ECLI:NL:GHSHE:2014:404

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 februari 2014
Publicatiedatum
18 februari 2014
Zaaknummer
HD 200.101.754_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dwaling bij de koop van een chalet op camping; mededelingsplicht verkoper en onderzoeksplicht koper

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [de man] tegen [de vrouw] betreffende de koop van een chalet op camping Rakelbos. De koopovereenkomst werd gesloten op 28 december 2009, maar de koper, [geïntimeerde], was niet op de hoogte van de bepalingen in het campingreglement die een toestemmingsprocedure bij de campingeigenaar vereisten. De rechtbank had eerder geoordeeld dat [geïntimeerde] in haar keuze was misleid, wat leidde tot de vernietiging van de koopovereenkomst. Het hof bevestigt deze beslissing en oordeelt dat de verkoper, [appellant], zijn mededelingsplicht niet is nagekomen. Het hof stelt vast dat [geïntimeerde] bij een juiste voorstelling van zaken de overeenkomst niet zou hebben gesloten. De verkoper had [geïntimeerde] expliciet moeten wijzen op de vereiste toestemming van de campingeigenaar, wat hij niet heeft gedaan. Het hof bekrachtigt de vonnissen van de rechtbank en veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak is gedaan op 18 februari 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.101.754/01
arrest van 18 februari 2014
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. C.A. Gobbens te Breda,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.C.A.M. van der Meer te Tilburg,
op het bij exploot van dagvaarding van 27 januari 2012 ingeleide hoger beroep van de door de rechtbank Breda gewezen vonnissen van 18 mei 2011 en 25 januari 2012 tussen appellant – [appellant] – als gedaagde in conventie, eiser in reconventie en geïntimeerde – [geïntimeerde] – als eiseres in conventie, verweerster in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 227494/ HA ZA 10-2163)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen en naar het vonnis van 16 maart 2011.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven, met producties;
- de memorie van antwoord, met producties;
- het pleidooi, waarbij [appellant] pleitnotities heeft overgelegd.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de
stukken van de eerste aanleg.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

4.De beoordeling

4.1.
Van het volgende kan worden uitgegaan.
[geïntimeerde] heeft op 28 december 2009 van [appellant] een chalet gekocht, staand op standplaats [standplaats] van camping Rakelbos te [vestigingsplaats] (hierna “het chalet”). De koopsom bedroeg € 30.000,--. Bij diezelfde overeenkomst verkocht [geïntimeerde] aan [appellant] een woonhuis; de koopprijs bedroeg € 100.000,--;
De levering van zowel het chalet als het woonhuis vond plaats op 17 februari 2010.
Het campingreglement van Rakelbos bevatte ten tijde van de (ver)koop van het chalet onder meer de volgende bepalingen :
“(…)Bij verkoop van uw (sta)caravan gelden verkoopvoorwaarden die strikt opgevolgd dienen te worden. U dient bij verkoop met de recreatieondernemer een “Overeenkomst goedkeuring verkoop vakantieverblijf” aan te gaan. Hierin staan uw rechten en plichten bij verkoop van uw (sta)caravan. U kunt pas uw vakantieverblijf verkopen wanneer dit contract door recreatieondernemer en recreant (verkoper) ondertekend is.(…)Bij verkoop dient u zich samen met de kopers op de receptie te melden.Hier vindt de overdracht plaats na een positieve screening van de koper.(…)”
Op 23 februari 2010 zijn partijen samen op de camping geweest, waarbij is gebleken dat de heer [eigenaar van de camping en verhuurder], eigenaar van de camping en verhuurder van de grond waarop het chalet toen stond, geen huurovereenkomst met [geïntimeerde] wilde aangaan en haar niet als campingbewoonster accepteerde.
Bij brief van 20 juli 2010 heeft [geïntimeerde] de koopovereenkomst voor zover betrekking hebbend op het chalet buitengerechtelijk vernietigd en de sleutel van het chalet aan [appellant] geretourneerd.
