ECLI:NL:GHSHE:2013:CA1137

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
HD 200.112.497
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident ex artikel 843a BW inzake bewijslevering in civiele procedure tussen [DFY] B.V. en [Overig Materieel I] B.V.

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een incident op grond van artikel 843a van het Burgerlijk Wetboek, waarbij [Overig Materieel I] B.V. (hierna: eiseres) vorderde dat [DFY] B.V. (hierna: gedaagde) bepaalde bescheiden zou overleggen. De eiseres had in een eerdere procedure een vordering ingesteld tegen de gedaagde, waarbij zij onder andere liquidated damages en aanvullende schadevergoeding eiste. De rechtbank had in een eerder vonnis een bedrag van € 597.000,-- toegewezen aan eiseres, maar de aanvullende vordering was afgewezen. Eiseres stelde dat zij niet in staat was haar stellingen te onderbouwen omdat de gedaagde essentiële documenten niet had overgelegd. Het hof oordeelde dat eiseres een rechtmatig belang had bij de gevraagde documenten, die noodzakelijk waren voor haar bewijsvoering. De gedaagde betwistte dat zij over de gevraagde stukken beschikte en stelde dat de informatie ook via getuigenverhoren kon worden verkregen. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de gedaagde verplicht was de gevraagde stukken te verstrekken. De gedaagde werd veroordeeld tot het overleggen van de documenten binnen tien dagen, op straffe van een dwangsom van € 5.000,-- per dag, met een maximum van € 100.000,--. Tevens werd de gedaagde veroordeeld in de proceskosten van het incident. De zaak werd verwezen naar de rolzitting voor memorie van grieven in het incidenteel appel aan de zijde van eiseres.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.112.497/01
arrest van 21 mei 2013
gewezen in het incident ex artikel 843a Rv in de zaak van
[DFY] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
advocaat: mr. B.J.M.P. Cremers te Breda,
tegen
[Overig Materieel I] Overig Materieel I B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. J. van den Brande te Rotterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 26 april 2012 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Breda, sector civiel recht gewezen vonnis van 1 februari 2012 tussen appellante – [DFY] – als gedaagde en geïntimeerde – [Overig Materieel I] – als eiseres.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr./rolnr. 217900 / HA ZA 10-706)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. [DFY] heeft met voornoemd exploot van dagvaarding [Overig Materieel I] opgeroepen te verschijnen ter zitting van dit hof van 4 september 2012. Vervolgens is de zaak aangehouden tot 2 oktober 2012 ter controle van betaling van het griffierecht. [DFY] is daarna een termijn van zes weken, tot 13 november 2012, verleend voor het nemen van memorie van grieven. [Overig Materieel I] heeft partij-peremptoir aangezegd tegen deze laatste roldatum en akte niet dienen tegen 27 november 2012. Op die laatste datum heeft [DFY] niet van grieven gediend, waarna akte niet dienen is verleend.
2.2. [DFY] heeft nadien royement gevraagd. Daarmee heeft [Overig Materieel I], na beraad, niet ingestemd. Zij heeft verzocht een memorie van grieven in incidenteel appel te mogen nemen. Dat is haar toegestaan. Op de rol van 19 februari 2013 heeft [Overig Materieel I] vervolgens niet een memorie van grieven in incidenteel appel genomen, doch een incidentele memorie ex artikel 843a Rv.
2.3.[Overig Materieel I] heeft – samengevat weergegeven – gevorderd, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. [DFY] te bevelen om uiterlijk binnen vijf dagen na de datum van dit arrest een afschrift van de door [Overig Materieel I] gevorderde bescheiden, althans dat gedeelte dat het hof geraden acht, aan [Overig Materieel I] te verstrekken, op straffe van een dwangsom van € 25.000,-- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [DFY] daarmee geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft;
2. [DFY] te veroordelen in de kosten van dit incident, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de achtste dag na de datum van dit arrest.
