1.Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 mei 2012, voor zover inhoudende als- zakelijk weergegeven - relaas van verbalisanten (p. 25-28):
Wij, verbalisanten [A], brigadier van Regiopolitie Midden en West Brabant, [B], hoofdagent van Regiopolitie Midden en West Brabant, en [C] verklaren het volgende.
Op donderdag 24 mei 2012 waren wij, verbalisanten, belast met toezicht en handhaving in het gebied Tilburg West, vallend onder het district Tilburg, Regiopolitie Midden en West Brabant. Wij waren in uniform gekleed en derhalve herkenbaar als politieambtenaren en rijdend in een opvallend politievoertuig.
Van de collega en tevens wijkagent [D], brigadier van politie Midden en West Brabant, hadden wij het verzoek gekregen om op deze dag een ambtenaar van de gemeente Goirle bij te staan bij een nacontrole van een loods behorend bij perceel [adres] te Goirle. De loods was gelegen op het genoemde perceel en stond geheel los van de woning. In de loods was door de gemeente geconstateerd dat bedrijfsmatige handelingen uitgevoerd werden, te weten herstel en onderhoud aan motorvoertuigen, terwijl hiervoor geen vergunning was afgegeven. De betreffende gemeenteambtenaar was [S].
Op woensdag 23 mei 2012 was ook al getracht de nacontrole uit te voeren. Door [verdachte] was toen ook de doorgang belet. De ambtenaar, [S], had toen besloten te vertrekken en de zaak te bespreken met de burgemeester van Goirle.
Gezien de bevindingen hiervoor beschreven, besloten wij, verbalisanten, een eenheid van de Noodhulp Tilburg als back-up in de omgeving aanwezig te laten zijn. Ik, [A], had hierop telefonisch contact met collega [C] en deelde met hem de bijzonderheden omtrent deze zaak.
Ik, [C], hield mij vervolgens op in de directe omgeving van de [straat] te Goirle. Ik was in uniform gekleed en rijdend in een opvallend politievoertuig.
Omstreeks 10:04 uur waren wij, verbalisanten [B] en [A], in het bijzijn van [S] bij het perceel [adres] te Goirle. [S] was gekleed in een jas, verstrekt door de gemeente Goirle, voorzien van een logo van de gemeente Goirle, derhalve was hij herkenbaar als ambtenaar van de gemeente Goirle.
Middels een hek aan de rechterzijde zijn wij het erf van de woning opgegaan. Ik, [A], sprak een persoon aan welke zich vervolgens desgevraagd kenbaar maakte als [verdachte]. Wij hoorden dat Jan vervolgens zei: “Eraf, je komt er niet op zonder machtiging”. Ik, [B], heb mij vervolgens aan Jan voorgesteld en heb hem medegedeeld dat wij kwamen voor de nacontrole.
Wij zagen dat op het erf een zwarte hond, te weten een bouvier, rondliep.
Ik, [A], vorderde [verdachte] ons niet te belemmeren. Wij hoorden [verdachte] vervolgens zeggen: “Hou me dan maar aan.” [verdachte] bleef roepen dat wij zijn erf af moesten gaan. Hierop heb ik, [A], [verdachte] uitgelegd dat wij bevoegd waren om op zijn grond te zijn, dat wij geen machtiging nodig hadden om de loods te controleren.
Ik, [B], heb vervolgens de bouvier welke rond en tussen ons inliep bij de halsband genomen en heb deze achter een poort, welke toegang gaf tot de tuin van de genoemde woning, gedaan.
Wij hoorden dat [verdachte] vervolgens tegen ons begon te schreeuwen. Wij hoorden dat hij zei: “Waar staat dat dan, laat maar zien dan.” Ik, [A], heb vervolgens tegen [verdachte] verteld dat wij dit niet aan hoefden te tonen. Hierop heb ik, [A], tegen [S] gezegd dat hij de controle in de loods uit kon gaan voeren. Wij zagen dat [S] in de richting van de loods liep.
