ECLI:NL:GHSHE:2014:4089

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 oktober 2014
Publicatiedatum
7 oktober 2014
Zaaknummer
HD 200.150.488_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitengerechtelijke incassokosten in business-to-business relatie; matiging van gevorderde vergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van GGW Houtimport B.V. tegen Ploegam Beheer B.V. inzake buitengerechtelijke incassokosten. GGW had eerder een vordering ingesteld bij de kantonrechter, die op 6 maart 2014 een vonnis heeft gewezen waarin de buitengerechtelijke incassokosten werden gematigd. GGW had Ploegam een drietal facturen gestuurd voor geleverde hout, maar Ploegam had deze niet tijdig betaald. GGW vorderde in hoger beroep een bedrag van € 4.389,84 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met rente. De kantonrechter had de gevorderde buitengerechtelijke kosten gematigd tot € 986,42, omdat GGW onvoldoende onderbouwing had gegeven voor de gevorderde kosten. GGW stelde dat de kosten op basis van de algemene voorwaarden van toepassing waren, waarin een percentage van 15% voor buitengerechtelijke kosten was opgenomen. Het hof oordeelde dat GGW niet voldoende had aangetoond dat de gevorderde kosten redelijk waren en dat de kantonrechter terecht de kosten had gematigd. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde GGW in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.150.488/01
arrest van 7 oktober 2014
in de zaak van
GGW Houtimport B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
hierna aan te duiden als GGW,
advocaat: mr. I.A. van Rooij te Tilburg,
tegen
Ploegam Beheer B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Ploegam,
niet verschenen,
op het bij exploot van dagvaarding van 27 mei 2014 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van
6 maart 2014, gewezen tussen GGW als eiseres en Ploegam als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 2487100/249, rolnummer 13-10339)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep met grieven en een productie;
- het tegen Ploegam verleende verstek.
Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
GGW en Ploegam hebben gesprekken gevoerd over de levering van hout door GGW aan Ploegam. GGW heeft terzake op 19 oktober 2012 een offerte aan Ploegam doen toekomen. In de offerte zijn de Algemene Verkoopvoorwaarden van de Vereniging van Nederlandse Houtondernemingen (hierna algemene voorwaarden) van toepassing verklaard.
Artikel 16 sub d. van de algemene voorwaarden bepaalt het volgende:
“De koper die het door hem verschuldigde niet op tijd heeft betaald, is verplicht aan de verkoper alle kosten gemaakt tot inning van de vordering te vergoeden, waaronder mede zijn begrepen de buitengerechtelijke kosten, gerechtelijke- en arbitragekosten (ter beoordeling aan de rechter) en eventuele executiekosten. De buitengerechtelijke kosten worden gesteld op 15% van het verschuldigde bedrag, doch minimaal conform het tarief van Rapport Voorwerk II, met een minimum van € 150,00 per zaak.”
Aan de hand van de offerte heeft Ploegam bij GGW een aantal bestellingen geplaatst. GGW heeft vervolgens hout voor een totaalbedrag van € 21.141,85 aan Ploegam geleverd.
GGW heeft Ploegam uit dien hoofde een drietal facturen gestuurd: een factuur van
19 november 2012 ad € 8.434,55, van 23 november 2012 ad € 7.092,14 en van 26 november 2012 ad € 5.615,16. Op de facturen is een betalingstermijn van 30 dagen vermeld.
Ploegam heeft de facturen niet binnen de termijn betaald, waarop GGW rente en buitengerechtelijke invorderingskosten in rekening heeft gebracht.
Op 5 maart 2013 heeft Ploegam een bedrag van € 8.434,55 betaald en op 15 april 2013 een bedrag van € 12.707,30 (tezamen € 21.141,85).
GGW heeft de betalingen van Ploegam in mindering gebracht op de verschenen rente en de kosten en vervolgens op de hoofdsom.
3.2.1.
In de onderhavige procedure vordert GGW, bij uitspraak uitvoerbaar bij voorraad, betaling van € 4.389,84 , vermeerderd met de contractuele rente ad 1,5% per maand, subsidiair de wettelijke handelsrente ex artikel 6:120 lid 2 BW j° 6:119a BW, over dit bedrag vanaf 12 oktober 2013, subsidiair vanaf de datum van de dagvaarding, tot de dag der uiteindelijke voldoening, met veroordeling van Ploegam in de kosten van beide instanties.