2.4.[DFY] heeft in het incident geantwoord.
2.5. [Overig Materieel I] heeft daarna de gedingstukken overgelegd. Beide partijen hebben uitspraak gevraagd.
4. De beoordeling
4.1.Het gaat in deze zaak, voor zover van belang in het incident, om het volgende.
a. [Overig Materieel I] en [DFY] hebben op 7 juni 2007 een koopovereenkomst gesloten ter zake van een door [DFY] te bouwen schip, te weten een dipper dredger S-type met backacter type 1100. Het schip heeft de naam Goliath gekregen.
b. In artikel 10.1 van de koopovereenkomst is vermeld:
“Upon completion and satisfactory functional trials at [vestigingsplaats], in accordance with this contract the Vessel and everything that belongs thereto shall in seaworthy and working condition – cleaned and without paint damage – be presented for delivery to the buyer, in [vestigingsplaats], The Netherlands, on May/June 2008, or such other date as may become applicable pursuant to article 8 of this contract and/or for reason of a force majeure event (“delivery date”).
When the vessel is delivered after 16th of July 2008, Seller will pay to Buyer liquidated damages to a sum of € 3.000.- per day. Such payments will come into effect after a grace periode of 28 calender days counting from July 16th, 2008.”
c. Bij de bouw van de Goliath waren zogenoemde MO 52 ventielen nodig. [DFY] heeft deze ventielen besteld bij Hydrall B.V. in [vestigingsplaats] (hierna: ‘Hydrall’). Hydrall heeft de ventielen besteld bij de producent daarvan, [producent MO52 ventielen] B.V. in [vestigingsplaats] (hierna: ‘[producent MO52 ventielen]’).
d. In een brief van 24 juli 2007 heeft Hydrall aan (de heer [medewerker van [DFY]] van) [DFY] geschreven:
“Geachte heer [medewerker van [DFY]],
Hierbij, voor de goede gang van zaken, melden wij Force Majeur als gevolg van het niet nakomen van leveringsafspraken door [producent MO52 ventielen].
We bestelden in Juni 2006 de ventielblokken voor sturing van de cylinders van de baggeruitrusting, welke geplaatst dienen te worden in de bovenwagen. Een alternatieve leverancier voor ventielen met deze specificaties is er niet.
De afgesproken levertijd voor deze ventielen was medio Februari 2007.
Na tot eind April zoetgehouden te zijn, hoorden we dat door “gietproblemen” de levering van de ventielhuizen vertraagd was en dat er op dat moment geen leveringszekerheid was.
We zijn onmiddellijk aangevangen met het ontwerpen van een vervangend systeem op basis van cartridgetechniek, hebben hiervoor materiaal gekocht en hebben deze blokken laten bouwen. Deze blokken zouden begin Juli op z’n laatst gereed zijn. Overigens zijn de blokken inmiddels ook daadwerkelijk geleverd. Vanzelfsprekend heeft dit enorm veel kosten en tijd gekost.
Eind Juni hoorden we –bij verrassing- dat [producent MO52 ventielen] toch de ventielen kon gaan leveren, en dat is tenslotte afgelopen week (weer met enige vertraging) ook gebeurd.
(…)
Bovenstaande veroorzaakt ons behoorlijke vertraging op bnr [bnr 1.] en heeft onvermijdelijk ook implicaties voor bnr [bnr 2.].
(…)
Het bovenstaande kunt U bij [producent MO52 ventielen] [vestigingsplaats] verifieren, we refereren ook aan het gesprek ten Uwe kantore met de heer [X.], die U de gang van zaken, zoals hierboven uiteengezet, bevestigd heeft.”
