ECLI:NL:GHSHE:2014:1345

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 mei 2014
Publicatiedatum
13 mei 2014
Zaaknummer
HD 200.120.290_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van een nalatenschap met betrekking tot vergoedingsrecht voor investeringen in de woning van de erflater

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep inzake de afwikkeling van de nalatenschap van een op 4 januari 2010 overleden erflater. De appellante, een van de erfgenamen, vorderde een vergoeding van € 57.000,- voor door haar gemaakte kosten voor de verbouwing van de woning van de erflater, alsook voor kosten van verzorging en overige kosten. De rechtbank had deze vorderingen in eerste aanleg afgewezen, waarop de appellante in hoger beroep ging. De geïntimeerden, bestaande uit de overige erfgenamen, hebben in reconventie vorderingen ingesteld tegen de appellante, die eveneens zijn afgewezen door de rechtbank.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellante en de geïntimeerden broers en zusters zijn van de erflater, en dat de geïntimeerden 9 en 10 de kinderen zijn van een vooroverleden broer van de erflater. De appellante stelde dat er een afspraak was gemaakt met de erflater over de vergoeding van de door haar gemaakte kosten, en dat deze kosten vergoed zouden worden indien de woning niet aan haar zou worden nagelaten. Het hof heeft de bewijsstukken en verklaringen van de betrokken partijen in overweging genomen en is voorlopig van oordeel dat er voldoende bewijs is voor de gemaakte afspraak.

Het hof heeft de geïntimeerden in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren tegen de stellingen van de appellante. Tevens heeft het hof geoordeeld dat, indien de afspraak over het bedrag van € 27.000,- komt vast te staan, de geïntimeerden zich niet kunnen beroepen op dwaling, omdat de overeenkomst moet worden gekwalificeerd als een vaststellingsovereenkomst. De zaak is verwezen naar de rol voor het opgeven van getuigen en verdere procedurele stappen. De uitspraak is gedaan op 13 mei 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.120.290/01
arrest van 13 mei 2014
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] (Limburg),
appellante,
hierna mede te noemen: [appellante],
advocaat: mr. A. Verbroekken te [woonplaats],
tegen

1.[geïntimeerde 1],wonende te [woonplaats] (Limburg),

2.
[geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats],
3.
[geïntimeerde 3],
wonende te [woonplaats],
4.
[geïntimeerde 4],
wonende te [woonplaats],
5.
[geïntimeerde 5],
wonende te [woonplaats],
6.
[geïntimeerde 6],
wonende te [woonplaats],
7.
[geïntimeerde 7],
wonende te [woonplaats],
8.
[geïntimeerde 8],
wonende te [woonplaats] (Limburg),
advocaat: mr. S.R. Baetens te Veldhoven,
9.
[geïntimeerde 9],
wonende te [woonplaats],
in hoger beroep niet verschenen,
10.
[geïntimeerde 10],
wonende te [woonplaats],
in hoger beroep niet verschenen,
geïntimeerden in de hoofdzaak,
hierna mede te noemen: [geintimeerde 1 c.s.],
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 17 december 2013 in het hoger beroep van de door de rechtbank Roermond onder zaaknummer 104100/HA ZA 10-752 gewezen vonnissen van 14 maart 2012 en 10 oktober 2012.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de akte van [appellante] met twee producties;
- de antwoordakte van [geintimeerde 1 c.s.]
Partijen hebben arrest gevraagd.

6.De verdere beoordeling

6.1.
Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
6.1.1.
[appellante] en geïntimeerden 1 tot en met 8 zijn broers en zusters van de op 4 januari 2010 overleden [erflater]. Geïntimeerden 9 en 10 zijn de kinderen van [vooroverleden broer van erflater], de vooroverleden broer van [erflater] voornoemd. [appellante] en [geintimeerde 1 c.s.] zijn – samen met [overleden moeder van appellante] (de inmiddels overleden moeder van [appellante] en van geïntimeerden 1 tot en met 8) - als erfgenamen gerechtigd in de nalatenschap van [erflater] voornoemd (hierna te noemen: erflater).
