Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
a. [appellant], geboren op [geboortedatum] 1953, is op 1 oktober 1997 als voorman-pijpfitter in dienst getreden bij [Staalbouw]. [appellant] verdiende volgens opgave van [Staalbouw] laatstelijk € 2.484,50 bruto per maand exclusief 8% vakantietoeslag.
b. Op 17 januari 2005 is [appellant] getroffen door een hartinfarct. Op 27 september 2005 hervatte [appellant] voor halve dagen, met ingang van 22 december 2005 werkte hij 60% en met ingang van 20 april 2006 75%. Zijn eigen werk kon [appellant] niet meer uitvoeren. [appellant] heeft vervangend administratief werk verricht. [appellant] ontving sedert 15 januari 2007 een WIA-uitkering van € 2.106,92 bruto per maand (arbeidsongeschiktheidsklasse 35-80%).
c. In een “plan van aanpak in zake (eventuele) reïntegratie” van [appellant] d.d. 3 april 2006 is opgenomen dat binnen [Staalbouw] is onderzocht of er passende arbeid beschikbaar was binnen de organisatie, maar dat mede gezien de tijdsbeperking en de (beperkte) inzetbaarheid van [appellant] op automatiseringswerkzaamheden, binnen [Staalbouw] geen functie vacant was.
d. Arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige A.] (hierna: [arbeidsdeskundige A.]) heeft in zijn rapport d.d. 29 augustus 2006 van het werkplekonderzoek, verricht in opdracht van [Staalbouw], vermeld dat hij de werkplek en functie van medewerker afdeling calculatie met werktijden van 4 tot 6 uur per dag met een maximum van 16 tot 20 uren per week heeft onderzocht. Dit werk acht [arbeidsdeskundige A.] passend voor [appellant]. [arbeidsdeskundige A.] merkte daarbij op dat dit geen structurele oplossing is voor [appellant] en dat dit [Staalbouw] verplichtte tot het inzetten van het tweede spoor (plaatsing buiten eigen werkgever, externe reïntegratie).
e. Bij brief van 27 oktober 2006 heeft [Staalbouw] aan [appellant] onder meer het volgende bericht:
“Op basis van uw medische beperkingen, tijdsbeperking en inzetbaarheid is komen vast te staan dat er binnen [Staalbouw] Staalbouw BV geen vacante functie voor handen is (zie afspraken dd 3 april 2006).
(…)
U heeft ons mondeling aangegeven niet akkoord te gaan met de bevindingen van de arbeidsdeskundige en U bent voornemens om middels een second opinion door het UWV dit te laten vaststellen. Tot op heden hebben wij verder niets van U vernomen.
(…)
Wij bieden U, zeker ook gezien de nog korte periode van uw arbeidsongeschiktheid (tot 17 januari 2007) nogmaals de mogelijkheid aan om onder begeleiding van een reïntegratieburo op zoek te gaan naar een passende functie buiten [Staalbouw] Staalbouw.
(…)”.
f. Op 3 november 2006 heeft een intake van [appellant] bij SAL Advies B.V. (hierna: SAL) plaatsgevonden in het kader van het ‘plaatsingsplan tweedespoorbegeleiding’. SAL heeft op 11 december 2007 tussentijds geëvalueerd en gerapporteerd dat het voor [appellant] zeer moeilijk blijkt de hem opgedragen taken uit te voeren omdat hij niet weet welke richting hij dient op te gaan en zich afvraagt of hij bij zijn huidige werkgever kan blijven. [appellant] werkt coöperatief mee, maar de output is minimaal en [appellant] is zeer achterdochtig, aldus SAL. Het traject bij SAL is na de na te melden opzegging van de arbeidsovereenkomst gestopt.
g. Op 10 januari 2007 heeft [Staalbouw] de arbeidsovereenkomst opgezegd. Dat ontslag is ongedaan gemaakt. [Staalbouw] heeft op 22 januari 2007 een ontslagvergunning aangevraagd die op 25 januari 2008 is verleend, nadat de Raad van Bestuur van de CWI advies over de herstelprognose had aangevraagd bij en op 6 december 2007 verkregen van het UWV. In de bij het advies gevoegde rapportage d.d. 5 december 2007 van arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige B.] staat onder 3.4 “Re-integratiemogelijkheden bij eigen werkgever en ontslagaanvraag” onder meer vermeld:
“Thans is er nog steeds geen oplossing gevonden binnen het eigen apparaat voor betrokkene, ondanks de inzet van een reïntegratiebedrijf. Het besef ontstaat dat door het afwijzen van de ontslagaanvraag er met name geen interne oplossing komt. Vandaar dat er is gekozen voor het accepteren van het ontslag, omdat het onbevredigend gevoel van “de werkgever werkt niet volledig mee” toch niet meer kan worden onderbouwd met harde feiten en bovendien het ziektebeeld van betrokkene volgens het huidige FML lichtelijk is verbeterd”. De conclusie onder 4. van die rapportage luidt onder andere:
“b. Er zijn geen tastbare (her)plaatsingsmogelijkheden bij de eigen werkgever.”
Uit die rapportage blijkt verder dat [appellant] door het UWV op 5 december 2007 is aangemeld bij re-integratiebedrijf Serin.
In de bij het advies gevoegde re-integratievisie van [arbeidsdeskundige B.] d.d. 5 december 2007 staat onder meer vermeld:
“Ondergetekende acht de werkwijze van de werkgever verre van optimaal; er was sprake van onvoldoende reïntegratie-inspanning, echter door de interne afhandelingsduur kon er geen loonsanctie meer worden opgelegd. Thans heeft de werkgever wel een reïntegratiebureau ingehuurd om betrokkene te helpen met terugkeer in het arbeidsproces. En is er (in ieder geval theoretisch) enige inspanning verricht, maar of dat gepast is na een dergelijk lang dienstverband hoort eerder thuis op het morele vlak als op het formele (juridische) vlak.”
De CWI heeft omtrent genoemd advies het volgende overwogen in de ontslagvergunning verlening d.d. 25 januari 2008:
“Werkgever heeft naar mijn oordeel, mede ondersteund door het recente advies van het UWV, in voldoende mate aannemelijk gemaakt dat werknemer ten gevolge van ziekte of gebrek niet meer in staat is om de functie van monteur pijpfitter binnen de organisatie van werkgever uit te voeren. Eveneens is mij gebleken dat een reïntegratie binnen 26 weken in de eigen functie bij werkgever niet te verwachten is.
Over de mogelijkheid om werknemer binnen 26 weken, indien nodig door middel van scholing, te herplaatsen bij werkgever in een aangepaste dan wel andere passende functie, is mij aannemelijk geworden dat dergelijke mogelijkheden binnen de aangegeven periode redelijkerwijs niet te realiseren zijn.”
h. [Staalbouw] heeft op grond van genoemde ontslagvergunning bij brief van 20 februari 2008 de arbeidsovereenkomst ‘met terugwerkende kracht’ tegen 15 januari 2007 opgezegd. Nadat [appellant] aanspraak had gemaakt op gefixeerde schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging en kennelijk onredelijk ontslag, heeft [Staalbouw] [appellant] opnieuw opgezegd met ingang van 23 juni 2008.