(…)
e. De Goliath is uiteindelijk op 17 april 2009 aan [Overig Materieel I] opgeleverd.
f. In een brief van 8 november 2010 heeft [producent MO52 ventielen] aan (de heer [medewerker van [DFY]] van) [DFY] geschreven:
“Subject: delivery problems MO52 hydraulic valves in 2006
Dear Mr. [medewerker van [DFY]],
Concerning the delivery problems MO52 valves in 2006
Offer made 17-1-2006 for the first MO52 hydraulic valves. Order date 16-05-2006. Then the blocks are ordered.
On 09-04-2006 the first notification of delay. Casting problems MO52.
On 09-10-2006 our contact person at the [producent MO52 ventielen] factory reports to have all parts so if they have the castings they can start assembling. Later [producent MO52 ventielen] still cannot deliver because of the casting problems.
[medewerker van Hydrall] of Hydrall insists to visit the factory. We visited the factory 23-12-2006. There is a conversation at the factory in [vestigingsplaats] with Mr. [plant manager], plant manager. There appeared to be no solution. [producent MO52 ventielen] could only deliver a few of the 31 off MO52 hydraulic valves.
Hydrall and [DFY] needed to make a decision in this period. The MO52 casting uncertainty was still high. It would take long time afterwards before [producent MO52 ventielen] could deliver MO52 hydraulic valves.
Hydrall en [DFY] decided then to us logic element manifolds for the first machines.”
(…)
4.2.Bij inleidende dagvaarding van 6 april 2010 heeft [Overig Materieel I] onderhavige procedure aanhangig gemaakt. [Overig Materieel I] heeft na vermeerdering van eis, samengevat weergegeven, in conventie veroordeling van [DFY] gevorderd tot betaling van:
1. een bedrag van € 597.000,-- ter zake van “liquidated damages”, te vermeerderen met rente;
2. een bedrag van € 2.045.304,-- ter zake van aanvullende schadevergoeding (inkomensschade) op grond van artikel 6:94 BW, te vermeerderen met rente;
3. een bedrag van € 5.160,-- aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met rente;
een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en onder veroordeling van [DFY] in de proceskosten.
4.3.[DFY] heeft in (voorwaardelijke) reconventie, voor zover zou worden geoordeeld dat [DFY] liquidated damages aan [Overig Materieel I] verschuldigd zou zijn en het beroep van [DFY] op verrekening van haar vordering met die van [Overig Materieel I] niet mocht worden gehonoreerd, veroordeling van [Overig Materieel I] gevorderd tot betaling van een bedrag van € 2.051.022,10, althans het na verrekening met de eventuele ingevolge het vonnis in conventie verschuldigde liquidated damages resterende bedrag, een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en onder veroordeling van [Overig Materieel I] in de proceskosten.
4.4.De rechtbank heeft in het vonnis van 1 februari 2012, samengevat weergegeven, in conventie toegewezen een bedrag van € 597.000,-- ter zake van de liquidated damages, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 17 april 2009. [DFY] is veroordeeld in de proceskosten. Het meer of anders gevorderde is afgewezen.
De vordering in reconventie is afgewezen onder veroordeling van [DFY] in de proceskosten.