6.1.2.
[appellante] vorderde in eerste aanleg, kort gezegd, de veroordeling van [geintimeerde 1 c.s.] en van [overleden moeder van appellante] voornoemd:
a. a) tot betaling aan haar van een bedrag van € 57.000,- bestaande uit vergoeding van door haar gemaakte kosten van verbouwing van de woning van erflater (€ 27.000,-), door haar betaalde kosten van verzorging van erflater (€ 19.070,-) en overige kosten (€ 10.930,-);
b) tot afgifte van stukken met betrekking tot de nalatenschap op verbeurte van een dwangsom;
c) tot betaling van de beslagkosten en (overige) proceskosten.
Geïntimeerden 1 tot en met 3 en 5 tot en met 8 alsmede [overleden moeder van appellante] voornoemd vorderden in eerste aanleg in reconventie (na intrekking van een deel van hun vorderingen):
a. a) een verklaring voor recht dat zij gerechtigd zijn om hetgeen [appellante] uit hoofde van haar inwoning bij erflater te betalen heeft aan de boedel, te verrekenen met dan wel te korten op het erfdeel van [appellante];
b) veroordeling van [appellante] tot betaling van een bedrag van € 5.100,-;
c) veroordeling van [appellante] tot betaling van de proceskosten.
6.1.3.
De rechtbank heeft zowel de vorderingen in conventie als in reconventie afgewezen.
6.1.4.
[appellante] kan zich met de uitspraak, voor zover gewezen in conventie, niet verenigen en is in hoger beroep gekomen.
6.2.
Tegen de afwijzing van de reconventionele vordering is niet geappelleerd.
6.3.
[appellante] heeft in hoger beroep haar vorderingen gewijzigd. Die wijziging is betekend aan de niet-verschenen geïntimeerden 9 en 10.
Het bezwaar van geïntimeerden 1 tot en met 8 tegen de eiswijziging is door het hof bij arrest van 17 december 2013 verworpen.
Bij de beoordeling van het hoger beroep wordt aldus uitgegaan van de vorderingen zoals deze door [appellante] zijn geformuleerd in haar memorie van grieven. Die vorderingen luiden als volgt:
primair:
1. [geintimeerde 1 c.s.] te veroordelen om aan [appellante] te voldoen de hoofdsom ad
€ 27.000,- dan wel een door het hof in goede Justitie te bepalen bedrag voor de door [appellante] gemaakte kosten voor investeringen in de woning vermeerderd met de buitengerechtelijke kosten alsmede de wettelijke rente;
2. [geintimeerde 1 c.s.] te veroordelen in de kosten voor het beslag;
3. [geintimeerde 1 c.s.] te veroordelen in de kosten van deze procedure;
subsidiair:
1. te verklaren voor recht dat aan [appellante] ter zake de investeringen in de woning van erflater uit de nalatenschap een bedrag van € 27.000,- dan wel een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag dient te worden voldaan;
2. te verklaren voor recht dat de buitengerechtelijke kosten uit de nalatenschap aan
[appellante] dienen te worden voldaan;
3. te verklaren voor recht dat de wettelijke rente uit de nalatenschap aan [appellante] dient te worden voldaan;
4. te verklaren voor recht dat de kosten voor het beslag uit de nalatenschap aan [appellante] dienen te worden voldaan,
5. te verklaren voor recht dat de kosten van deze procedure uit de nalatenschap aan
[appellante] dienen te worden voldaan.
6. [geintimeerde 1 c.s.] te veroordelen voor betaling van het onder 1 tot en met 5 genoemde - uit het bij de notaris in depot gestorte bedrag welke afkomstig is uit de nalatenschap - aan [appellante] zorg te dragen, althans een zodanige betaling welke het hof in goede justitie vermeent te behoren.
6.4.