Wij, verbalisanten [B] en [A], bleven vervolgens trachten om middels een gesprek de-escalerend op te treden en de emoties te doen bedaren. Wij hoorden dat [verdachte] tegen ons bleef schreeuwen en wij zagen dat hij steeds aanstalten maakte om te lopen in de richting van de loods alwaar [S] doende was. Wij zagen dat hij trachtte langs ons te komen. Wij hielden [verdachte] meerdere malen tegen door hem beet te pakken en hem met onze lichamen de doorgang te beletten.
Wij zagen en hoorden dat [verdachte] hier woedend om werd. Wij zagen dat zijn ogen wijd opengesperd waren en tijdens het schreeuwen vloog het speeksel uit zijn mond. Wij hoorden vervolgens dat [verdachte] met zeer luide stem riep: “Godverdomme en nu de honden erop!” Hierop zagen wij een tweede bouvier bij een oudere dame in de achtertuin, achter een hek van de naastgelegen achtertuin. Wij zagen dat deze oudere vrouw het hek opende en de bouvier het erfgedeelte op geleide waar wij doende waren. Wij zagen de hond het erfgedeelte op komen rennen waar wij doende waren. Die hond begon tegen mij, verbalisant [A], op te springen.
Wij, verbalisanten [B] en [A], zagen vervolgens een man, leeftijd geschat 65 à 70 jaar, het erf op komen. Wij namen aan dat dit de vader van [verdachte] was. Wij hoorden dat deze man riep: “Weg hier!” Wij zagen dat die man vervolgens probeerde om langs ons heen te rennen om kennelijk in de richting van de loods te gaan.
Ik, verbalisant [B], verzocht portofonisch aan de Noodhulp Eenheid om naar ons door te rijden.
Ik, [A], heb vervolgens meerdere malen door hem de doorgang te beletten de oudere man tegengehouden. Ik, verbalisant [B], stond tegenover [verdachte] en hoorde dat [verdachte] schreeuwde dat dit niet kon en dat er met twee maten gemeten werd door de gemeente Goirle. Ik, verbalisant [B], zag en hoorde dat [verdachte] erg boos was. Ik, verbalisant [B], zag en voelde dat [verdachte] telkens trachtte mij voorbij te lopen in de richting van de loods.
Ik, [B], heb hierop meerdere malen [verdachte] tegenhouden door hem met mijn hand tegen zijn borstkas aan te duwen, naar achteren te verplaatsen. Tevens deelde ik hem mede dat hij niet door mocht lopen en dat hij moest meewerken aan de reeds door collega [A] gedane vordering
.
Ik, [A], riep vervolgens middels de portofoon de eenheid met collega [C] ter plaatse. Dit vanwege de dreigende escalatie die gaande was.
Wij zagen dat de fysieke inspanningen van [verdachte] en de oudere man steeds heftiger werden. Ik, [A], besloot mij samen met [B] te richten op [verdachte]. [verdachte] trachtte middels hard duwen door ons heen te lopen en richting de loods te gaan.
Hierop riep ik, [A], tegen [verdachte]: “Je bent aangehouden!” Hierop werd [verdachte] door ons, [A] en [B], beetgepakt. Wij, [A] en [B], bevonden ons ten tijde van de aanhouding op eerder genoemde oprit. Ik, [A], stond aan de linkerzijde van [verdachte] en ik, [B], bevond mij aan de rechterzijde van [verdachte].
Ik, [C], arriveerde op dit moment bij de genoemde woning. Ik, [C], zag dat [B] en [A] een persoon beet hadden en dat deze zich heftig aan het verzetten was. Ik zag dat [B] en [A] moeite hadden de persoon in bedwang te krijgen. Ik assisteerde hierop direct bij de aanhouding.
Door ons, [C] en [B], werd de aangehouden verdachte Jan van de Ven overgebracht naar het politievoertuig.
In een kort gesprek dat hierop plaatsvond, hoorde ik, [A], dat de oudere vrouw de moeder van [verdachte] was. Ik vernam ook dat de oudere man de vader van [verdachte] was.
Verdachte: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1962 te [geboorteplaats].
Verdachte: [vader], geboren op [geboortedatum 2] 1930 te [geboorteplaats].