Het vonnis is door de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
In het incident
4.5. De vordering van [Overig Materieel I] ter zake van de aanvullende schadevergoeding is gegrond op de stelling dat [DFY] reeds vóór het sluiten van de overeenkomst met [Overig Materieel I] wist van problemen bij [producent MO52 ventielen] met betrekking tot de levering van de MO 52 ventielen. [Overig Materieel I] stelt dat [DFY] derhalve bewust de aanzienlijke kans heeft aanvaard dat zij niet tijdig aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen, zodat voorwaardelijk opzet met betrekking tot de vertragingsschade bestaat en [DFY] derhalve (op grond van artikel 6:94 BW) ook aansprakelijk is voor de schade buiten de liquidated damages. [Overig Materieel I] stelt in het incident dat zij in incidenteel appel grieven zal richten tegen (onder meer) het (in rechtsoverweging 3.23 van het bestreden vonnis gegeven) oordeel van de rechtbank dat de stellingen van [Overig Materieel I] op dit punt onvoldoende waren onderbouwd. [Overig Materieel I] kon, zo voert zij aan, haar stellingen op dit punt niet nader onderbouwen omdat [DFY] essentiële bescheiden niet in de procedure in eerste aanleg heeft overgelegd en voorts, ondanks uitdrukkelijk verzoek daartoe van [Overig Materieel I], heeft geweigerd daarvan een afschrift te verstrekken. [Overig Materieel I] vordert in deze procedure overlegging door [DFY] van afschriften van de navolgende stukken:
1. de tussen [DFY] en Hydrall gewisselde correspondentie (plus bijlagen) in de periode begin 2006 tot en met 24 juli 2007 met betrekking tot de bestelling en levering van ruim dertig MO 52 ventielen. Hieronder dient in ieder geval te worden begrepen a) het contract tussen [DFY] en Hydrall en/of [producent MO52 ventielen] met betrekking tot de bestelling van die ventielen, b) correspondentie ter zake de bestelling door Hydrall van die ventielen bij [producent MO52 ventielen], c) bescheiden waaruit blijkt dat de levertijd van de ventielen gefaseerd minimaal één jaar zou bedragen en d) alle tussentijdse updates van Hydrall aan [DFY] over de voortgang van de levering van de ventielen;
2. de gespreks- of besprekingsverslagen van de gesprekken/besprekingen tussen a) [DFY] en de heer [X.] ten kantore van [DFY] met betrekking tot de leveringsproblemen bij [producent MO52 ventielen], waarnaar wordt verwezen in de brief van Hydrall aan [DFY] van 24 juli 2007 en b) de heer [medewerker van Hydrall] van Hydrall en de heer [plant manager] in de fabriek van [producent MO52 ventielen] op 23 december 2006 met betrekking tot de gietproblemen bij de productie van de MO 52 ventielen, waarnaar wordt verwezen in de brief van [producent MO52 ventielen] aan [DFY] van 8 november 2010;
3. de tussen [DFY] en Hydrall gewisselde correspondentie (plus bijlagen) in de periode van grofweg het vierde kwartaal van 2006 tot en met het eerste kwartaal van 2007 met betrekking tot de beslissing die genomen moest worden naar aanleiding van de leveringsproblemen met de MO 52 ventielen waarnaar wordt verwezen in de brief van [producent MO52 ventielen] aan [DFY] van 8 november 2010.
4.6. [DFY] stelt in deze procedure primair dat op het door [Overig Materieel I] opgeworpen incident niet voorafgaand aan de hoofdzaak beslist dient te worden. Gelet daarop had [Overig Materieel I], zo stelt [DFY], op de rol van 19 februari 2013 niet kunnen volstaan met het nemen van een incidentele memorie. [DFY] stelt dat aan [Overig Materieel I] daarom akte niet-dienen moet worden verleend, althans dat aan haar een laatste ambsthalve peremptoir uitstel van twee weken voor het nemen van een memorie van grieven in incidenteel appel dient te worden verleend.
Subsidiair stelt [DFY] dat niet voldaan is aan de in artikel 843a Rv gestelde eisen, zodat de vordering dient te worden afgewezen.
4.7. Het hof oordeelt als volgt.
4.7.1. Ingevolge artikel 209 Rv wordt op incidentele vorderingen, indien de zaak dat meebrengt, eerst en vooraf beslist. Indien door een partij een incident wordt opgeworpen op de roldatum waarop deze partij voor een andere proceshandeling peremptoir staat (ambtshalve of partij-peremptoir) en (dus) daarvoor geen uitstel meer kan krijgen, moet beoordeeld worden of de partij die het incident opwerpt met die handeling kon volstaan of dat, wanneer dat niet het geval is, een akte niet dienen moet worden verleend. In dat verband is van belang of op het opgeworpen incident “eerst en vooraf” dient te worden beslist in de zin van artikel 209 Rv. Het door [DFY] aangehaalde arrest (HR 2 maart 2012, LJN: BU8176) is in een dergelijke geval gewezen.