Uit de gewijzigde vordering blijkt dat van het oorspronkelijk door [appellante] gevorderde bedrag van € 57.000,- door haar nog slechts aanspraak wordt gemaakt (naast rente en kosten) op een bedrag van € 27.000,- in verband met de uitgaven die zij stelt te hebben gedaan ten behoeve van het opknappen van de woning van erflater aan de [perceel] te [plaats], vóór diens overlijden.
Aan deze vordering legt zij ten grondslag dat zij destijds met erflater heeft afgesproken dat de door haar betaalde kosten voor de woning aan haar zouden worden vergoed indien de woning van erflater niet aan haar zou worden nagelaten. Na het overlijden van erflater is uit het testament van erflater (verleden op 1 september 2009, als productie 4 gevoegd bij de CvA/CvE) gebleken dat aan deze voorwaarde is voldaan: de woning is niet nagelaten aan [appellante].
[appellante] stelt verder dat de hoogte van het bedrag ad € 27.000,- het resultaat is van een afspraak tussen [appellante] enerzijds en [geintimeerde 1 c.s.] en [overleden moeder van appellante] anderzijds, welke afspraak is gemaakt in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap van erflater.
6.5.
Partijen zijn het erover eens dat weliswaar aan alle erfgenamen voorschotten zijn betaald uit de nalatenschap, maar dat nog een bedrag van € 50.000,- in depot bij de notaris berust in afwachting van de afloop van de onderhavige procedure.
Omdat het in depot staande bedrag toereikend is om de vordering van [appellante] ten bedrage van € 27.000,- (indien deze komt vast te staan) te voldoen en partijen het erover eens zijn dat voor het overige geen vorderingen uit het depot moeten worden voldaan, begrijpt het hof de vordering van [appellante] aldus dat zij vooralsnog alleen betaling uit dit depot verlangt en de medewerking daartoe van [geintimeerde 1 c.s.]
6.6.
Met betrekking tot de subsidiair gevorderde verklaring voor recht dat [appellante] recht heeft op voldoening uit de nalatenschap van voornoemd bedrag van € 27.000,- overweegt het hof het volgende.
Door [geintimeerde 1 c.s.] is op zichzelf niet weersproken dat door [appellante] kosten zijn betaald in verband met het opknappen van de woning van erflater in 2006. Wel betwisten zij dat erflater zich jegens [appellante] heeft verbonden tot vergoeding van deze kosten. Ook betwisten zij de hoogte van de door [appellante] gestelde uitgaven en tevens dat [geintimeerde 1 c.s.] (onvoorwaardelijk) akkoord zouden zijn gegaan met een bedrag van € 27.000,-.
6.7.
[appellante] heeft ten bewijze van haar stelling dat zij met erflater heeft afgesproken dat deze de door haar betaalde kosten voor het opknappen van de woning van erflater zou vergoeden, verwezen naar de brief van notaris [notaris 1.] (de notaris ten overstaan van wie erflater zijn testament heeft verleden) d.d. 25 juli 2011, gericht aan de advocaat van [appellante] (productie 1 bij CvA in reconventie). In die brief is onder meer vermeld:
“Op uw verzoek kan ik verklaren dat de heer [erflater](erflater, opmerking hof)
ten overstaan van mij verklaard heeft, aan zijn zus, mevrouw [appellante](appellante, opmerking hof)
, de investeringen door haar gedaan in zijn woning, te willen vergoeden.”
Het hof acht met deze brief vooralsnog toereikend bewijs aanwezig voor de door [appellante] gestelde afspraak met erflater, waarbij het hof mede in overweging neemt dat het in het algemeen gebruikelijk is dat de eigenaar van een woning de kosten vergoedt die door een derde worden gemaakt om die woning te verbouwen of op te knappen.
Het hof zal [geintimeerde 1 c.s.] (die bewijs van hun stellingen hebben aangeboden) in de gelegenheid stellen (desgewenst) tegenbewijs te leveren.
6.8.
Wat betreft de hoogte van de door [appellante] gestelde uitgaven overweegt het hof het volgende.
