steekwonden in de rug, door middel van het doorsnijden van de hals;
- verdachte is na zijn daad naarstig op zoek gegaan naar voorwerpen die zijn aanwezigheid zouden kunnen verraden en in dat kader heeft verdachte persoonlijke bezittingen van het slachtoffer meegenomen.
Op grond van het bovenstaande is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
In relatie tot de bij arrest van dit hof d.d. 20 augustus 2009 bewezen verklaarde moord en de daarmee gepaard gaande diefstal kent het hof geen bijzonder strafverhogend gewicht toe aan de thans bewezen verklaarde uitgifte van twee valse bankbiljetten.
Van de zijde van verdachte is verzocht om de gevangenisstraf met zes maanden te verminderen, omdat het in artikel 6 EVRM bedoelde recht van verdachte op een openbare behandeling van de strafzaak binnen een redelijke termijn zou zijn geschonden. Daartoe is aangevoerd dat er inmiddels drie jaren zijn verlopen sinds de aanvang van de redelijke termijn.
Het hof overweegt hierover het volgende.
a. De redelijke termijn is aangevangen op 20 mei 2008, zijnde de dag dat verdachte in verzekering is gesteld.
b. De rechtbank heeft op 13 februari 2009, binnen 16 maanden na de aanvang van de redelijke termijn, vonnis gewezen.
Nadat de officier van justitie op 26 februari 2009 hoger beroep had ingesteld, heeft het hof binnen 6 maanden, te weten op 20 augustus 2009, arrest gewezen.
c. Op 2 september 2009 heeft de verdachte beroep in cassatie ingesteld. Hierop is door de Hoge Raad op 11 januari 2011 beslist, derhalve ruim 16 maanden na het instellen van het rechtsmiddel.
d. Na de terugwijzing door de Hoge Raad wijst het hof binnen 5 maanden, te weten op
18 mei 2011, arrest.
Het hof constateert dat bij de behandeling van de strafzaak in cassatie als hiervoor onder c. vermeld sprake is van een geringe overschrijding van de redelijke termijn.
Voorts constateert het hof op basis van het hiervoor onder b. gestelde dat de rechtbank en het hof de behandeling van de strafzaak in eerste instantie telkens ruim binnen de - volgens vaste rechtspraak geldende - termijn van 16 maanden hebben afgerond en dat ook de procedure na terugwijzing (zie d.) voortvarend is geweest.
Het hof is van oordeel dat, gelet op deze voortvarende behandeling van de strafzaak in eerste instantie en na terugwijzing, hetgeen ervoor gezorgd heeft dat over de zaak binnen drie jaar door vier instanties is beslist, kan worden volstaan met de enkele constatering dat er sprake is van een geringe overschrijding van de redelijke termijn.
Bij dit oordeel heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van verdachte, de aard en ernst van het ten laste gelegde, de ingewikkeldheid van de zaak en de preventieve detentie van verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 57, 213, 289 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat verdachte het onder feit 4 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het onder feit 4 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 4 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor de bij arrest van dit hof d.d. 20 augustus 2009 onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten en het thans onder feit 4 subsidiair bewezen verklaarde feit tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) jaren.
Bepaalt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, en/of artikel 27a Sr bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans, voorzitter,
mr. A.R.O. Mooy en mr. T. Kooijmans, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mw. C.M. Sweep, griffier,
en op 18 mei 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans en Mr. T. Kooijmans zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.