4.2.
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg in conventie onder meer gevorderd – voor zover thans van belang – de koopovereenkomst met betrekking tot het chalet te vernietigen en [appellant] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 31.695,48 (de koopsom vermeerderd met wettelijke rente tot 9 september 2010 en buitengerechtelijke kosten), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 september 2010 tot de dag der algehele voldoening. Daartoe voerde [geïntimeerde] als grondslag onder meer aan dat zij had gedwaald in de zin van artikel 6:228 lid 1 sub a en/of b BW.
4.3.
De rechtbank heeft bij vonnis van 16 maart 2011 een comparitie van partijen gelast, welke op 29 april 2011 heeft plaatsgevonden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken.
Vervolgens heeft de rechtbank bij het bestreden tussenvonnis van 18 mei 2011 voorshands bewezen geacht dat bij [geïntimeerde] een juiste voorstelling van zaken heeft ontbroken, omdat zij niet bekend was met de bepalingen van het campingreglement en de daarmee verband houdende verkoopregels, zoals deze op het moment van de verkoop van het chalet aanwezig waren, en heeft de rechtbank [appellant] tot tegenbewijs toegelaten.
Nadat [appellant], zijn vriendin [vriendin van appellant] en [geïntimeerde] als getuigen waren gehoord, heeft de rechtbank bij het bestreden eindvonnis van 25 januari 2012 de op 28 december 2009 tussen partijen gesloten koopovereenkomst voor zover betrekking hebbende op het chalet vernietigd en [appellant] veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 30.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 17 februari 2010 tot de dag van volledige betaling. Daarnaast is [appellant] veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank heeft de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten afgewezen. Verder wees de rechtbank de reconventionele vorderingen van [appellant] af, met veroordeling van hem in de proceskosten. Deze zijn in hoger beroep niet meer aan de orde.
4.4.
[appellant] is tijdig tegen de vonnissen van 18 mei 2011 en 25 januari 2012 in hoger beroep gekomen. De in de memorie van grieven genoemde
algemene griefen
grieven deel Vmissen zelfstandige betekenis en behoeven geen afzonderlijke bespreking. Van de overige grieven is er één gericht tegen de proceskostenveroordeling; de
grieven deel I-IVbestrijden in de kern allemaal het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerde] bij het sluiten van de koopovereenkomst met betrekking tot het chalet heeft gedwaald. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.5.
Aangezien [geïntimeerde] stelt te hebben gedwaald, is het aan haar om voldoende feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting te bewijzen, waaruit volgt dat ten tijde van de koop een juiste voorstelling van zaken bij haar ontbroken heeft en dat zij bij een juiste voorstelling van zaken de overeenkomst niet zou hebben gesloten. [geïntimeerde] heeft onder meer gesteld dat zij niet bekend was met de bepalingen van het campingreglement en de verkoopregels zoals die ten tijde van de verkoop van het chalet van kracht waren. Volgens haar heeft [appellant] haar niet op die regels gewezen. Zij verkeerde in de veronderstelling dat zij de huur van de grond waarop het chalet stond zonder meer zou kunnen overnemen; zie haar uitlating ter comparitie in eerste aanleg. Zij wist wel dat zij zich nog bij de campingeigenaar zou moeten melden, teneinde de huur van de standplaats op haar naam te zetten, maar zij ging er van uit dat dat slechts een formaliteit was en zij wist niet dat er een risico bestond dat zij als huurder en campinggebruiker zou kunnen worden geweigerd, aldus [geïntimeerde].
4.6.
