4.1.Het gaat in deze zaak om het volgende.
4.1.1.[appellant] heeft een eenmanszaak en handelt onder de naam Dakkapellenspecialist [Dakkapellenspecialist].
4.1.2.[geïntimeerde] is op 23 augustus 2004 bij [appellant] in dienst getreden als montagemedewerker, tegen een loon van € 2.142,- bruto per vier weken, exclusief 8, 25 % vakantietoeslag en emolumenten.
4.1.3.[geïntimeerde] is gehuwd geweest met een dochter van [appellant], [dochter van appellant] genaamd. Zij is in 2010 overleden. Uit de relatie tussen [geïntimeerde] en de dochter van [appellant] is een kind, een meisje, geboren.
4.1.4.[zoon 1.] ([zoon 1.] genoemd) ( geboren op [geboortedatum] 1972) en [zoon 2.] (geboren op [geboortedatum] 1986) zijn zoons van [appellant]. Beiden zijn of waren tevens in dienst bij [Dakkapellenspecialist].
4.1.5.Op 14 december 2011 heeft [appellant] een ontslagvergunning voor [geïntimeerde] aangevraagd. Deze vergunning is op 28 februari 2012 door UWV Werkbedrijf verleend, waarna de arbeidsovereenkomst met [geïntimeerde] bij schrijven van 14 maart 2012 (kennelijk voor zover vereist) per 20 april 2012 is opgezegd.
4.1.6.Tussen 14 december 2011, datum aanvraag ontslagvergunning en 28 februari 2012, de datum waarop de ontslagvergunning is verleend, heeft zich, op 20 januari 2012, een incident voorgedaan. [geïntimeerde] is in gevecht geraakt met (in ieder geval) [zoon 1.]. Het gevecht vond plaats onder werktijd op het bedrijfsterrein van [Dakkapellenspecialist], aan de [bedrijfsadres] te [vestigingsplaats]. Beiden hebben aangifte gedaan van mishandeling. [geïntimeerde] op 20 januari 2012 en [zoon 1.] op 21 januari 2012, toen hij als verdachte werd gehoord.
4.1.7.Bij brief van 20 januari 2012 heeft [appellant] [geïntimeerde] op staande voet ontslagen. De ontslagbrief, luidt als volgt:
“ BETREFT: ONTSLAG OP STAANDE VOET
Geachte heer [geïntimeerde],
Hedenochtend heeft u met de heer [zoon 1.] woorden gehad op ons terrein, wat uitmondde in een gevecht. Wij gaan ervan uit dat ons personeel fatsoenlijk met elkaar om gaat, en niet op deze manier. Een collega van ons heeft nog geprobeerd om u uit elkaar te halen, dit heeft niet mogen baten.
Daar wij dit niet binnen ons bedrijf kunnen tolereren, ontsla ik u op staande voet.
(…)”
4.1.8.Bij brief van 22 februari 2012 aan [appellant] heeft de advocaat van [geïntimeerde], Aerts, voornoemd ontslag vernietigd. Als grond voor de vernietiging is aangevoerd dat [geïntimeerde] als slachtoffer heeft te gelden en daarom geen sprake is van een dringende reden voor ontslag, terwijl de op grond van het BBA vereiste opzegvergunning ontbreekt. Voorts is [appellant] gesommeerd tot volledige na- en tijdige doorbetaling van het volledige salaris en emolumenten van [geïntimeerde] met rente ex artikel 6:119 BW en wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW. De onderhavige brief heeft, zo schrijft Aerts, tevens als ziekmelding van [geïntimeerde] per 20 januari 2012 te gelden. [geïntimeerde] heeft zich bereid verklaard naar vermogen te re-integreren en arbeid te verrichten, onder de voorwaarde dat zijn veiligheid op de werkvloer absoluut wordt gegarandeerd.
4.2.1.Bij dagvaarding van 3 juli 2012 is [geïntimeerde] de onderhavige procedure gestart.