4.7.2. Een dergelijk geval doet zich in de onderhavige zaak echter niet voor. Op 11 december 2012 is de zaak op de rol 8 januari 2013 geplaatst voor beraad aan de zijde van [Overig Materieel I] over het door [DFY] gevraagde royement. Op 8 januari 2013 heeft [Overig Materieel I] verzocht een memorie van grieven in incidenteel appel te mogen nemen. Daartoe is aan haar een eerste termijn van zes weken verleend, tot 19 februari 2013. Op die laatste datum heeft [Overig Materieel I] dit incident opgeworpen. Aldus heeft [Overig Materieel I] enkel de eerste termijn waarin zij de memorie van grieven in incidenteel appel kon nemen laten verstrijken. Er was geen sprake van een situatie waarin partij-peremptoir is aangezegd. Voor [Overig Materieel I] geldt, nu de zaak na 1 januari 2013 voor een proceshandeling aan haar zijde is komen te staan, het sinds die datum geldende “Procesreglement per 1 januari 2013 voor de pilot civiele dagvaardingszaken bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch”. Op grond daarvan (artikel 2.11) had [Overig Materieel I] na de eerste termijn recht op een (eerste en in beginsel tevens laatste) uitstel van vier weken voor het nemen van de memorie van grieven in het incidenteel appel, zoals ook het geval zou zijn geweest wanneer [Overig Materieel I] op 19 februari 2013 in het geheel geen rolhandeling zou hebben verricht. Ook een ambtshalve peremptoir was derhalve niet aan de orde. Gelet daarop is een beoordeling omtrent een al dan niet ten onrechte niet verrichten van een rolhandeling als door [DFY] bedoeld, niet aan de orde.
4.7.3. Dat leidt ertoe dat [Overig Materieel I] – nadat op dit incident inhoudelijk is beslist – een ambtshalve peremptoir uitstel van zes weken wordt toegestaan voor het nemen van de memorie van grieven in incidenteel appel. Het hof stelt een ruimere termijn vast omdat [Overig Materieel I] eerst de gelegenheid moet krijgen kennis te nemen van de te verstrekken bescheiden. Hierna zal in de hoofdzaak dienovereenkomstig worden beslist.
4.8. Met betrekking tot het opgeworpen incident geldt inhoudelijk het navolgende.
4.8.1. [DFY] heeft betwist dat [Overig Materieel I] een rechtmatig belang heeft als bedoeld in artikel 843a lid 1 Rv bij haar vordering als hiervoor weergegeven (in rechtsoverweging 4.5.). Voorts heeft [DFY] gesteld dat zij niet over de door [Overig Materieel I] gevraagde bescheiden beschikt. Tenslotte doet zij een beroep op de uitzondering als neergelegd in artikel 843a lid 4 Rv.
4.8.2. Het hof stelt voorop dat niet is betwist, en gelet op de verhouding tussen partijen ook aannemelijk is, dat de bescheiden zien op een rechtsbetrekking waarbij [Overig Materieel I] partij is als bedoeld in artikel 843a lid 1 Rv. Voorts wordt vooropgesteld dat door [DFY] is erkend (memorie van antwoord in het incident sub 14) dat de vordering van [Overig Materieel I] zich richt op het verkrijgen van voldoende bepaalde bescheiden.