[appellant] heeft ter gelegenheid van de comparitie in eerste aanleg op 29 april 2011 verklaard dat hij, toen hij het chalet verkocht, niet naar het campingreglement heeft gekeken en dat hij dat ergens in een map had zitten. Nadat de rechtbank haar hiervoor genoemde voorshandse oordeel had gegeven en [appellant] tot tegenbewijslevering had toegelaten, heeft [appellant] onder meer het volgende verklaard: dat [geïntimeerde] en hij op 26 december 2009 tot een akkoord zijn geraakt; dat zij in de caravan een map hebben doorgenomen, waarin ook het campingreglement zat; dat hij niet meer weet of [geïntimeerde] het campingreglement uit de map heeft genomen; dat hij tegen [geïntimeerde] heeft gezegd dat zij naar de campingeigenaar moesten om te kijken of die het goed vond; dat hij het woord ‘screening’ niet in de mond genomen heeft; dat hij nooit heeft gehoord dat iemand op voorhand is geweigerd en dat hij dacht dat het met [eigenaar van de camping en verhuurder] wel goed zou komen.
4.7.
[vriendin van appellant] heeft onder meer het volgende verklaard: dat zij samen met [appellant] en [geïntimeerde] op 26 december 2009 in de caravan is geweest; dat zij de map met [geïntimeerde] heeft doorgenomen; dat zij de map hebben doorgebladerd; dat ze niet weet of [geïntimeerde] het gehele reglement heeft gelezen; dat [geïntimeerde] wel de achterkant van de map, waarop een plattegrond van de camping staat, heeft bekeken; dat het reglement niet uit de map is gehaald; dat zij het met [geïntimeerde] erover heeft gehad dat contact met de campingeigenaar moest worden opgenomen over het overschrijven van de grond; dat over een screening als zodanig niet is gesproken, maar wel over het feit dat [geïntimeerde] toestemming van de campingeigenaar moest hebben om op de camping te worden toegelaten; dat zij ([vriendin van appellant]) dacht dat het met die toestemming wel goed zou komen.
4.8.
[geïntimeerde] heeft onder meer het volgende verklaard: dat zij op 26 december 2009 een afspraak had met [appellant]; dat gesproken is over praktische zaken; dat haar gezegd is dat er een map was met informatie en met het campingreglement, maar dat die map toen onvindbaar was; dat [vriendin van appellant] pas op 23 februari 2010, voordat zij naar [eigenaar van de camping en verhuurder] gingen, met een map kwam en heeft gezegd dat [geïntimeerde] die maar eens rustig door moest nemen, dat de map op de salontafel lag en dat [geïntimeerde] er niet in heeft gekeken omdat ze naar [eigenaar van de camping en verhuurder] moesten; dat niet is gezegd dat de campingeigenaar toestemming moest geven aan [geïntimeerde] om op de camping te wonen.
4.9.
Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank bij het bestreden tussenvonnis terecht voorshands bewezen geacht, dat bij [geïntimeerde] een juiste voorstelling van zaken heeft ontbroken. [appellant] had immers niet gesteld dat hij [geïntimeerde] uitdrukkelijk had geattendeerd op het in het reglement vervatte voorschrift om zich vóór de koop tezamen met de koper bij de campingeigenaar te vervoegen, waar de koper eerst positief gescreend zou moeten worden. Verder had [appellant] ter gelegenheid van de comparitie van partijen verklaard dat toen hij het chalet verkocht, niet naar het campingreglement heeft gekeken en dat hij dat ergens in een map had zitten. Dat waren dus sterke aanwijzingen dat de stellingen van [geïntimeerde], dat zij niet wist van een reglement noch van een screening en dat zij niet beter wist dan dat zij, na koop van het chalet, de huur van de grond gewoon zou overnemen, juist waren.
4.10.