[geïntimeerde] stelt dat zijn ontslag op staande voet niet stoelt op een dringende reden in de zin van artkel 7:678 BW, nu hij juist slachtoffer en geen dader is in het incident dat zich op 20 januari 2012 heeft voorgedaan. Het ontslag is, zo stelt hij, terecht vernietigd en het dienstverband loopt door tot het moment dat dit op rechtsgeldige wijze is beëindigd, te weten 20 april 2012.
[geïntimeerde] heeft, kort gezegd, gevorderd voor recht te verklaren dat de opzegging van 20 januari 2012 vernietigd is en dat de arbeidsovereenkomst tussen [geïntimeerde] en [appellant] ook na 20 januari 2012 is blijven bestaan tot het moment dat deze arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd.
Voorts heeft hij, kort gezegd, gevorderd:
betaling van loon over de periode 1 januari 2012 tot en met 20 april 2012 ad € 8.568,00, met wettelijke rente;
een bedrag van € 4284,00 ter zake wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW, met wettelijke rente;
een bedrag van € 1767,15 ter zake vakantietoeslag over de periode week 29 2011 tot en met 20 april 2012, met wettelijke rente en wettelijke verhoging ad € 883,58;
betaling van emolumenten en premies;
buitengerechtelijke kosten en proces- en nakosten,met rente.
4.2.2.Bij conclusie van antwoord heeft [appellant], kort gezegd, gesteld dat het ontslag op staande voet geldig is en aan het dienstverband met [geïntimeerde] op 20 januari 2012 een einde is gekomen en dat het salaris over 1 tot en met 13 januari 2012 (bij wijze van voorschot) is betaald. [geïntimeerde] heeft, zo stelt [appellant] nog slechts een bedrag van € 459,00 bruto aan loon over de periode 16 januari 2012 tot en met 19 januari 2012 en een bedrag van € 1005,91 bruto, over de periode ultimo 2011 tot 20 januari 2012, aan vakantiegeld te vorderen, welke bedragen [appellant] wenst te verrekenen met zijn vordering in reconventie. De verschuldigdheid van wettelijke rente en wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW is door [appellant] betwist, hetgeen ook geldt voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke kosten en proceskosten waaronder nakosten met rente.
In reconventie heeft [appellant], op grond van de artikelen 7:677 lid 3 jo 7:680 BW aanspraak gemaakt op gefixeerde schadevergoeding ad € 2.142,00.
4.2.3.Bij conclusie van antwoord in reconventie heeft [geïntimeerde] de vordering in reconventie betwist. Als productie 5 heeft hij processen-verbaal uit de strafzaak jegens [zoon 1.], zoals [geïntimeerde] deze van Bureau Slachtofferhulp heeft ontvangen, overgelegd.
4.3.1.Bij vonnis van 29 augustus 2012 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen gelast. Van de comparitie, gehouden op 10 oktober 2012, is proces-verbaal opgemaakt.
4.3.2.Bij vonnis van 17 april 2013 heeft de kantonrechter, in conventie, voor recht verklaard dat het aan [geïntimeerde] op 20 januari 2012 gegeven ontslag op staande voet nietig is en de arbeidsovereenkomst van [geïntimeerde] met [appellant] op 20 april 2012 is geëindigd door opzegging.
[appellant] is veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van:
a. € 7.425, 24 bruto ter zake van loon over het tijdvak van 15 januari 2012 tot en met 20 april 2012;
b. € 612, 58 ter zake van vakantiebijslag, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 21 april 2012 tot de dag der algehele voldoening;
c. € 803,78 ter zake van wettelijke verhoging, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 17 juli 2012 tot de dag der algehele voldoening;
d. de wettelijke rente over € 459,- bruto vanaf 1 februari 2012 tot de dag der algehele voldoening;
e. de wettelijke rente over € 2.320,50 bruto per maand ter zake van loon over het tijdvak van 1 februari 2012 tot en met 20 april 2012, telkens vanaf de vervaldag tot de dag der algehele voldoening;
De vordering van [appellant] in reconventie is afgewezen.
In conventie en reconventie zijn de proceskosten gecompenseerd.