8.1.4.De getuigen hebben onder meer als volgt verklaard:
[varkensbedrijf]:
“
Begin mei 2002, ik kan niet meer precies aangeven welke datum, ontstonden er problemen op mijn bedrijf: zeugen die eigenlijk moesten afbiggen (bevallen), konden dat niet en zeugen die berig moesten worden, werden dat niet.
Wij zijn toen natuurlijk gaan onderzoeken wat de oorzaak zou kunnen zijn. Bij die onderzoeken zijn onder andere betrokken: [medewerker van Agrifirm voorheen CeHave], de heer [X.] (…)
Wij kregen pas wat meer duidelijkheid nadat een partij door mij aangemaakte brijvoer naar mijn zwager, [varkensboer 1], werd vervoerd. Nadat mijn zwager dit aan zijn varkens had gevoerd, ontstonden er meteen problemen. [varkensboer 1] heeft twee dagen dit brijvoer aan zijn varkens gevoerd. Daarna is hij ermee gestopt en de problemen verdwenen toen.
Wij wisten toen dat het probleem in het brijvoer moest zitten.
Dat brijvoer bestaat uit ongeveer 10% tarwegistconcentraat, 25% aardappelstoomschillen, 32,5% Amystar en 32,5% bierbostelmix. Ik weet deze percentages niet meer exact, maar bij benadering. (…)
Het voer dat ik zelf aan mijn varkens gaf bestond uit ongeveer 50% van bovengenoemd brijvoer, 50% droogvoer en een beetje Hedimol en wat water. Dat komt door diverse leidingen uiteindelijk in één mengbak. Vanuit die mengbak worden de varkens dan gevoerd.
De Hedimol werd geleverd door Hedimix, de aardappelstoomschillen door [leverancier 1.], de Amystar door [leverancier 2.] en de bierbostelmix door [foods]. Het tarwegistconcentraat werd volgens mij ook door [foods] geleverd, maar dat weet ik niet meer zeker.
[medewerker van Agrifirm voorheen CeHave] heeft op ons bedrijf onderzoek verricht in onze administratie aan de hand van facturen en leverbonnen. Later heeft de AID de hele administratie voor onderzoek meegenomen. (…)
Nadat voor ons duidelijk was dat de oorzaak van het probleem in het natte brijvoer moest zitten, heeft [bedrijfsadviseur Agrifirm, voorheen CeHave] op een maandag, volgens mij 27 mei 2002, bij ons en bij [varkensboer 1] monsters genomen. Ik was niet bij die monsterneming. Het kan zijn dat mijn vader er wel bij was, maar dat weet ik niet meer. Die monsters neem je door een pot onder een silo te houden. [bedrijfsadviseur Agrifirm, voorheen CeHave] heeft zo bij ons van de natte bijproducten monsters genomen en bij [varkensboer 1] van het door mij geleverde brijvoer. Die monsterpotten zijn niet op mijn bedrijf gebleven. Ik neem aan dat [bedrijfsadviseur Agrifirm, voorheen CeHave] ze naar het CCL heeft gebracht. Later zijn die monsters, althans een aantal ervan, aan de AID ter beschikking gesteld. Ik was daar niet bij aanwezig.
(…)
Het voer dat mijn varkens kregen (daarmee bedoel ik dus die 50% droogvoer plus ongeveer 50% nat brijvoer, een beetje Hedimol en water) bedroeg per dag ongeveer tweeënhalve kilo tot zeven à acht kilo droge stof. Met droge stof bedoel ik de droge component van elke ingrediënt. Dit komt ongeveer overeen met twaalf tot 30 liter per varken per dag, afhankelijk van of zo’n varken dragend of zogend is. Per liter varieert het gewicht aan droge stof.
(…)
Als de bostelmix door [foods] op ons bedrijf werd afgeleverd was daar in ongeveer 90% van de gevallen niet iemand van mijn bedrijf bij. Ikzelf ben daar in ieder geval nooit bij geweest. Ik weet dus ook niet welke kleur de bostelmix had. Ik heb ook nooit gezien dat het mengsel dat wij uiteindelijk aan onze varkens gaven een andere kleur had dan geel/bruinig.
Bij de bestelling werd meestal aangegeven in welke silo er gelost moest worden en dat deed de chauffeur dan. De silo’s hebben nummers. Als niet duidelijk was waar gelost moest worden, vroeg de chauffeur dat aan mijn bedrijfsleider. Dat was toen [bedrijfsleider]. Bij het lossen zelf was [bedrijfsleider] dan niet aanwezig.
Ik heb nooit producten geleverd gekregen door Rined of door [voeders] Voeders. Ik heb nooit zaken gedaan met Rined. Wel heeft Rined bij mij de bostelmix opgehaald nadat was gebleken dat die besmet was met MPA. Volgens mij heeft Rined dat in opdracht van de AID gedaan, in ieder geval niet in mijn opdracht.
Ik gebruikte voor mijn voer geen glucosesiroop/suikerwater.“
[bedrijfsadviseur Agrifirm, voorheen CeHave]:
“(…)
In april/mei 2002 zorgde ik vanuit CeHaVe voor bedrijfsadvisering en bedrijfsbegeleiding bij het bedrijf van [varkensbedrijf]. Ik gaf adviezen op het gebied van voer, houderij, klimaat en dergelijke. Ik legde ongeveer één keer in de drie tot zes weken een bedrijfsbezoek af. Dat werd natuurlijk meer als er problemen waren.