[appellante] stelt dat zij met alle overige erfgenamen overeenstemming heeft bereikt over de hoogte van het bedrag waarop zij, gelet op de met erflater gemaakte vergoedingsafspraak, aanspraak kan maken, namelijk een bedrag van € 27.000,-. Het hof begrijpt dat – in de visie van [appellante] - op dit punt een overeenkomst is gesloten tussen haar aan de ene kant en [geïntimeerde 5] (geïntimeerde sub 5) namens alle overige erfgenamen aan de andere kant.
[geintimeerde 1 c.s.] voeren tegen deze stelling aan:
a. a) dat [geïntimeerde 5] voornoemd geen volmacht had om namens de overige erfgenamen akkoord te gaan met een bedrag van € 27.000,-;
b) dat [geïntimeerde 5] niet (onvoorwaardelijk) akkoord is gegaan met het bedrag van
€ 27.000,-;
c) dat, als [geïntimeerde 5] voornoemd zich (mede namens de overige erfgenamen) al heeft verbonden, die overeenkomst tot stand is gekomen onder invloed van dwaling.
6.9.
Het hof is op basis van de gedingstukken vooralsnog van oordeel dat [geïntimeerde 5] voornoemd gevolmachtigd was om namens de overige erfgenamen een afspraak met [appellante] te maken over de aan haar toekomende vergoeding en tevens dat tussen [geïntimeerde 5] voornoemd en [appellante] is afgesproken dat aan haar een vergoeding van € 27.000,- toekomt. Het hof neemt hierbij het volgende in aanmerking.
In hun memorie van antwoord (punt 63) hebben [geintimeerde 1 c.s.] aangevoerd:
“Omdat [appellante]([appellante], opmerking hof)
en [geïntimeerde 5] op relatief goede voet met elkaar stonden, hebben zij in onderling overleg gesproken over een bedrag dat [appellante] aan vergoeding zou ontvangen vanwege de beweerdelijk door haar in de woning geïnvesteerde bedragen.”
Bij gelegenheid van de comparitie van partijen is door [geintimeerde 1 c.s.] verklaard:
“Het klopt dat er een soort overeenkomst is gesloten onder leiding van [notaris 2.]. [notaris 2.] heeft die regeling door de strot van [geintimeerde 1 c.s.] geduwd. Nadat [geintimeerde 1 c.s.] getekend hadden, kregen zij pas de stukken die zagen op de verbouwingskosten.”
In de brief van notaris [notaris 2.] d.d. 23 februari 2010 productie 6 bij inleidende dagvaarding) aan [geïntimeerde 3] (geïntimeerde sub 3) is vermeld:
“In verband met de afwikkeling van de nalatenschap van uw broer, de heer [erflater], heeft uw zus [appellante] aan mij verklaard, dat inmiddels overeenstemming is bereikt over de uitkering van de door haar opgegeven vordering op uw overleden broer (…). Zij heeft haar volledige medewerking aan de afwikkeling van de nalatenschap toegezegd en daartoe ook een volmacht verstrekt aan uw broers [geïntimeerde 4]. en [geïntimeerde 5]. Uit de nalatenschap zal zij een vergoeding ontvangen voor de door haar gespecificeerde kosten welke nu is vastgesteld op € 27.000,00.
Uw broer, [geïntimeerde 5], heeft een en ander bevestigd. Ik ga er vanuit dat deze kwestie nu tot een einde is gekomen.”
In de brief van diens kantoorgenoot notaris [notaris 1.] d.d. 21 september 2010 aan de advocaat van [appellante] (productie 1 bij de inleidende dagvaarding) is vermeld:
“Bijgaand zend ik u de gevraagde stukken (kopie) alsmede een nota van afrekening voor onze werkzaamheden in verband met uw verzoek.
Het betreft een kopie van de brief(voormelde brief van 23 februari 2010, opmerking hof)
welke, samen met een verklaring van zuivere aanvaarding van de nalatenschap, is verstuurd naar alle erfgenamen over de uitkomst van de besprekingen met de heer [geïntimeerde 5] enerzijds en zijn zus, mevrouw [appellante] anderzijds inzake de vaststelling van de hoogte van de vordering van mevrouw [appellante] op de nalatenschap, te weten € 27.000,00.
