Het hof overweegt als volgt.
Delphi heeft als productie 2 bij memorie van grieven urenlijsten overgelegd, die [geïntimeerde] had opgesteld over de weken 42 tot en met 52 van 2011 en 1 en 2 van 2012. [geïntimeerde] heeft deze productie niet betwist. Blijkens de urenlijsten over de weken 42, 44, 45, 48, 49, 50, 51 van 2011 en 2 van 2012 werkte [geïntimeerde] telkens tien uur per week, verspreid over de maandag, woensdag en vrijdag. Uit de urenlijsten blijkt voorts dat [geïntimeerde] in de genoemde weken op maandagen en woensdagen telkens 3,5 uur werkte en op vrijdagen drie uren. De tijdstippen waarop werd gewerkt, konden, zo blijkt uit de urenlijsten, variëren. Zo werkte [geïntimeerde] op de maandag in week 42 van 8.00 tot 11.30 uur en op de maandag in week 44 van 9.00 tot 12.30 uur. Constante factor is echter steeds dat [geïntimeerde] in deze acht weken tien uur per week heeft gewerkt.
Uit de overgelegde urenlijsten blijkt voorts dat [geïntimeerde] in week 52 van 2011 en week 1 van 2012 vakantie had, in week 46 van 2011 ziek was, evenals op de maandag van week 47 van 2011 en op de maandag van week 43 van 2011 niet heeft gewerkt vanwege, naar zij schrijft, een
“ongelukje met de scooter”.
Uit de urenlijsten, zoals zojuist weergegeven, volgt dat [geïntimeerde] het aangaf dat en waarom zij in een bepaalde week of op een bepaalde dag niet had gewerkt (zieke, vakantie of een scooterongeluk). Hieruit leidt het hof af dat [geïntimeerde] in beginsel in de genoemde weken en op de betreffende maandag gewoon zou hebben gewerkt (en dat dit ook de afspraak met Delphi was), maar dat dit om de door haar genoemde redenen in de hier bedoelde gevallen niet mogelijk was geweest.
Het hof acht het, gelet op het voorgaande, vooralsnog voldoende aannemelijk dat [geïntimeerde] ingevolge de arbeidsovereenkomst met Delphi structureel tien uur per week werkte en dat de urenlijsten niet waren bedoeld om aan te geven hoeveel uren [geïntimeerde] per week werkte, maar om aan te geven op welke tijdstippen over de maandag, woensdag en vrijdag verspreid, zij de tien uren maakte die zij in totaal structureel per week voor Delphi werkte.
In overeenstemming hiermee is dat in de (onbestreden) loonstrook van [geïntimeerde] over de periode van 2 tot en met 29 januari 2012, overgelegd als productie 2 bij inleidende dagvaarding, staat vermeld:
“vakantie 3 dagen, 10 uren”. Gevraagd naar de betekenis van deze vermelding heeft de raadsvrouw van Delphi bij pleidooi in hoger beroep aangegeven dat de ene keer minder en de andere keer meer dan tien uur per week werd gewerkt en dat het aantal van tien uur per week niet het streven was, maar naar het oordeel van het hof heeft Delphi daarmee haar standpunt dat [geïntimeerde] wekelijks structureel niet tien maar 7,15 uur heeft gewerkt, onvoldoende onderbouwd. Dat voornoemde 7,15 uur per week een berekend gemiddelde vormen van de door [geïntimeerde] feitelijk gewerkte uren doet daaraan niet af nu voorshands voldoende aannemelijk is dat Delphi van [geïntimeerde] verwachtte dat zij op het betreffende project 10 uur per week schoonmaakwerkzaamheden verrichtte. Het hof verwijst daartoe naar hetgeen hiervoor is overwogen. Tussen partijen bestond, naar het voorlopig oordeel van het hof, dan ook geen onduidelijkheid over het aantal door [geïntimeerde] wekelijks te werken uren, zodat de situatie waarop artikel 7:610b BW ziet in het onderhavige geval niet aan de orde is. De eerste grief faalt.