In mijn aantekeningen heb ik gezien dat ik op 26 april 2002 nog schreef: “loopt lekker.” Daarmee bedoel ik dat er op het bedrijf van [varkensbedrijf] geen problemen waren.
Op 14 mei 2002 schreef ik dat zeugen opeens niet meer berig werden (…)
Er kwam toen het probleem bij dat zeugen niet konden bevallen. Wij hebben er diverse mensen bij gehaald, zoals [medewerker van Agrifirm voorheen CeHave], een toxicoloog en een nog niet eerder bij de zaak betrokken dierenarts.
Er zijn diverse monsters genomen van de natte bijproducten en van complete brijvoer. Aan de hand van mijn aantekeningen kan ik zien dat ik zelf op 27 mei 2002 bij [varkensbedrijf] van alle natte bijproducten monsters heb genomen en bij [varkensboer 1] van het natte voormengsel en van droge grondstoffen. Het natte voormengsel bij [varkensboer 1] zat in één silo en was van [varkensbedrijf] afkomstig.
De gang van zaken bij die monsterneming op 27 mei 2002 was als volgt. Om de een of andere reden konden we niet binnen bij elke silo een monsterpot onder een aftappunt houden. Ik herinner mij nog goed dat we naar buiten moesten en bij elke silo een afsluitschuif hebben open getrokken. Dat was best wel zwaar en ik werd bijgestaan door ik meen twee anderen. Ik dacht dat dat [vader van eigenaar varkensbedrijf BV], de vader van [eigenaar varkensbedrijf BV], en [bedrijfsleider] waren. Van de eerst vrijgekomen hoeveelheid namen wij geen monster, omdat dat uit de vulleiding kwam. Daarna volgt dan het spul wat echt in de silo zit en dat hebben wij opgevangen met een speciekuip of een grote emmer. Daar hebben we een monsterpot doorheen gehaald. Ik weet nu niet meer zeker of er per silo een andere bak is gebruikt. Volgens mij maakten we de bak met water schoon en gebruikten hem dan voor de volgende monsterneming. De monsterpotten die wij gebruikten, hebben wij op voorraad bij CeHaVe en zijn steeds nieuw. Meestal doe ik de monsterneming, in dit geval met de pot een hoeveelheid uit de bak scheppen, zelf, maar ik kan u nu, na ruim elf jaar, echt niet meer precies zeggen wie wat fysiek heeft gedaan. Zo weet ik ook niet meer of ik zelf de potten naar het CCL heb gebracht of dat een ander dat heeft gedaan. Ook weet ik niet of de potten nog enige tijd bij [varkensbedrijf] op het bedrijf hebben gestaan. Ik ga er wel vanuit dat ze nog dezelfde dag naar het CCL zijn gegaan. Er was immers een groot belang bij zo snel mogelijk te achterhalen wat de oorzaak was van de problemen.
(…)
De monsterpotten zijn niet door mij verzegeld; het waren potten met een gewone schroefdop.
(…)
CeHaVe leverde aan [varkensbedrijf] het droogvoer. Dat bestond vaak uit onder andere tarwegries, soyahullen en zonnebloemschroot. [varkensbedrijf] voegde daar natte bijproducten aan toe en water.
Op de vraag of CeHaVe op enig moment in verband is gebracht met een leverantie van met MPA besmet voer, kan ik u zeggen dat ik mij alleen herinner dat in een later stadium, dus na mei 2002, bekend werd dat er bepaalde melasses op de markt waren die mogelijk met MPA waren besmet. Omdat CeHaVe voor haar voerpakketten soms ook melasses inkocht en verwerkte, heeft CeHaVe, net zoals andere mengvoerfabrikanten, een paar keer uit voorzorg leveranties teruggehaald.
Voor zover ik weet bestond het brijvoer dat [varkensbedrijf] maakte uit Amystar, bostelmix, tarwegist, Hedimol en aardappelstoomschillen. Wij gaven een rantsoenadvies op basis van de mengverhouding in droge stof. Voor dat natte brijvoer was dat dan – bij benadering – 20% Amystar, 10 tot 15% bostelmix, 10% stoomschillen, 4 à 5% tarwegist en 3% Hedimol. Dit is een algemene benadering. In de verhoudingen wordt gevarieerd naar gelang zeugen drachtig zijn of al zogen.
(…)
[varkensbedrijf] voerde ook wel hagelslag aan de zeugen die aan het einde van de lactatie zaten en op het punt stonden om weer gedekt te worden. In ieder geval was het niet veel en dus niet dagelijks aan alle varkens.
(…)”
[medewerker van Agrifirm voorheen CeHave]:
“
(…)
In april/mei 2002 was ik al enige tijd betrokken bij het bedrijf van [varkensbedrijf] als nutritionist. Ik bedoel daarmee dat ik rantsoenadviezen gaf. Ik bepaalde dus de samenstellingen van de voerpakketten. [bedrijfsadviseur Agrifirm, voorheen CeHave] deed meer in zijn algemeenheid de begeleiding en advisering van het bedrijf van [varkensbedrijf].