Met de rechtbank is het hof van oordeel, dat dit voorshandse oordeel niet door het door [appellant] geleverde tegenbewijs is ontzenuwd. [appellant] weet immers niet of [geïntimeerde] het reglement heeft bekeken en hij verklaart evenmin dat hij [geïntimeerde] op de inhoud van het reglement heeft geattendeerd. Dát is waar het om gaat en het doet er daarbij niet toe of [appellant] wel of niet het woord “screening” in de mond heeft genomen. [vriendin van appellant] heeft het over “doorbladeren” van de map. Dat is iets anders dan het expliciet attenderen van [geïntimeerde] op de in het reglement voorgeschreven toestemmingsprocedure. Ook anderszins zijn er geen aanwijzingen dat [geïntimeerde] van die procedure op de hoogte was. Weliswaar hebben [appellant] en [vriendin van appellant] verklaard dat zij [geïntimeerde] op 26 december 2009 hebben verteld dat de campingeigenaar toestemming moest geven om op de camping te verblijven, maar naar het oordeel van het hof blijkt ook daar niet uit dat [geïntimeerde] expliciet op de in het reglement vervatte toestemmingsprocedure is gewezen. Het geven van toestemming was kennelijk, en dus anders dan waar [geïntimeerde] van uitging, niet slechts een formaliteit en niet gebleken is dat [appellant] en [vriendin van appellant] [geïntimeerde] daarop gewezen hebben. Een bevestiging van dat laatste is overigens ook te vinden in de verklaringen van [appellant] en [vriendin van appellant] voor zover inhoudende dat zij er van uit gingen dat het met die toestemming wel goed zou komen.
4.11.
Aldus is voldoende komen vast te staan dat ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst met betrekking tot het chalet bij [geïntimeerde] een juiste voorstelling van zaken ontbrak. Ook is, als onvoldoende gemotiveerd betwist, komen vast te staan, dat zij bij een juiste voorstelling van zaken die overeenkomst niet zou hebben gesloten. [appellant] heeft weliswaar aangevoerd dat [geïntimeerde] het chalet dan toch had willen kopen en vervolgens had kunnen verplaatsen, maar dat verweer wordt als onvoldoende onderbouwd verworpen. [geïntimeerde] heeft dat immers gemotiveerd betwist en door [appellant] is onvoldoende onderbouwd weersproken dat het chalet minst genomen moeilijk verplaatsbaar was en dat [geïntimeerde] gewoon na levering van het chalet op de camping het Rakelbos wilde gaan wonen.
4.12.
[appellant] heeft betoogd dat de onjuiste voorstelling van zaken voor rekening van [geïntimeerde] dient te blijven. [appellant] heeft daartoe aangevoerd dat [geïntimeerde] zelf een onderzoek had moeten instellen naar het campingreglement. Naar het oordeel van het hof weegt echter zwaarder dat [appellant] niet aan [geïntimeerde] heeft medegedeeld dat het reglement een toestemmingsprocedure bij de campingeigenaar voorschreef. [appellant] wist van het reglement en van het belang van [geïntimeerde] om op de camping te kunnen verblijven. Naar het oordeel van het hof had [appellant] [geïntimeerde] moeten wijzen op die toestemmingsprocedure in het campingreglement. Die mededelingsplicht gaat boven een eventuele aan de zijde van [geïntimeerde] bestaande onderzoeksplicht. De bij [geïntimeerde] ten gevolge van het niet voldoen door [appellant] aan zijn mededelingsplicht ontstane onjuiste voorstelling van zaken komt dan ook niet voor rekening van [geïntimeerde]. [geïntimeerde] heeft op grond van het bepaalde in artikel 6:228 lid 1 onder b BW terecht de vernietigbaarheid van de koopovereenkomst met betrekking tot het chalet ingeroepen.
4.13.
De
grieven deel I-IVstuiten af op de voorgaande overwegingen en in het verlengde daarvan de grief met betrekking tot de proceskostenveroordeling in eerste aanleg. Dat brengt met zich dat de bestreden vonnissen bekrachtigd zullen worden.
4.14.
Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op:
– griffierecht
€ 291,-
totaal verschotten € 291,-
en voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief:
3 punten x € 1.158,- € 3.474,-.

5.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt de vonnissen van de rechtbank Breda van 18 mei 2011 en 25 januari 2012, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] worden begroot op € 291,- aan verschotten en op € 3.474,- aan salaris advocaat;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. Brandenburg, M.A. Wabeke en C.E.C.J. Ponsioen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 februari 2014.