Het gevorderde bedrag van € 4.389,84 heeft GGW als volgt gespecificeerd:
hoofdsom € 21.141,85
rente t/m 11 oktober 2013 € 1.218,56
buitengerechtelijke kosten
€ 3.171,28
subtotaal € 25.531,69
af: betalingen -/-
€ 21.141,85
totaal € 4.389,84
3.2.2.
Aan deze vordering heeft GGW, voor zover voor het hoger beroep van belang, in eerste aanleg het volgende ten grondslag gelegd.
Aangezien Ploegam weigerachtig bleef om de facturen te betalen, heeft GGW haar vordering ter incasso uit handen gegeven, waarna buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. Als gevolg van de noodzakelijke buitengerechtelijke werkzaamheden is voor GGW vermogensschade ontstaan die Ploegam op basis van artikel 16 sub d. van de op de overeenkomst tussen partijen van toepassing zijnde algemene voorwaarden verschuldigd is. Daarin staat dat Ploegam de door haar veroorzaakte incassokosten verschuldigd is ten belope van 15% van de verschuldigde hoofdsom, derhalve € 3.171,28. Deze kosten houden integraal verband met serieuze pogingen van GGW de kwestie in der minne te regelen en Ploegam tot betaling te dwingen. De werkzaamheden hielden in het aanleggen en het bestuderen van het dossier, overleg met GGW en haar raadsman, uitgebreide correspondentie met Ploegam, het opstellen van een verzoek tot faillietverklaring en het doen van een verhaalonderzoek.
Subsidiair is Ploegam in elk geval buitengerechtelijke invorderingskosten verschuldigd op basis van de Wet Normering Buitengerechtelijke Incassokosten (WIK). Deze wet is echter bedoeld voor transacties met consumenten en niet voor transacties tussen ondernemers (
business to businessoftewel B2B). Ook het Rapport Voorwerk II behoort niet meer te worden toegepast tussen twee ondernemers. De rechter dient slechts te toetsen of hetgeen is overeengekomen ten aanzien van de kosten onredelijk is. Dat is niet het geval. Een percentage van 15% is een veelgebruikt percentage in algemene voorwaarden en gebruikelijk in de branche.
Meer subsidiair is als gevolg van de noodzakelijke buitengerechtelijke werkzaamheden voor GGW vermogensschade ontstaan die op basis van artikel 6:96 BW lid 2 onder c BW voor rekening van Ploegam dient te komen, aldus steeds GGW.
3.2.3.
Ploegam heeft verweer gevoerd.
3.3.
In het eindvonnis van 6 maart 2014 heeft de kantonrechter in het ontbreken van de verzonden sommaties en van een onderbouwing van eventuele verdere buitengerechtelijke werkzaamheden aanleiding gezien om de buitengerechtelijke incassokosten te matigen en te begroten conform de tarieven van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke kosten (BIK) als zijnde een gebruikelijke en redelijke vergoeding tot een bedrag van € 986,42. Daarnaast heeft de kantonrechter overwogen dat GGW de betalingen door Ploegam niet eerst ook op de kosten in mindering had mogen brengen, omdat buitengerechtelijke kosten naar het oordeel van de kantonrechter geen kosten in de zin van artikel 6:44 BW zijn. De kantonrechter heeft vervolgens de betalingen door Ploegam in mindering gebracht op de verschenen rente en de hoofdsom, zodat resteert een bedrag van € 1.218,56, en Ploegam – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad – veroordeeld om tegen kwijting aan GGW te betalen een bedrag van € 2.204,98 (€ 1.218,56 plus € 986,42), vermeerderd met de contractuele rente van 1,5% per maand over € 1.218,56 vanaf 12 oktober 2013 tot aan de dag der voldoening en om de kosten van de procedure te voldoen.
3.4.
GGW heeft in hoger beroep één grief aangevoerd. GGW heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot, kort gezegd, toewijzing van de vorderingen als hiervoor onder 3.2.1. vermeld.
Hierna zal bij de bespreking van de grief blijken in hoeverre de vorderingen van GGW toewijsbaar zijn.
3.5.
GGW betoogt in haar grief dat de kantonrechter ten onrechte het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten heeft gematigd en voert daartoe het volgende aan.