Op 10 mei 2002 ontstonden er problemen bij [varkensbedrijf]; zeugen bleken slecht af te biggen. Kort daarna, op 13 mei 2002 (dat staat ook in het aangehechte schema, maar is slecht leesbaar), bleek ook dat zeugen niet berig werden. Als eerste maatregel (op 17 mei 2002) hebben wij de Hedimol, die [eigenaar varkensbedrijf BV] voerde, uit het voer gelaten. Vervolgens is besloten de varkens niet langer met de natte bijproducten te voeren, maar alleen met droogvoer en water. (…)
Op 14 mei 2002 is op het bedrijf van [varkensbedrijf] nat brijvoer gemaakt voor [varkensboer 1]. Dat is op 21 mei 2002 aan [varkensboer 1] geleverd. [varkensboer 1] meldde op 25 mei 2002 dat zeugen niet berig werden. Dat staat ook vermeld in het aangehechte schema, maar dat is daarop slecht leesbaar. Daarop hebben wij op 27 mei 2002 een nader onderzoek verricht op het bedrijf van [eigenaar varkensbedrijf BV]. Ik heb toen aan de hand van de administratie van [varkensbedrijf] (facturen, afleverbonnen en dergelijke) in kaart gebracht welke varkensvoerbestanddelen door welke leverancier en wanneer aan [varkensbedrijf] waren geleverd. Ik heb daarbij ook steeds aan de desbetreffende leverancier gevraagd wat er voorafgaand aan de desbetreffende vracht in de vrachtauto was vervoerd.
Van de leveranties heb ik een schema gemaakt dat in kopie aan dit proces-verbaal is gehecht. (…)
Ik heb met het door mij verrichte administratieve onderzoek vooral willen bekijken of er vreemde of ongebruikelijke producten aan [varkensbedrijf] waren geleverd. Uit dat onderzoek bleek mij echter niet van ongebruikelijke varkensvoerbestanddelen. Het zou natuurlijk wel zo kunnen zijn dat één van die producten met MPA was besmet; uiteraard kon ik dat niet met dit onderzoek uitsluiten. Het ging mij er meer om dat ik rariteiten qua grondstoffen kon uitsluiten.
(…)
Waar ik in genoemd schema een A heb vermeld, bedoel ik daarmee dat van die leveranties op 27 mei 2002 een monster is genomen. (…)
Op het schema hebben de kolommen [kolom 1.], [kolom 2.] en ‘Gerst’ betrekking op door CeHaVe aan [varkensbedrijf] geleverde voerpakketten. De kolommen daarna, [kolom 3.], [kolom 4.], ‘Gerst’ en ‘Tarwe’, betreffen voerpakketten door CeHaVe aan [varkensboer 1] geleverd.
Daarna volgt ‘Bostelmix’ dat in die periode door [foods] aan [varkensbedrijf] werd geleverd.
‘TGC’ is tarwegistconcentraat. Ik weet niet meer wie de leverancier was. Ik zie in mijn aantekeningen wel dat het werd getransporteerd door [transportbedrijf]. Daarmee bedoel ik de heer [directeur van transportbedrijf].
De leverancier van Amystar was [leverancier 2.], die van ‘AASS’ (aardappelstoomschillen) was [leverancier 1.]. [aardappelstoomschillenfabriek 1.] en [aardappelstoomschillenfabriek 2.] waren de fabrieken waar vanuit dit product werd getransporteerd.
(…)
Met ‘Halffabrikaat gemaakt voor [varkensboer 1]’ (op 14 mei 2002) wordt het natte brijvoer bedoeld dat door [varkensbedrijf] voor [varkensboer 1] werd gemaakt. Dat bestond uit tarwegistconcentraat, Amystar, stoomschillen en bostelmix. Dit voormengsel werd op 21 mei aan [varkensboer 1] geleverd.
Het rantsoenadvies van CeHaVe voor het natte brijvoer behelsde in die periode, op basis van droge stof, voor zeugen die 30 dagen en langer drachtig waren:
17,5% gerst, 10% aardappelstoomschillen, 4% tarwegist, 16,85% bostelmix, 18,2% Amystar en 3% Hedimol. Daaraan werd dan 30,45% droogvoer (in het schema c7652 dr) toegevoegd.
Voor lacterende zeugen was dit: 15,6% gerst, 7% aardappelstoomschillen, 3,64% tarwegist, 7% bostelmix, 18% Amystar en 3% Hedimol. Daaraan werd dan 45,7% droogvoer (in het schema c7751 kr) toegevoegd.
In de administratie van [varkensbedrijf] ben ik geen hagelslag tegen gekomen. Ik weet wel dat [varkensbedrijf] ooit wel eens hagelslag toevoegde aan het voer voor zijn varkens.
[varkensboer 1] had dus met dezelfde producten als [varkensbedrijf] tot 25 mei 2002 geen problemen. Na ontvangst door hem op 21 mei 2002 van het op 14 mei 2002 voor hem gemaakte brijvoer ontstonden die problemen, zoals gezegd, wel. Wij hebben daaruit geconcludeerd dat de oorzaak van het probleem in die vier producten (tarwegistconcentraat, Amystar, aardappelstoomschillen en bostelmix) voor het natte brijvoer zaten; [varkensboer 1] en [varkensbedrijf] gebruikten verschillend aanvullend, en van ons afkomstig droogvoer.
Toen zijn we dus, op 27 mei 2002, van al die ingrediënten en van het natte brijvoer zelf monsters gaan nemen. Bij die monsterneming ben ik niet aanwezig geweest. Wie precies de monsters heeft genomen weet ik niet. Ik weet nog wel dat mijn collega [bedrijfsadviseur Agrifirm, voorheen CeHave] toen ook op het bedrijf aanwezig was.