4.8.3. [Overig Materieel I] heeft naar het oordeel van het hof een rechtmatig belang bij haar vordering. Het is immers aan [Overig Materieel I] om haar stelling dat – kort gezegd – bij [DFY] voorwaardelijk opzet met betrekking tot de vertragingsschade bestond te onderbouwen en (op grond van artikel 150 Rv) zo nodig te bewijzen. De stukken waarmee [Overig Materieel I] haar stelling kan staven, de hiervoor (onder r.o. 4.1.d. en f.) geciteerde brieven van 24 juli 2007 en 8 november 2010, zijn in eerste aanleg reeds overgelegd (respectievelijk als productie 15 bij de akte van 29 september 2011 en productie 12 bij nadere conclusie in conventie tevens conclusie van antwoord in reconventie). De rechtbank heeft geoordeeld dat die stukken onvoldoende waren om de stellingen van [Overig Materieel I] op dit punt te onderbouwen. Gelet daarop heeft [Overig Materieel I] er een rechtmatig belang bij om stukken te vergaren die ter (verdere) onderbouwing van haar stellingen in deze kunnen dienen. Wanneer [DFY] over dergelijke stukken beschikt, doch deze niet aan [Overig Materieel I] ter beschikking stelt, geniet zij – mede gelet op voornoemde op [Overig Materieel I] rustende bewijslast – een onredelijk voordeel ten opzichte van [Overig Materieel I]. Nu onweersproken is dat [Overig Materieel I] buiten rechte [DFY] heeft verzocht om overlegging van de stukken, doch [DFY] daaraan geen gevolg heeft gegeven, heeft [Overig Materieel I] voldoende belang bij haar vordering.
4.8.4. Vervolgens dient te worden geoordeeld over de stelling van [DFY] dat zij niet over de door [Overig Materieel I] gevorderde stukken beschikt. [DFY] stelt niet van één of meer van de door [Overig Materieel I] gevorderde stukken dat deze niet (hebben) bestaan, doch enkel dat zij haar dossiers met betrekking tot Hydrall heeft doorgespit en daarbij de gevorderde stukken niet is tegengekomen. Derhalve kan worden aangenomen dat schriftelijke stukken (hebben) bestaan ter zake van – kort gezegd – de discussie over de MO 52 ventielen tussen [DFY] enerzijds en Hydrall/[producent MO52 ventielen] anderzijds. Dat is ook aannemelijk gelet op de inhoud van de brieven van 24 juli 2007 en 8 november 2010 waarin wordt gerefereerd aan besprekingen en (andere) contacten die daarover tussen begin 2006 tot medio 2007 hebben plaatsgevonden. Zonder nadere toelichting, die door [DFY] niet is gegeven, is niet aannemelijk dat zich in haar administratie geen gegevens met betrekking tot de door haar bij Hydrall geplaatste bestelling bevinden. Voorts valt de stelling van [DFY] dat zij de stukken niet onder zich heeft, opnieuw zonder nadere toelichting die door haar niet is gegeven, niet te rijmen met haar stelling dat zij bij een veroordeling daartoe tot vrijwillige afgifte van – kennelijk (nog) wel in haar bezit zijnde – stukken aan [Overig Materieel I] zal overgaan (memorie van antwoord in het incident sub 21). Gelet daarop ziet het hof onvoldoende grond om de vordering van [Overig Materieel I] af te wijzen op basis van de enkele stelling van [DFY] dat zij de gevraagde stukken niet in haar bezit heeft.
4.8.5. Tenslotte ziet het hof zich gesteld voor de vraag of [DFY] een beroep toekomt op de door haar ingeroepen uitzondering als neergelegd in lid 4 van artikel 843a Rv, te weten dat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd. Het hof stelt daarbij voorop dat bij de beoordeling daarvan niet relevant is dat de procedure (nog) niet in het stadium van bewijslevering is, zoals [DFY] stelt. Bij de beoordeling op grond van artikel 843a Rv lid 4 is het uitgangspunt dat – zoals hiervoor in rechtsoverweging 4.8.3. is overwogen – [Overig Materieel I] een rechtmatig belang bij haar vordering heeft. De vraag die moet worden beantwoord is of [DFY] desondanks niet aan de vordering van [Overig Materieel I] behoeft te voldoen op grond van voornoemde uitzondering. [DFY] heeft daartoe gesteld dat de door [Overig Materieel I] gewenste informatie ook via getuigenverhoren kan worden verkregen. Die enkele omstandigheid maakt naar het oordeel van het hof echter niet reeds dat [DFY] niet gehouden is de gevorderde stukken aan [Overig Materieel I] ter beschikking te stellen. Indien de door [Overig Materieel I] gewenste informatie immers te verkrijgen is door middel van schriftelijke stukken, valt niet zonder meer in te zien op welke grond het verkrijgen van die informatie door de – aanzienlijk kostbaarder en meer tijdrovende – weg van een getuigenverhoor verkregen zou moeten worden. Derhalve wordt dit verweer verworpen.
