ECLI:NL:GHSHE:2013:5120

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 oktober 2013
Publicatiedatum
30 oktober 2013
Zaaknummer
HV200.131.991_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling na afwijzing door de rechtbank

In deze zaak hebben appellanten, een man en een vrouw, in hoger beroep verzocht om toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, nadat hun verzoek door de rechtbank Limburg was afgewezen. De rechtbank had geoordeeld dat niet aannemelijk was dat appellanten te goeder trouw waren ten aanzien van het ontstaan van hun schulden in de vijf jaar voorafgaand aan hun verzoek. Appellanten hebben in 2008 een nieuwe woning gekocht zonder opschortende of ontbindende voorwaarden in het koopcontract, wat hen in een situatie van dubbele financieringslasten heeft gebracht. Het hof heeft vastgesteld dat het in 2008 niet gebruikelijk was om dergelijke voorwaarden in te bouwen, aangezien de NVM No-Risk clausule pas in 2010 werd geïntroduceerd. Appellanten hebben hun pogingen om hun oude woning te verkopen uiteengezet, maar het minnelijke traject is mislukt omdat niet alle schuldeisers akkoord gingen.

Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben appellanten betoogd dat zij de impact van de economische crisis niet konden voorzien op het moment van de aankoop van hun nieuwe woning. Het hof heeft in overweging genomen dat appellanten geen nieuwe of grote schulden meer hebben gemaakt en dat zij zich bewust zijn van de verplichtingen die de schuldsaneringsregeling met zich meebrengt. Het hof heeft geconcludeerd dat appellanten voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat hun schulden te goeder trouw zijn ontstaan en dat zij niet onverantwoordelijk hebben gehandeld. Daarom heeft het hof besloten om de vonnissen van de rechtbank te vernietigen en de verzoeken van appellanten tot toelating tot de schuldsaneringsregeling alsnog toe te wijzen. De uitspraak is gedaan op 10 oktober 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 10 oktober 2013
Zaaknummer: HV 200.131.991/01
Zaaknummers eerste aanleg: C/04/123007/FT RK 13/338 en C/04/123008/FT RK 13/339
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
en
[de vrouw]
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna te noemen: [appellant sub 1.] respectievelijk [appellante sub 2.],
advocaat: mr. S.C. van Heerd.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 12 augustus 2013.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 augustus 2013, hebben appellanten ieder voor zich verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, alsnog rechtdoende, te verklaren dat appellanten worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
2.2.
Gelet op de onderlinge samenhang van de zaken, heeft het hof de beide zaken gevoegd behandeld.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2013.
Bij die gelegenheid zijn appellaten gehoord, bijgestaan door mr. S.C. van Heerd.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 29 juli 2013;
- de door middel van een V6-formulier ingezonden productie 4, ingekomen ter griffie op 16 september 2013.