(…)
Na mei 2002 en nadat van de MPA-besmetting was gebleken, is door verschillende veevoederleveranciers voer teruggehaald omdat daarin mogelijk met MPA besmette melasse of tarwegries zat. Zo heeft ook CeHaVe een aantal leveranties teruggehaald, maar mij is niet bekend of bij die leveranties met MPA besmet voer zat.
(…)
Uit een print van het voerpakket dat CeHaVe destijds aan [varkensbedrijf] leverde, welke print in kopie aan dit proces-verbaal is gehecht, leid ik af dat in dat voerpakket geen melasse werd gebruikt. De print behelst een voorschrift voor de fabriek. De fabriek produceert overeenkomstig dat voorschrift. Als u mij vraagt of ik zeker weet dat daarin dan toch niet ook melasse zat, zeg ik: dat ik dat natuurlijk niet kan garanderen; ik produceerde immers niet zelf.
CeHaVe gebruikte wel soms melasse in haar producten, maar, zoals gezegd, bij mijn weten niet in het in de periode 15 maart 2002 – 17 mei 2002 aan [varkensbedrijf] geleverd droogvoer.“
[medewerker van Rined]:
“(…)
Wij hebben op enig moment in 2002 van [glucosebedrijf] van [voeders] Voeders glucose gekocht. Dat hebben wij opgeslagen in onze opslagsilo in [vestigingsplaats].
(…) Om wel uit te kunnen leveren aan onze klanten, gingen wij dan vanuit onze extra opslagsilo’s leveren. Zo deden wij dat ook ongeveer één à twee weken nadat [glucosebedrijf] de door ons gekochte glucose in de opslagsilo in [vestigingsplaats] had gelost. Ik moet daarbij nog even zeggen dat toen [glucosebedrijf] die glucose loste, er ongeveer 850 ton tarwezetmeel in onze silo zat en dat daar toen zo’n 39 ton glucose van [glucosebedrijf] bij is gekomen.
Een van onze chauffeurs viel het bij het laden vanuit de silo op dat de tarwezetmeel een rode kleur had. Hij belde mij daarover en ik heb daarover contact opgenomen met [glucosebedrijf]. [glucosebedrijf] zei toen dat het een soort aanlenglimonade was. Ik was er nogal nijdig over en [glucosebedrijf] heeft toen aangeboden om het zelf terug te halen en op te voeren. U moet zich voorstellen dat toen de door [glucosebedrijf] geleverde glucose al helemaal gemengd was met de in de silo aanwezige tarwezetmeel. In de silo bevindt zich een roerwerk dat voor de vermenging zorgt. [glucosebedrijf] is dus toen vanuit de silo in [vestigingsplaats] gaan laden; ik denk dat hij wel zo’n 600 à 750 ton per week aan zijn eigen varkens opvoerde.
In die tijd hebben wij zelf ook nog ongeveer 24 vrachten uit de silo gehaald en uitgeleverd aan onze klanten. Dat is niet allemaal afkomstig uit de eerste 900 ton (de 850 tarwezetmeel die er in zat toen de 39 ton glucose van [glucosebedrijf] erbij kwam). Als zo’n silo zuigleeg is, blijft er toch nog wat achter en dat bevuilde de nieuwe partij tarwezetmeel met MPA. Dus ook de aan klanten uitgeleverde vrachten uit deze tweede partij hebben wij moeten terughalen.
Naar de klanten toe brachten wij het verhaal dat de rode kleur werd veroorzaakt door een partij aanlenglimonade die erbij zat. Kort daarna werd ik gebeld door [varkensboer 2] in [vestigingsplaats] die vruchtbaarheidsproblemen had met zijn zeugen. (…)
Drie dagen later stond de AID op mijn stoep. Zij wilden weten wat er in de silo zat. Wij hebben vervolgens bij alle klanten aan wie wij hadden uitgeleverd het voer dat nog aanwezig was teruggehaald. Al die bedrijven van deze klanten werden geblokkeerd. Ook onze silo in [vestigingsplaats] natuurlijk. Ook werd Rined onder toezicht geplaatst en onze GMP-erkenning werd toen ingetrokken. (…)
Deze hiervoor omschreven kwestie hield geen verband met [varkensbedrijf] of [foods]. Het bedrijf van [varkensbedrijf] kende ik ook helemaal niet. Wel heb ik later contact gehad met [eigenaar varkensbedrijf BV] om te praten over deze MPA-problematiek en in opdracht van de AID hebben wij de silo’s bij [varkensbedrijf] en [varkensboer 1] leeggehaald. De reden was dat wij opslagcapaciteit hadden voor besmet voer. Al dat besmette voer hebben wij later in opdracht van de AID laten vernietigen. Daarbij zat dus ook de partij die wij bij [varkensbedrijf] hadden opgehaald. (…)
Rined doet wel regelmatig zaken met [foods]. Ik denk dat het ook al zo was in april/mei 2002. Over het algemeen verkochten wij maïs aan [foods]. (…)
Alle uitgeleverde vrachten met besmet voer zijn boven water gekomen. Daarmee bedoel ik dat er niet één vracht administratief is zoekgeraakt. Het is juist heel duidelijk geworden; samen met de AID hebben wij alle vrachten die bij ons uit de silo in [vestigingsplaats] zijn gegaan in kaart gebracht.