Na ontvangst van deze brief zijn de erfgenamen op kantoor geweest om de toegezonden verklaring van zuivere aanvaarding te tekenen. Van bezwaren omtrent de omvang van de vordering is mij noch de heer [notaris 2.] ten tijde van het ondertekenen van de verklaringen iets gebleken.”
Naar het oordeel van het hof is met het voorgaande toereikend bewijs aanwezig voor de bevoegdheid van [geïntimeerde 5] om mede namens de overige erfgenamen met [appellante] een afspraak maken over de aan haar toekomende vergoeding. Dit geldt ook voor de inhoud van de gemaakte afspraak, namelijk dat aan [appellante] een vergoeding van € 27.000,- toekomt.
Het hof zal echter ook op deze punten [geintimeerde 1 c.s.] in de gelegenheid stellen (desgewenst) tegenbewijs te leveren.
6.10.
Voor het geval de gestelde afspraak over het bedrag van € 27.000,- komt vast te staan, hebben [geintimeerde 1 c.s.] zich beroepen op dwaling. Zij stellen dat zij er vanuit zijn gegaan dat [appellante] daadwerkelijk een bedrag van (tenminste ) € 27.000,- in de woning van erflater had geïnvesteerd, maar volgens [geintimeerde 1 c.s.] is hen na bestudering van de beschikbare bewijsstukken gebleken dat door [appellante] veel minder in de woning is geïnvesteerd.
Naar het oordeel van het hof dient dit verweer te worden verworpen. De overeenkomst tussen [appellante] enerzijds en de overige erfgenamen anderzijds (indien deze komt vast te staan) moet worden gekwalificeerd als een vaststellingsovereenkomst, zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld. Partijen waren het immers oneens over de hoogte van het aan [appellante] toekomende vergoedingsrecht en zij zijn na overleg uitgekomen op een bedrag van
€ 27.000,-.
Voor een dergelijke vaststellingsovereenkomst geldt dat partijen in beginsel geen beroep kunnen doen op dwaling ter zake van hetgeen waarover nu juist werd getwist of onzekerheid bestond (HR 15 november 1985 ECLI:NL:HR:1985:AC4400). In de onderhavige zaak betrof die twist/onzekerheid de hoogte van het aan [appellante] toekomende bedrag.
Voor zover [geintimeerde 1 c.s.] bedoeld hebben te stellen dat door [appellante] ten aanzien van de door haar gemaakte kosten onjuiste mededelingen zijn gedaan dan wel informatie is achterhouden, hebben zij die stelling onvoldoende onderbouwd, hetgeen betekent dat de situatie waaromtrent is beslist in HR 1 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY3129 zich in dit geval niet voordoet. Het hof overweegt in dit verband het volgende.
De bespreking tussen [appellante] en [geïntimeerde 5] over de hoogte van de vordering van [appellante] heeft plaatsgevonden op basis van een specificatie, opgesteld door [appellante], welke specificatie uitkwam op een bedrag van € 34.549,71 en op 12 februari 2010 door notaris [notaris 2.] aan [geïntimeerde 5] was toegezonden (producties 34 en 35 bij MvA).
De bedoelde specificatie heeft voor een deel, groot € 7.750,-, betrekking op “eten brengen-afwassen en wassen”. Voor het overige (een bedrag van € 26,799,71) vermeldt de specificatie investeringen in de woning van erflater. Dat de daarmee gepaard gaande werkzaamheden en aankopen niet daadwerkelijk zouden hebben plaatsgevonden is door [geintimeerde 1 c.s.] niet gesteld. Evenmin stellen zij dat de hoogte van de opgevoerde bedragen onredelijk zou zijn.