4.8.6. [DFY] zal worden veroordeeld tot afgifte aan [Overig Materieel I] van de gevorderde stukken op de wijze als hierna bepaald. De gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd, zoals door [DFY] verzocht (memorie van antwoord in het incident sub 21), eveneens zoals hierna bepaald.
4.8.7. [DFY] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure in het incident.
In de hoofdzaak
4.9. De zaak wordt, op grond van het hiervoor (in rechtsoverweging 4.7.2 – 4.7.3.) overwogene, verwezen naar de rol van 2 juli 2013 voor memorie van grieven in incidenteel appel aan de zijde van [Overig Materieel I].
4.9.1. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5. De uitspraak
Het hof:
In het incident
veroordeelt [DFY] om binnen tien dagen na de datum van dit arrest aan [Overig Materieel I] te verstrekken, op straffe van een dwangsom van € 5.000,-- per dag(-deel) dat zij daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 100.000,--:
- de tussen [DFY] en Hydrall gewisselde correspondentie (plus bijlagen) in de periode begin 2006 tot en met 24 juli 2007 met betrekking tot de bestelling en levering van ruim dertig MO 52 ventielen. Hieronder dient in ieder geval te worden begrepen a) het contract tussen [DFY] en Hydrall en/of [producent MO52 ventielen] met betrekking tot de bestelling van die ventielen, b) correspondentie ter zake de bestelling door Hydrall van die ventielen bij [producent MO52 ventielen], c) bescheiden waaruit blijkt dat de levertijd van de ventielen gefaseerd minimaal één jaar zou bedragen en d) alle tussentijdse updates van Hydrall aan [DFY] over de voortgang van de levering van de ventielen;
- de gespreks- of besprekingsverslagen van de gesprekken/besprekingen tussen a) [DFY] en de heer [X.] ten kantore van [DFY] met betrekking tot de leveringsproblemen bij [producent MO52 ventielen], waarnaar wordt verwezen in de brief van Hydrall aan [DFY] van 24 juli 2007 en b) de heer [medewerker van Hydrall] van Hydrall en de heer [plant manager] in de fabriek van [producent MO52 ventielen] op 23 december 2006 met betrekking tot de gietproblemen bij de productie van de MO 52 ventielen, waarnaar wordt verwezen in de brief van [producent MO52 ventielen] aan [DFY] van 8 november 2010;
- de tussen [DFY] en Hydrall gewisselde correspondentie (plus bijlagen) in de periode van grofweg het vierde kwartaal van 2006 tot en met het eerste kwartaal van 2007 met betrekking tot de beslissing die genomen moest worden naar aanleiding van de leveringsproblemen met de MO 52 ventielen waarnaar wordt verwezen in de brief van [producent MO52 ventielen] aan [DFY] van 8 november 2010;
veroordeelt [DFY] in de kosten van de procedure in het incident, aan de zijde van [Overig Materieel I] tot de datum van deze uitspraak begroot op € 894,--, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de achtste dag na de dag van deze uitspraak tot de dag van algehele voldoening;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af;
In de hoofdzaak
verwijst de zaak naar de rolzitting van 2 juli 2013 voor memorie van grieven in het incidenteel appel aan de zijde van [Overig Materieel I];
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Chr. M. Aarts, M.A. Wabeke en N.J.M. van Etten en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 21 mei 2013.