Van de 24 door Rined aan klanten uitgeleverde vrachten besmet voer is er volgens mij niets naar [varkensboer 3] gegaan, maar zeker weten doe ik dat niet. Wij leverden wel eens aan [varkensboer 3], maar dan ging het altijd om aardappelstoomschillen en nooit om tarwezetmeel.
Mr. Geerts toont mij de lijst van klanten aan wie Rined vanuit de silo in [vestigingsplaats] had uitgeleverd. Deze lijst is als bijlage 0D15 in het proces-verbaal van de AID (p.234) opgenomen en aan dit proces-verbaal van verhoor gehecht.
Ik zie inderdaad op deze lijst dat [varkensboer 3] er niet op voorkomt. “
[ingenieur bij de NVWA, voorheen AID]:
“(…)
Bij [varkensbedrijf] en [varkensboer 1] heb ik geen monsters genomen. Ik heb ook geen administratief onderzoek uitgevoerd. Dat zijn mijn collega’s van het team Diervoeders geweest. (…)
U houdt mij voor dat uit het AID-pv 1.2/AH/05, p.541 (hof: productie 15, inl. dagv.), blijkt dat de hiervoor genoemde diervoedercontroleurs op 25 juni 2002 op basis van de onderzoeksgegevens die uit de administratie van [varkensbedrijf] naar voren zijn gekomen een selectie hebben gemaakt van transporteurs/leveranciers van [varkensbedrijf]. Het kan zijn dat daarbij ook de administratie van [varkensboer 1] is bekeken.
Ik kan u niet zeggen of alle leveranciers/transporteurs zijn geselecteerd voor nader onderzoek en dus ook niet welke criteria zijn gebruikt bij deze selectie indien slechts een deel van de leveranciers is geselecteerd.
Ik weet ook niet wat de eindconclusie van deze nadere onderzoeken is geweest.“
[varkensboer 1]:
“(…)
Op een zondagavond in mei 2002, dat moet 26 mei 2002 zijn geweest, viel mij op mijn bedrijf op dat zeugen niet berig werden. We hebben een vast weekritme, waarin op maandagochtend 90% van de gespeende zeugen berig is en de eerste verschijnselen daarvan zie je altijd op de zondagavond daarvoor. Omdat ik wist van vergelijkbare problemen op het bedrijf van mijn zwager [eigenaar varkensbedrijf BV] heb ik met hem contact opgenomen. De volgende ochtend, maandag 27 mei 2002, heeft [bedrijfsadviseur Agrifirm, voorheen CeHave] bij mij een monster genomen van de mix van natte brijproducten die ik kort daarvoor van [eigenaar varkensbedrijf BV] geleverd had gekregen. De mix wordt door [eigenaar varkensbedrijf BV] gemaakt.
Ik was wel op het bedrijf aanwezig maar ben niet bij die monsterneming door [bedrijfsadviseur Agrifirm, voorheen CeHave] aanwezig geweest. Ik heb [bedrijfsadviseur Agrifirm, voorheen CeHave] wel daarna gezien met de monsterpot. (…)
[bedrijfsadviseur Agrifirm, voorheen CeHave] heeft de monsterpot meegenomen. Ik neem aan dat hij de pot aan het CCL ter beschikking heeft gesteld want later kreeg ik een uitslag van dit laboratorium. Ik weet niet meer wat die uitslag was, maar wel dat er toen niet op MPA is gecheckt.
De mix natte bijproducten die ik van [varkensbedrijf] ontving, bestaat uit: bierbostel, Amystar (tarwezetmeel), tarwegistconcentraat en aardappelstoomschillen. Ik weet niet meer de verhouding van deze ingrediënten. In tegenstelling tot [eigenaar varkensbedrijf BV] voerde ik niet tevens Hedimol.
Naast deze mix van natte bijproducten voeren wij aanvullende droogvoercomponenten die wij kregen van CeHaVe. Dat waren verschillende samenstellingen voor dragende en voor zogende varkens.
[medewerker van Agrifirm voorheen CeHave], van CeHaVe, adviseerde mij over de samenstelling van de voerpakketten.
Nog diezelfde dag, 27 mei 2002 (of de dag daarna), zijn wij gestopt met het voeren van de mix natte bijproducten. Wij zijn toen enkel droogvoer met water gaan voeren. Het droogvoer dat ik in voorraad had, is doorgevoerd. Ik weet niet meer precies wanneer er een nieuwe lading droogvoer is gekomen. Meestal wordt na verloop van een week tot tien dagen een nieuwe lading droogvoer besteld en geleverd. Of dat nieuwe droogvoer een andere samenstelling had, weet ik niet meer.
Zoals gezegd, bestond er op mijn bedrijf een weekritme. De dieren die op dat moment berig hadden moeten zijn of hadden moeten bevallen, werden niet alsnog berig en konden ook niet alsnog bevallen. Pas bij de volgende groep, dus de week daarna, werd het iets beter en langzamerhand trad volledig herstel op.
Pas veel later, namelijk op 21 juni 2002 (ik weet deze dag nog goed: op de verjaardag van mijn zoon kregen wij een OTP uitgereikt door de AID), werd duidelijk dat de oorzaak van de vruchtbaarheidsproblemen lag in een MPA-besmetting. Weer enige tijd later is toen de bij mij aanwezige, besmette mix natte bijproducten opgehaald. (…) Ik had die mix gewoon bewaard in mijn silo, maar daar is dus, behalve dan monsters, niets meer uitgehaald.”
