In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schenking in bewind. De appellante, de dochter van de overleden rechthebbende, had verzocht om een machtiging tot het doen van een schenking van € 100.000 aan haarzelf, ten laste van het vermogen van haar moeder, mevrouw [erflater]. De rechtbank Oost-Brabant had eerder, op 23 december 2013, dit verzoek afgewezen, maar een gedeeltelijke machtiging verleend voor een schenking aan de vier kinderen van mevrouw [erflater]. De appellante was het niet eens met deze beslissing en ging in hoger beroep.
Tijdens de mondelinge behandeling op 15 juli 2014 werd de appellante bijgestaan door haar advocaat, mr. V.N.J. Snijder. Het hof heeft vastgesteld dat de rechthebbende, mevrouw [erflater], op [sterfdatum] 2014 is overleden, waardoor de onderbewindstelling is beëindigd. Het hof heeft de ontvankelijkheid van de appellante beoordeeld aan de hand van artikel 798 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Volgens de Hoge Raad zijn alleen de rechthebbende en de bewindvoerder als belanghebbenden aan te merken in dergelijke procedures. Aangezien de rechthebbende is overleden, kon de appellante niet als belanghebbende worden aangemerkt.
Het hof heeft geconcludeerd dat de appellante niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep, omdat zij niet voldoet aan de criteria voor belanghebbendheid. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken op 7 augustus 2014, waarbij de rechters C.A.R.M. van Leuven, C.E.M. Renckens en M.J. van Laarhoven betrokken waren.