In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 19 november 2013, waarin werd bepaald dat het minderjarige kind, [de zoon], zijn hoofdverblijf bij de moeder heeft. De vader heeft in hoger beroep verzocht om deze beschikking te vernietigen en te bepalen dat [de zoon] bij hem zal wonen. De moeder heeft verzocht om de beschikking te bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 juni 2014 zijn beide partijen gehoord, evenals vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg. De minderjarige [de zoon] heeft zijn mening kenbaar gemaakt door middel van een brief en is ook buiten aanwezigheid van partijen gehoord.
Het hof heeft vastgesteld dat partijen op 5 juni 1987 met elkaar zijn gehuwd en gezamenlijk het ouderlijk gezag over [de zoon] uitoefenen. De vader kan zich niet verenigen met de afwijzing van het verzoek van [de zoon] om wijziging van zijn hoofdverblijfplaats. Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld om tot een overeenkomst te komen, wat resulteerde in de afspraak dat [de zoon] zijn hoofdverblijf bij de vader zal hebben. De vader zal een bijdrage van € 250,- per maand betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van [de zoon].
Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Limburg vernietigd voor zover deze aan het oordeel van het hof onderworpen was en heeft bepaald dat het hoofdverblijf van [de zoon] bij de vader zal zijn. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking is gegeven op 31 juli 2014 en is uitvoerbaar bij voorraad.