Peperkamp:
“
(…)
Ik weet niet meer of destijds alle leveranciers van [varkensbedrijf] zijn onderzocht en ook niet op basis van welke criteria er een selectie is gemaakt, als die al zou zijn gemaakt. Ik kan alleen zeggen dat er tegenwoordig zou worden geselecteerd op basis van hoeveelheden. Daarmee bedoel ik dat de leveranciers van de grootste hoeveelheden het eerst zouden worden onderzocht.
Ik weet na elf jaar werkelijk niet meer welke bedrijven ik onderzocht zou hebben en ook niet of er door mij monsters zijn genomen.
(…)“
[inspecteur 2. bij de NVWA, voorheen AID]:
“
(…)
Uit pagina 541 van genoemd proces-verbaal blijkt dat we op 25 juni 2002 met een aantal collega’s hebben overgelegd over het verder uit te voeren onderzoek met betrekking tot het bedrijf van [varkensbedrijf]. Omdat ik was gespecialiseerd op het gebied van diervoeders, evenals mijn collega’s Verbeek en Klaver, ben ik bij die bespreking betrokken. Binnen de AID dacht men aan tarwegistconcentraat als oorzaak van de problemen. Ik weet nog dat wij als diervoedersspecialisten daar de kanttekening bij plaatsten dat het probleem dan nog veel groter zou moeten zijn. Op dat moment was nog niet bekend dat [varkensboer 1] en [varkensboer 2] in [vestigingsplaats] vergelijkbare problemen hadden/kregen.
Ik weet zeker dat alle leveranciers van [varkensbedrijf] zijn geselecteerd voor nader onderzoek. Of deze vervolgens ook allemaal onderzocht zijn, weet ik niet, maar dat is wel de gebruikelijke gang van zaken.
Ik ben verder niet meer bij het onderzoek ten aanzien van het bedrijf van [varkensbedrijf] betrokken geweest. Wel heb ik nog onderzoek uitgevoerd bij Rined en de silo in [vestigingsplaats]. Alle aan- en afvoerlijnen van Rined met betrekking tot die silo zijn toen door mij in kaart gebracht. [varkensbedrijf] zat daar niet bij.
Ik weet nog wel dat achteraf bleek dat bij de invoer in de computer van Rined in zoverre een fout was gemaakt dat bij enkele ritten niet de term ‘Af [vestigingsplaats]’ was vermeld. Aan de hand van het onderzoek naar alle rittenstaten heb ik dit kunnen constateren.
Ik heb de overtuiging dat wij uiteindelijk de aan- en afvoerlijnen voor 100% in kaart hebben kunnen brengen. Ik weet dat [varkensbedrijf] daar niet in voor kwam.
(…)“
[getuige 1.]:
“(…)
Mr. Bijloo vraagt mij welke concentratie MPA in het eindvoer aanwezig moet zijn om de problemen die bij de varkens op de bedrijven van [varkensbedrijf] en [varkensboer 1] zijn gerezen, te veroorzaken. Ik antwoord daarop als volgt. Als ik het mij goed herinner, is in het eindvoer bij met name het bedrijf van [varkensboer 1] een concentratie MPA gemeten van 51.000 ppb. Om de opgetreden symptomen te veroorzaken moet in het eindvoer een concentratie van 35.000 tot 60.000 ppb hebben gezeten. Navraag bij de afdeling Diervoeding van de universiteit van Gent leerde mij dat er in het eindvoer voor varkens maximaal 22% bostelmix zit. Als ik ervan uit ga dat het eindvoer 20% bostelmix bevat, dan moet er 250.000 ppb MPA in de gebruikte bostelmix hebben gezeten om op een concentratie van ongeveer 50.000 ppb in het eindvoer uit te komen.
Mr. Bijloo vraagt mij welk percentage glucosesiroop – ervan uitgaande dat die glucosesiroop 900.000 ppb MPA bevatte - er in de bostelmix moet hebben gezeten om de bij de varkens op beide bedrijven gerezen problemen te veroorzaken. Ik antwoord daarop dat het percentage 25 tot 30% moet hebben bedragen om tot de concentratie van 250.000 ppb in de gebruikte bostelmix te komen.
Mr. Bijloo vraagt mij of een concentratie van 1.900 ppb MPA in de bostelmix de bij [varkensbedrijf] en [varkensboer 1] gerezen problemen kan hebben veroorzaakt. Ik antwoord daarop: nee. Ik verwijs hiervoor naar mijn eerder afgelegde verklaringen op dit punt.“
[getuige 2.]:
“
(…)
Ik ben nog steeds in dienst bij [foods]. Ook bij [foods] heb ik de functie van bedrijfsleider. Ik houd mij in de eerste plaats bezig met de verzorging van de dieren. Daarnaast meng ik de voormengsels voor diverse varkenshouderijen. Daaronder valt ook de bostelmix voor [varkensbedrijf]. Ik deed dat ook al in april en mei 2002.
