ECLI:NL:GHSHE:2014:2733

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 augustus 2014
Publicatiedatum
8 augustus 2014
Zaaknummer
F 200.144.288-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van een verzoek tot schenking in bewind na overlijden rechthebbende

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schenking in bewind. De appellante, de dochter van de overleden rechthebbende, had verzocht om een machtiging tot het doen van een schenking van € 100.000 aan haarzelf, ten laste van het vermogen van haar moeder, mevrouw [erflater]. De rechtbank Oost-Brabant had eerder, op 23 december 2013, dit verzoek afgewezen, maar een gedeeltelijke machtiging verleend voor een schenking aan de vier kinderen van mevrouw [erflater]. De appellante was het niet eens met deze beslissing en ging in hoger beroep.

Tijdens de mondelinge behandeling op 15 juli 2014 werd de appellante bijgestaan door haar advocaat, mr. V.N.J. Snijder. Het hof heeft vastgesteld dat de rechthebbende, mevrouw [erflater], op [sterfdatum] 2014 is overleden, waardoor de onderbewindstelling is beëindigd. Het hof heeft de ontvankelijkheid van de appellante beoordeeld aan de hand van artikel 798 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Volgens de Hoge Raad zijn alleen de rechthebbende en de bewindvoerder als belanghebbenden aan te merken in dergelijke procedures. Aangezien de rechthebbende is overleden, kon de appellante niet als belanghebbende worden aangemerkt.

Het hof heeft geconcludeerd dat de appellante niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep, omdat zij niet voldoet aan de criteria voor belanghebbendheid. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken op 7 augustus 2014, waarbij de rechters C.A.R.M. van Leuven, C.E.M. Renckens en M.J. van Laarhoven betrokken waren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 7 augustus 2014
Zaaknummer: F 200.144.288/01
Zaaknummer eerste aanleg: 903734/13-7257
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te
[woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: appellante,
advocaat: mr. V.N.J. Snijder,
Als belanghebbenden in de onderhavige zaak worden aangemerkt de erfgenamen van:
-
[erflater],
overleden op [sterfdatum] 2014,
bij leven laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats] in zorgcentrum [zorgcentrum]’,
hierna te noemen: mevrouw [erflater].

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, Kanton Eindhoven, van 23 december 2013.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 maart 2014, heeft appellante verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover daarin het verzoek tot verlening van een machtiging tot het doen van een schenking van € 100.000,= aan de vier kinderen van mevrouw [erflater] is afgewezen, en, opnieuw rechtdoende:
primair: een machtiging te verlenen tot het alsnog doen van een schenking van € 100.000,= ten laste van het vermogen van mevrouw [erflater] aan appellante in het jaar 2013;
subsidiair: een machtiging te verlenen tot het alsnog doen van een schenking ten laste van het vermogen van mevrouw [erflater] in het jaar 2013 aan appellante ter hoogte van een bedrag dat het hof juist acht.
Tevens heeft appellante verzocht om een vergoeding van de kosten van de procedure.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 juli 2014. Bij die gelegenheid is appellante, bijgestaan door haar advocaat, gehoord.
Als toehoorder is de heer [belanghebbende], een zoon van mevrouw [erflater], verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief van mr. H.H. van Steijn d.d. 30 juni 2014 waarin mr. Snijder wordt geïntroduceerd bij het hof; ter zitting heeft mr Snijder verduidelijkt dat mr. van Steijn in deze zaak als procesadvocaat dient te worden aangemerkt;
  • de ter zitting door de advocaat van appellante overgelegde pleitnotie.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 18 juli 2012 heeft de kantonrechter te Helmond (rechtbank Oost-Brabant) voor onbepaalde tijd een bewind ingesteld over alle goederen die aan mevrouw [erflater] toebehoren of zullen toebehoren met benoeming van appellante en de heer [belanghebbende] als bewindvoerders.
3.2.1.
Appellante en de heer [belanghebbende] hebben de kantonrechter bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 7 juni 2013, verzocht:
primair: machtiging te verlenen voor een eenmalige schenking van in totaal € 400.000,= aan de vier kinderen van de rechthebbende, oftewel € 100.000,= per kind;
subsidiair: machtiging te verlenen voor het schenken van het voor de schenkbelasting vrijgestelde bedrag aan ieder van haar kinderen voor het jaar 2013.
3.2.2.
Bij de bestreden beschikking, van 23 december 2013, heeft de kantonrechter het primair verzochte afgewezen en het subsidiaire verzoek toegewezen onder verlening van een machtiging voor het doen van een schenking ten laste van het vermogen van mevrouw [erflater] in het jaar 2013 van € 5.141,= aan ieder van de vier kinderen.
3.2.3.
Mevrouw [erflater] is overleden op [sterfdatum] 2014.
3.3.
Appellante kan zich met de beslissing van 23 december 2013 niet verenigen, voor zover daarbij de rechtbank het primaire verzoek tot het verlenen van een machtiging tot het doen van eenmalige schenking uit het vermogen van mevrouw [erflater] van € 100.000,= ten behoeve van uitsluitend appellante zelf, heeft afgewezen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Voor de stellingen van appellante verwijst het hof naar de inhoud van het beroepschrift.
Ter zitting is bevestigd dat appellante in hoger beroep is gekomen pro se en niet in enige andere hoedanigheid. Zij stelt belanghebbende te zijn, omdat de beoogde schenking aan haar zou worden gedaan.
Het hof overweegt het volgende.
Ontvankelijkheid
3.4.1.
De eerste vraag die ter beoordeling van het hof ambtshalve voorligt, betreft de ontvankelijkheid van appellante in het door haar ingestelde hoger beroep.
3.4.2.
Uit artikel 798 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) volgt dat belanghebbend is degene op wiens rechten en verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft.
Artikel 798 lid 2 Rv bepaalt, onder meer, dat bovendien in zaken van onderbewindstelling de kinderen als belanghebbenden worden verstaan.
De Hoge Raad heeft echter in zijn uitspraak van 24 januari 2014 (ECLI:NL:HR:2014:160), in navolging van zijn uitspraak van 11 januari 2002 (ECLI:NL:HR:2002:AD4932, NJ 2002/463), het begrip belanghebbende in machtigingsprocedures, zoals bedoeld in artikel 1:441 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), drastisch beperkt. Hieruit volgt dat ingeval van een machtiging ex artikel 1:441 lid 2 BW, uitsluitend de rechthebbende en de bewindvoerder als belanghebbenden zijn aan te merken.
De rechthebbende is overleden op [sterfdatum] 2014. Aan de onderbewindstelling is per die datum een einde gekomen.
3.4.3.
Het hof is, in lijn met voornoemde uitspraken, derhalve van oordeel, dat appellante in dit geval niet als belanghebbende kan worden aangemerkt.
3.4.4.
Aan een verdere inhoudelijke beoordeling van de zaak komt het hof derhalve niet toe. Het hof zal appellante niet-ontvankelijk verklaren in het door haar ingestelde hoger beroep.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart appellante niet-ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, C.E.M. Renckens en M.J. van Laarhoven en in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2014.