Zij stellen alleen dat de twee facturen van 14 juli 2006 en 6 februari 2006 van Betonfabriek [Betonfabriek] & Zn (gevoegd bij productie 2 bij de inleidende dagvaarding), groot respectievelijk € 2.881,58 en € 3.614,62, beide bedragen incl. btw, zijn geantedateerd, dat voor 54,5 uur zwart is gewerkt en dat de btw niet is afgedragen (proces-verbaal comparitie van partijen van 4 oktober 2011).
[appellante] heeft hieromtrent verklaard (proces-verbaal comparitie van partijen) dat de voormelde kosten van Betonfabriek [Betonfabriek] & Zn (het bedrijf van haar echtgenoot) destijds, tijdens het leven van erflater, niet zijn gefactureerd maar dat na het overlijden van erflater, op advies van de notaris, alsnog is gefactureerd en dat de facturen overeenkomstig de boekhouding van het bedrijf zijn opgemaakt.
Naar het oordeel van het hof kan, mede gelet op dit verweer van [appellante], de stelling van [geintimeerde 1 c.s.] dat door [appellante] onjuiste inlichtingen zijn verstrekt of informatie is achtergehouden, niet worden aanvaard.
[geintimeerde 1 c.s.] hebben in hoger beroep in het kader van hun beroep op dwaling nog aangevoerd (punt 87 MvA) dat niet gebleken is dat [appellante] de hier bedoelde kosten daadwerkelijk heeft betaald.
Het hof acht deze opmerking, die voor het eerst in hoger beroep is gemaakt, te onbepaald om te kunnen oordelen dat van dwaling bij het aangaan van de overeenkomst sprake is geweest.
Het hof is op grond van het voorgaande vooralsnog van oordeel dat het beroep van [geintimeerde 1 c.s.] op dwaling moet worden verworpen. Een definitief oordeel op dit punt zal door het hof worden gegeven ná de getuigenverhoren.
6.11.
Indien na bewijslevering de vaststellingsovereenkomst niet komt vast te staan, maar de overeenkomst tussen [appellante] en erflater (inhoudende dat zij recht heeft op vergoeding van het door haar in de woning geïnvesteerde bedrag) wél, dan zal het hof moeten beoordelen welk bedrag aan [appellante] toekomt.
[appellante] heeft in eerste aanleg facturen en betalingsbewijzen overgelegd (productie 2 bij inleidende dagvaarding) die betrekking hebben op een deel van de door haar gestelde uitgaven voor de woning. Indien [appellante] de beschikking heeft over méér facturen en/of betalingsbewijzen dient zij deze bij memorie na enquête in het geding te brengen. Indien zij op andere wijze bewijs wil leveren van de door haar gestelde uitgaven dient zij dat (geconcretiseerd) op te geven.

7.De uitspraak

Het hof:
laat [geintimeerde 1 c.s.] toe tegenbewijs te leveren tegen de voorshands bewezen geachte stellingen:
a. a) dat tussen [appellante] en erflater is afgesproken dat de door [appellante] betaalde kosten voor het opknappen van de woning van erflater aan haar zouden worden vergoed indien de woning van erflater niet aan haar zou worden nagelaten;
b) dat [geïntimeerde 5] (geïntimeerde sub 5) gevolmachtigd was om mede namens alle overige erfgenamen met [appellante] een afspraak te maken over de hoogte van de aan haar toekomende vergoeding voor gemaakte kosten voor de woning van erflater;
b) dat [appellante] met [geïntimeerde 5] overeenstemming heeft bereikt over de hoogte van het bedrag waarop zij, gelet op de met erflater gemaakte vergoedingsafspraak, aanspraak kan maken, namelijk een bedrag van € 27.000,-;
bepaalt, voor het geval [geintimeerde 1 c.s.] bewijs door getuigen willen leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. N.J.M. van Etten als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 27 mei 2014 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de maanden augustus en september 2014.
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van [geintimeerde 1 c.s.] tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. N.J.M. van Etten, W.H.B. den Hartog Jager en I.B.N. Keizer en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 13 mei 2014.