Het maken van de bostelmix doe ik als volgt. Ik pomp eerst de tarwezetmeel in de tanks 3 of 4 van [foods] waarin zich de menginstallaties bevinden. Dat pompen van het tarwezetmeel gebeurt met een andere pomp dan de pomp waarmee het suikerwater van tank 5 bij Genubo naar tanks 1 en 2 bij [foods] is gepompt en via een andere leiding. Ik verwijs in dit verband naar een foto die ik gisteren heb gemaakt van een plattegrond van ons bedrijf, welke foto u aan dit proces-verbaal zult hechten. Op die foto staat bij nr. 16, dat is het adres Eerste Groeneweg nr. 16 in Middelharnis, het adres van Genubo, een mengbak van Genubo waarin het eindvoer voor de varkens van Genubo wordt gemaakt. Er loopt een leiding vanuit tank 5 bij Genubo naar deze mengbak. Vanuit deze zelfde tank loopt een andere leiding naar Eerste Groeneweg nr. 22, het adres van [foods]. In tank 5 bij Genubo was het suikerwater van Bioland gelost. Daarvan bestaat geen opslagstaat. Genubo had dergelijke opslagstaten niet. Het overpompen vanuit tank 5 bij Genubo naar tanks 1 en 2 bij [foods] is handmatig gebeurd. Daarmee bedoel ik dat de afsluiters worden opengezet, waarna de pomp wordt aangezet. Dat is allemaal uitgevoerd door mij.
Het pompen van de tarwezetmeel naar de mengbakken bij [foods] gebeurt ook handmatig.
Terugkomend op het maken van het voormengsel (de bostelmix) voor [varkensbedrijf], zeg ik nog dat, nadat de tarwezetmeel in tank 3 of 4 is gepompt, er met behulp van een shovel bierbostel (dat steekvast is) aan toe wordt gevoegd.
Voor wat betreft het overpompen van het suikerwater op 25 april 2002 verklaar ik nog het volgende. Op die datum was in de loop van de ochtend dat suikerwater in tank 5 bij Genubo gelost. In de loop van de middag was het spul gaan bruisen en gisten en ging het er over heen. Omdat ik wist dat tanks 1 en 2 bij [foods] leegstonden, heb ik ongeveer de helft van de die dag geloste partij suikerwater overgepompt naar tanks 1 en 2 van [foods]. Zowel tank 5 bij Genubo als tanks 1 en 2 bij [foods] hebben een inhoud van ongeveer 55 kubieke meter. De reden waarom ik in twee tanks heb overgepompt is dat er een schuimlaag was van wel een meter en ik wilde voorkomen dat dit bij de tanks waarnaar werd overgepompt over de rand zou komen.
Omdat het suikerwater afkomstig was van Bioland heb ik het zo geregistreerd dat ik in de kolom ‘leverancier’ Bioland heb ingevuld en niet Genubo. Dit opdat altijd helder is waarvan het geloste product afkomstig is. Ik doe dat wel vaker zo. (…)
Een of twee dagen na het overpompen van het suikerwater heb ik dat teruggepompt naar tank 5 van Genubo. Ook dit overpompen heb ik zelf uitgevoerd. Ik ben vergeten dit terugpompen te registreren. Dat had wel gemoeten. (…)
Het voormengsel voor [varkensbedrijf] wordt in tanks 3 en 4 van [foods] gemaakt. In die zelfde tanks worden ook voormengsels voor Genubo gemaakt. Het kan gebeuren dat op dezelfde dag voormengsels voor Genubo en voor [varkensbedrijf] worden gemaakt, maar het suikerwater van Bioland is niet in tanks 3 en 4 van [foods] aan het eindvoer voor Genubo toegevoegd. Dat laatste gebeurde namelijk in de mengbak van Genubo op nr. 16.
Het klopt dat dezelfde vrachtwagens waarmee het suikerwater van Bioland naar Genubo is vervoerd, ook zijn gebruikt voor het vervoer van het voormengsel voor [varkensbedrijf] vanaf het bedrijf van [foods]. Normaal gesproken worden de vrachtwagens na iedere vracht gespoeld met zo’n twee à driehonderd liter water. Dat gebeurt meteen nadat er is gelost, zodat er niet nog voer uit de slang komt en op de grond morst. Het spoelen van de vrachtwagens gebeurt door de desbetreffende chauffeur.
(…)
Ik laat ook nog een foto zien die ik gisteren heb gemaakt van een luchtfoto die bij ons in de kantine hangt. Ik hoor u zeggen dat u ook deze foto aan het proces-verbaal zult hechten. Op die foto heb ik handmatig de nummers 12 t/m 22 geschreven bij de daarmee corresponderende opstallen. De nummers 12 t/m 18 betreffen de opstallen van Genubo, nummer 22 is [foods].
(…)
In tanks 1 en 2 van [foods] gaat nooit bostelmix omdat in die tanks geen roerinstallatie zit.
Zou je wel een voormengsel daarin doen, dan zou dat bezinken en krijg je het er niet meer uit.
Het is niet gebruikelijk om suikerwater aan een voormengsel toe te voegen, vanwege gistingsproblemen. Wel aan het eindvoer, vanwege de smaak. Dat gebeurt meestal een uur voor het voederen. Dit gebeurt overigens automatisch (computergestuurd), net zoals de toevoeging van de overige ingrediënten aan het voormengsel waarmee het eindvoer wordt gemaakt. Hoewel het suikerwater een oranje/rode kleur had, kan ik mij niet herinneren dat het eindvoer bij Genubo een andere kleur had. Dat verbaast mij niet echt omdat slechts een klein percentage suikerwater aan het eindvoer wordt toegevoegd. Toevoeging van suikerwater aan het eindvoer verhoogt niet het drogestofgehalte van het eindproduct.