GGW heeft hoge kosten moeten maken teneinde haar vorderingen te incasseren. Er zijn diverse sommatiebrieven gestuurd, er is herhaaldelijk contact geweest met Ploegam over de betalingen, er zijn betalingsregelingen besproken en er is een faillissementsrekest opgesteld. Uit de als productie 1 bij de dagvaarding in hoger beroep overgelegde kostenstaat blijkt dat GGW aan haar raadsman € 1.322,88 exclusief BTW verschuldigd is ten aanzien van buitengerechtelijke kosten en hier komen de kosten van het incassobureau nog bij.
Ingevolge artikel 16 sub d. van de op de overeenkomst van partijen van toepassing zijnde algemene voorwaarden is de koper, Ploegam in deze, bij gebreke van tijdige betaling een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd van 15% van de verschuldigde hoofdsom. Het percentage van 15% wordt in Nederland alom gebruikt in algemene voorwaarden en is gebruikelijk in de branche; het is in ieder geval niet onredelijk hoog. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten komt niet voor toepassing in aanmerking, omdat het niet is bedoeld voor transacties tussen ondernemers, zoals de onderhavige, aldus steeds GGW.
3.6.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende. In een geval als het onderhavige, waarin een incassobeding geldt, kan de rechter, ambtshalve, de bedongen buitengerechtelijke kosten matigen, indien de omvang van de bedongen kosten naar zijn oordeel niet als redelijk zijn aan te merken, waarbij als ondergrens geldt dat niet zal worden gematigd tot onder het bedrag aan buitengerechtelijke kosten die, gelet op de tarieven volgens welke zodanige kosten aan de opdrachtgever gewoonlijk in rekening worden gebracht, jegens de wederpartij redelijk zijn. Ook indien de bedongen 15 % gebruikelijk is in de desbetreffende branche, zoals GGW stelt, blijft de eis gelden dat die kosten ook redelijk moeten zijn. Bij de beoordeling van wat redelijk is, zal in beginsel aansluiting worden gezocht bij het forfaitaire tarief van het Besluit BIK, zoals ook de kantonrechter heeft gedaan. Het besluit BIK betreft in een
business to businessrelatie regelend recht.
Nu, zoals in dit geval, de vergoeding voor de buitengerechtelijke incasso ingevolge een contractueel beding verschuldigd is, geldt dat het aan GGW is om te stellen en zo nodig te bewijzen dat de werkelijke kosten hoger zijn geweest dan genoemd forfaitair tarief en dat het redelijk was om buitengerechtelijke kosten te maken tot dat hogere bedrag, teneinde te bereiken dat dat hogere bedrag voor vergoeding in aanmerking komt.
3.7.
Naar het oordeel van het hof heeft GGW onvoldoende aangevoerd, waaruit kan volgen dat zij werkelijk kosten ten belope van het door haar gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke kosten (€ 3.171,28) heeft gemaakt en dat het redelijk was om deze kosten te maken. Uit de door GGW overgelegde urenspecificatie blijkt slechts dat haar raadsman iets meer dan vier uur aan de zaak heeft besteed, waarvoor een bedrag van € 967,40 inclusief btw in rekening is gebracht. Nog daargelaten dat uit die urenspecificatie niet helder blijkt dat het louter buitengerechtelijke werkzaamheden betreft, blijft het verschil tussen genoemde bedragen niet onderbouwd, noch qua omvang noch qua redelijkheid. GGW heeft niet inzichtelijk gemaakt welk bedrag zij aan het incassoburo verschuldigd zou zijn en evenmin dat en waarom dat redelijke kosten betreffen noch dat het redelijk is die naast de kosten van haar advocaat in rekening te brengen.
GGW heeft bewijs aangeboden van al haar stellingen met alle middelen rechtens. Naar het oordeel van het hof is dit niet een voldoende duidelijke aanduiding van één of meer specifieke feiten en omstandigheden. Het aanbod is dan ook onvoldoende gespecificeerd om ter zake dienend te kunnen zijn; reden waarom het hof het bewijsaanbod passeert.
De kantonrechter heeft terecht de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten gematigd toegewezen.
De grief faalt.
3.8.
Nu de enig voorgedragen grief niet kan slagen, zal het bestreden vonnis worden bekrachtigd.
3.9.
Het hof zal GGW veroordelen in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van Ploegam tot op heden begroot op nihil.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt GGW in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Ploegam begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.W. Vermeulen, M.A. Wabeke en I. Bouter en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 7 oktober 2014.