ECLI:NL:GHSHE:2014:1373

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 mei 2014
Publicatiedatum
14 mei 2014
Zaaknummer
20-002919-13
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering van geleend geld door verdachte in Eindhoven

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1968 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was in eerste aanleg veroordeeld voor verduistering van een geldbedrag van 5000 euro, dat hij had geleend van de benadeelde partij, [slachtoffer]. De verdachte had het geld geleend in de periode van 27 april 2005 tot en met 26 mei 2007, maar had het bedrag nooit terugbetaald. De politierechter had de verdachte een taakstraf van 70 uur opgelegd, subsidiair 35 dagen hechtenis, en had een schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen.

In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis van de eerste rechter zou vernietigen en de verdachte opnieuw zou veroordelen. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, maar het hof heeft geoordeeld dat de verdachte opzettelijk het geleende geldbedrag wederrechtelijk heeft toegeëigend. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks aanmaningen, het geld niet had terugbetaald en dat zijn opzet tot verduistering daarmee was voltooid.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een taakstraf van 70 uur, subsidiair 35 dagen hechtenis. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer], tot schadevergoeding van 5007,50 euro toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen, met de mogelijkheid van hechtenis bij niet-betaling. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 63 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-002919-13
Uitspraak : 14 mei 2014
TEGENSPRAAK
Promis

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch van 15 februari 2008 in de strafzaak met parketnummer 01-821363-07 tegen:

[verdachte],

geboren te Eindhoven op [dag en maand] 1968,
volgens het GBA zonder vaste woon- of verblijfplaats,
volgens opgave van de raadsman te bereiken via het adres [adres]
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van
verduisteringveroordeeld tot
een taakstraf voor de duur van 70 uur subsidiair 35 dagen hechtenis.
Voorts heeft de eerste rechter beslist over schadevergoeding voor de benadeelde partij.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechter in eerste aanleg zal vernietigen en, te dien aanzien opnieuw rechtdoende, zal bewezen verklaren hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd en verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 70 uren, subsidiair 35 dagen hechtenis.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij vordert de advocaat-generaal dat deze wordt toegewezen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Door de verdediging is vrijspraak bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat de politierechter kon volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 27 april 2005 tot en met 26 mei 2007 te Eindhoven opzettelijk een geldbedrag van 5000,= euro, in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten krachtens een lening, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 27 april 2005 tot en met 26 mei 2007 te Eindhoven opzettelijk een geldbedrag van 5000,= euro, toebehorende aan [slachtoffer], welk goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten krachtens een lening, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hieronder weergegeven bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd [1] .
Op 12 november 2006 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan [2] . Zij heeft – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende verklaard:
Op 27 april 2005 heb ik aan [verdachte] een geldbedrag geleend van 5000 euro. Door hem is een schuldverklaring opgesteld welke door hem alsmede door mij is ondertekend. In deze schuldverklaring verklaart [verdachte] dat hij het van mij geleende geld ad 5000 euro binnen 2 maanden na dagtekening zou terugbetalen.
Na [verdachte] diverse malen te hebben gevraagd en per 3 augustus 2005 te hebben aangeschreven zijn schuld aan mij in te lossen heb ik tot op heden nog niet mijn aan hem uitgeleende geld mogen terug ontvangen.
[verdachte] heeft mij gevraagd of hij 5000 euro kon lenen, omdat hij een investering moest doen die niet op zich kon laten wachten. Omdat ik [verdachte] vertrouwde en hij mij een aannemelijk verhaal vertelde waarvoor hij het geld nodig had, heb ik hem het geld geleend.
Uit de schuldverklaring [3] blijkt dat een en ander is vastgelegd zoals door aangeefster is verklaard.
Verdachte heeft op 26 mei 2007 op het hoofdbureau van politie Eindhoven - zakelijk weergegeven - verklaard [4] :
Ik heb inderdaad een geldbedrag geleend bij[slachtoffer]. Het gaat om 5000 euro. Ik heb dat geldbedrag geleend ergens in maart/april 2005. Ik had daar met haar afspraken over gemaakt. Ik zou het geld terugbetalen. Dit staat vast op papier.
Ik betaal haar dat geld niet terug.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte niet het opzet had tot wederechtelijke toe-eigening van het geleende geld. De raadsman heeft gesteld dat verdachte het geld nog altijd wil terugbetalen en dat hij dit aangeefster ook telefonisch heeft toegezegd.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Uit de hierboven weergegeven bewijsmiddelen is het hof gebleken dat verdachte op 26 mei 2007 bij de politie in Eindhoven heeft verklaard dat hij het geld niet terugbetaalt. Op dat moment had verdachte, ondanks aanmaningen daartoe, nog geen begin gemaakt met terugbetalen en was, naar het oordeel van het hof, de wederrechtelijk toe-eigening voltooid. Uit de verklaring van verdachte blijkt het opzet daartoe. Dat verdachte thans, vele jaren later en wellicht onder de druk van deze strafzaak, stelt wel bereid te zijn terug te betalen doet daar niet aan af.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
verduistering.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof heeft daarbij gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Bij de straftoemeting heeft het hof in het bijzonder rekening gehouden met de omstandigheden dat:
  • de verdachte ter zake soortgelijke strafbare feiten nog niet eerder is veroordeeld;
  • na het tijdstip waarop het bewezen verklaarde heeft plaatsgevonden inmiddels geruime tijd is verstreken.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 5.007,50, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen, met uitzondering van de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft ter terechtzitting in hoger beroep haar vordering gehandhaafd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden, nu verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 63 en 321 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
70 (zeventig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
35 (vijfendertig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 5.007,50 (vijfduizend zeven euro en vijftig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2007 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], een bedrag te betalen van
€ 5.007,50 (vijfduizend zeven euro en vijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2007 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. A.R.O. Mooy, voorzitter,
mr. F. van Es en mr. J.G. Sillevis Smitt, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mw. C.M. Sweep, griffier,
en op 14 mei 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Sillevis Smitt is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.In de weergegeven bewijsmiddelen wordt – tenzij anders vermeld – verwezen naar paginanummers van het proces-verbaal van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, dossiernummer PL2204/07-006458, sluitingsdatum
2.proces-verbaal aangifte pg. 4 t/m 6
3.zie pg. 11
4.proces-verbaal van verhoor pg. 9 en 10