(…)
Bij mijn weten is het suikerwater van Bioland niet in aanraking gekomen met de ten behoeve van [varkensbedrijf] gemaakte bostelmix, omdat het suikerwater in tanks 1 en 2 bij [foods] zat en de bostelmix in tanks 3 en 4 worden gemaakt.”
8.2.10.Naar het oordeel van het hof zijn met de nadere bewijslevering door [varkensbedrijf] voldoende feiten en omstandigheden (r.o. 8.2.1 t/m 8.2.4) komen vast te staan die, in samenhang met de door het hof in zijn tussenarrest in r.o. 4.2.6, 4.2.8, 4.2.12, 4.2.13, 4.2.15, 4.2.16, 4.2.17 en 5.2.2 tot en met 5.2.6 genoemde feiten en omstandigheden, de conclusie rechtvaardigen dat [foods] aan [varkensbedrijf] in april en/of mei 2002 met MPA besmet varkensvoer, althans varkensvoerbestanddelen waaronder het voormengsel bostelmix heeft geleverd, tengevolge waarvan de varkens van [varkensbedrijf] en [varkensboer 1] gezondheidsproblemen kregen zoals – in het geval van drachtige varkens – het niet kunnen bevallen en zeugen die niet berig wilden worden. Kort samengevat (voor de volledige weergave verwijst het hof naar genoemde rechtsoverwegingen) houden die feiten en omstandigheden in:
1. proefslachtingen op 24 mei en 14 juni 2002 waarbij in het niervet van de geslachte varkens van [varkensbedrijf] MPA-concentraties variërend van 13 tot 63 ppb werden aangetroffen;
2. de MPA was afkomstig van suikerwater van [suikerwaterfabrikant] en kwam via Bioland in België bij de Nederlandse bedrijven [voeders] Voeders en Genuva terecht en via Genuva bij Genubo, dat bedrijf houdt op een bedrijfsperceel grenzend aan dat van [foods];
3. blijkens een opslagstaat van [foods] is op 25 april 2002 een partij suikerwater afkomstig van Bioland in twee tanks van [foods] gelost;
4. in een op 21 juni 2002 genomen monster uit een op 21 mei 2002 aan [varkensboer 1] geleverde partij brijvoer (door [varkensbedrijf] aangemaakt op 14 mei 2002 met onder meer bostelmix uit een op 8 mei 2002 door [foods] aan [varkensbedrijf] geleverde partij), werd een concentratie MPA van 51100 µg/kg aangetroffen. Dat brijvoer bestond uit bostelmix, tarwegistconcentraat, Amystar en aardappelstoomschillen;
5. de bostelmix bevatte MPA, het tarwegistconcentraat en de Amystar niet. Dat blijkt uit op 27 mei 2002 genomen monsters (op 27 juni 2002 door de AID overgenomen) van bij [varkensbedrijf] aanwezige partijen bostelmix, Amystar en tarwegistconcentraat. De op 27 mei 2002 genomen monsters zijn op voldoende zorgvuldige wijze genomen. De bostelmix werd geleverd door [foods];
6. in op 2 juli 2002 uit silo’s van [foods] genomen monsters van tarwezetmeel, Porkermix en suikerwater/recidrink werden concentraties MPA aangetroffen. Weliswaar dateren die monsternemingen van na de relevante leveranties van [foods] aan [varkensbedrijf], maar een concrete aanwijzing dat deze verontreiniging op 2 juli 2002 is veroorzaakt door een andere bron dan het door Genuva/Genubo van Bioland afgenomen besmette suikerwater ontbreekt. Zo’n concrete aanwijzing is in ieder geval niet de door [foods] geopperde stelling dat de door Sita geleverde “recidrink” mogelijk met MPA was besmet. Verder vermelden de opslagstaten nergens Rined als leverancier;
7. het Productschap Diervoeder (PDV) heeft de GMP-erkenning van [foods] in juli 2002 opgeschort in verband met het feit dat [foods] volgens het PDV, bevestigd door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, niet heeft voorkomen dat het aan Genuva en Genubo geleverde, met MPA besmette suikerwater in producten van [foods] terecht is gekomen;
8. [foods] en haar directeur [directeur van transportbedrijf] zijn strafrechtelijk vervolgd en zowel in eerste aanleg als in hoger beroep veroordeeld voor, kort gezegd, het in het verkeer brengen van met MPA verontreinigd varkensvoer. De latere vernietiging van deze uitspraken door de Hoge Raad komt voort uit overschrijding van de absolute verjaringstermijn. De veroordelingen behouden vrije bewijskracht.
Overigens wordt het verweer van [foods] dat het hele AID pv buiten beschouwing moet blijven omdat [varkensbedrijf] niet specifiek heeft aangegeven op welke passages zij zich beroept, verworpen. Op zichzelf genomen heeft [foods] een punt dat een partij niet kan volstaan met het overleggen van een pak stukken zonder aan te geven op welke onderdelen zij zich beroept, maar [varkensbedrijf] heeft, zoals hiervoor is aangegeven, zich wel specifiek op sommige onderdelen van dat proces-verbaal beroepen. Daar waar zij dat met succes heeft gedaan, kunnen die onderdelen tot het bewijs bijdragen.