3.De beoordeling

3.1.
Appellanten, die niet in gemeenschap van goederen met elkaar zijn gehuwd, hebben de rechtbank verzocht om ten aanzien van ieder van hen de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Uit de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) van [appellant sub 1.] blijkt een totale schuldenlast van € 519.803,38, terwijl de verklaring ex artikel 285 Fw van [appellante sub 2.] blijk geeft van een totale schuldenlast € 493.149.99
.Daaronder bevinden zich een schuld aan ING-bank van € 69.752,52, een schuld aan BLG Wonen van € 217.918,83 en een schuld [Groep] Groep BV van € 197.065,54. Uit genoemde verklaringen blijkt dat het minnelijke traject is mislukt, omdat niet alle schuldeisers akkoord zijn gegaan.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep zijn de verzoeken van appellanten afgewezen.
De rechtbank heeft daartoe in beide zaken op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub b Fw overwogen dat niet aannemelijk is dat appellanten ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw zijn geweest.
Appellanten zijn van deze beslissing in hoger beroep gekomen.
3.3.
Appellanten hebben in hun beroepschrift zoals aangevuld ter zitting in hoger beroep - kort samengevat - aangevoerd dat zij toen zij in maart 2008 hun nieuwe en goedkopere woning kochten, de omvang en de impact van de economische crisis redelijkerwijs niet (konden) voorzien. Weliswaar was het hen niet (geheel) ontgaan dat in de Verenigde Staten het economisch tij was gekeerd, doch op het moment van aankoop van hun goedkopere woning was de heersende idee dat, kort gezegd, de crisis niet (daadwerkelijk en voelbaar) zou overslaan naar Europa, ter onderbouwing van welk standpunt appellanten mede op de inhoud en strekking van productie 4 hebben gewezen. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, hebben appellanten serieus gepoogd om hun woning(-en) te verkopen en daarmee het verlies zo beperkt mogelijk te houden.
3.4.
Appellanten benadrukken dat, behoudens onder meer de restschulden in verband met de verkoop van beide woningen, zij in wezen geen nieuwe of grote schulden meer hebben gemaakt. Zij zijn zich terdege bewust van alle verplichtingen die de wettelijke schuldsaneringsregeling voor hen met zich brengt, waaronder de inspannings- en sollicitatieverplichting.
3.5.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.5.1.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub b Fw wordt het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest.
Hierbij gaat het om een gedragsmaatstaf die mede wordt gehanteerd om beoogd misbruik van de schuldsaneringsregeling tegen te gaan, waarbij de rechter met alle omstandigheden van het geval rekening kan houden. Daarbij spelen (onder meer) een rol de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de schuldenaar een verwijt kan worden gemaakt dat de schulden zijn ontstaan of onbetaald gelaten, het gedrag van de schuldenaar voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door schuldeisers juist te frustreren.
3.5.2.
Anders dan in eerste aanleg, hebben, in het licht van zowel de gedingstukken als het verhandelde in hoger beroep, appellanten thans in hoger beroep voldoende aannemelijk weten te maken dat in de vijf jaar voorafgaand aan het verzoek geen sprake is geweest van onverantwoordelijke overbesteding noch van het niet-adequaat reageren op de gevolgen daarvan. In dit verband wijst het hof er onder meer op dat, ofschoon het (zeker achteraf bezien) handiger zou zijn geweest om met het oog op eventuele calamiteiten, waaronder bijvoorbeeld een (mogelijk dreigende) economische crisis, een opschortende of ontbindende voorwaarde in het koopcontract in te bouwen teneinde het risico van dubbele financieringslasten te voorkomen, het zelfs in makelaarskringen toendertijd niet, althans minder gebruikelijk was om met deze voorwaarden te werken. Zo is de zogeheten NVM No-Risk clausule eerst in de loop van 2010 (en aanvankelijk ook nog met de nodige weerstand) geïntroduceerd. In elk geval was daarvan in 2008 nog geen sprake. Daarbij komt dat appellanten ter zitting in hoger beroep inzicht hebben gegeven ten aanzien van hun pogingen om op basis van een steeds dalende koopprijs tot verkoop van hun woning(-en) te komen.
Derhalve dient geoordeeld te worden dat de in verband met het voorgaande gemaakte schulden te goeder trouw zijn ontstaan.
Ter zitting in hoger beroep hebben appellanten verder blijk gegeven van een saneringsgezinde houding. Het hof vertrouwt er dan ook op dat appellanten daadwerkelijk en steeds de uit de wettelijke schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen zullen nakomen, waaronder de verplichting om door middel van het verrichten van betaalde werkzaamheden voor tenminste 36 uur per week gelden voor hun schuldeisers te vergaren ter delging van hun schulden, ten aanzien van welke schulden ter zitting in hoger beroep is verklaard, dat behoudens de op de verklaringen ex artikel 285 Fw vermelde schulden, er verder geen schulden meer bij zijn gekomen.
3.5.3.
Nu appellanten verder aannemelijk hebben gemaakt dat zij zowel niet kunnen voortgaan met het betalen van hun schulden (artikel 288 lid 1 sub a Fw) als dat zij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zullen nakomen en zich zullen inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven, zal het hof appellanten toelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
3.6.
De vonnissen waarvan beroep zullen worden vernietigd en de verzoeken van appellanten tot toelating tot de schuldsaneringsregeling zullen alsnog worden toegewezen. Nu de toepassing van de schuldsaneringsregeling voor het eerst in hoger beroep wordt uitgesproken, zal het hof toepassing geven aan het bepaalde in artikel 292 lid 9 Fw.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart de schuldsaneringsregeling van toepassing ten aanzien van:
[de man],
en
[de vrouw],
beiden wonende te [woonplaats], [woonadres] ([postcode]);
bepaalt dat de griffier van dit hof onverwijld aan de griffier van de rechtbank Limburg kennis geeft van deze uitspraak in verband met de benoeming van een rechter-commissaris en een bewindvoerder.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, E.A.G.M. Waaijers en F.J.M. Walstock en in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2013.