3.1.De kantonrechter heeft in onderdeel 2.2 t/m 2.5 de feiten vastgesteld waarvan in dit geschil wordt uitgegaan. Volgens grief I heeft de kantonrechter daarbij relevante feiten buiten beschouwing gelaten. Daarmee heeft het hof, voor zover terecht, in het navolgende rekening gehouden. Voorts staan nog andere feiten als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken vast. Hierna volgt een wat uitgebreider overzicht van de relevante feiten.
Woonwenz is eigenaresse van de woonruimte gelegen aan de [straatnaam][huisnummer] te [woonplaats] en zij heeft deze woning bij huurovereenkomst van 16 juli 1989 voor onbepaalde tijd aan [geïntimeerden] verhuurd.
Op deze overeenkomst zijn van toepassing de algemene huurvoorwaarden. Bij brief van 23 april 2010 zijn deze voorwaarden, die met ingang van 1 juli 2010 door Woonwenz worden gehanteerd, aan al haar huurders – waaronder [geïntimeerden] - toegestuurd. In deze brief heeft Woonwenz de huurders gewezen op de belangrijkste wijzingen. Daarin staat:
“
Met name willen wij u wijzen op art. 6.7 van de “Algemene huurvoorwaarden”, hierin is opgenomen dat drugsgerelateerde overtredingen ertoe leiden dat de huurovereenkomst, door tussenkomst van de kantonrechter, wordt ontbonden. Hierbij is niet van belang wie de “overtreder” is.”
Genoemd artikel 6.7 van deze Algemene Voorwaarden luidt als volgt:
“Het is huurder ten strengste verboden om in het gehuurde, danwel in de directe woonomgeving van het gehuurde, middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 der Opiumwet te kweken, te bereiden, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken, te vervoeren, aanwezig te hebben danwel te vervaardigen, zulks op straffe van onmiddellijke ontbinding van de huurovereenkomst. Deze bepaling geldt in gelijke mate voor huisgenoten en/of derden die zich vanwege de huurder in het gehuurde of in de gemeenschappelijke ruimten bevinden. Voor de toepassing van deze bepaling maakt het geen enkel verschil of er sprake is van handelshoeveelheden dan wel gebruikershoeveelheden.”
Op 17 december 2012 is [zoon geïntimeerde], zoon van [geïntimeerden], in het kader van een gecombineerd onderzoek van de Nederlandse en Duitse politie inzake drugshandel in Duitsland aangehouden. In een “rapport” van 31 januari 2013 van [brigadier], brigadier van politie, aan de burgemeester van Venlo staat, voor zover van belang:
“Gecombineerd onderzoek:
Door de Nederlandse en Duitse politie werd onderzoek gedaan naar de levering van een partij hashish van Nederland naar Duitsland. Uit dit onderzoek bleek dat op 17 december 2012 een partij van circa 50 kilogram hashish werd geleverd door [zoon geïntimeerde] en dat deze partij door een koerier in Dortmund werd afgeleverd. Deze partij hashish is in Duitsland in beslag genomen.
Uit het onderzoek kwam verder naar voren dat deze partij hashish vooraf in de woning van de verdachte [zoon geïntimeerde], gelegen aan de [straatnaam][huisnummer] in [woonplaats], voor het transport verpakt is geworden. Bij de aanhouding van [zoon geïntimeerde] werd in de door hem gebruikte auto circa 30.000 euro aangetroffen. Dit geld is in beslag genomen.
(…)
Naar aanleiding van het aantreffen van deze partij drugs en de aanhouding van [zoon geïntimeerde] werd er op 17 december 2012 binnengetreden in de woning, gelegen aan de [straatnaam][huisnummer] in [woonplaats].
Aangetroffen goederen:
In de woning werden op diverse plaatsen 10 plakken hashish aangetroffen met een totaal gewicht van 920 gram. Deze plakken hashish werden in beslag genomen.”
Naar aanleiding het aantreffen van de hashish in haar woning is [geïntimeerden] door de burgemeester van Venlo bij brief van 4 februari 2013 meegedeeld dat deze voornemens is op grond van artikel 13b Opiumwet de woning te sluiten. [geïntimeerden] is uitgenodigd tot het geven van haar zienswijze en zij heeft daarvan gebruik gemaakt, vertegenwoordigd door mw. Van Knippenberg van Heuvelmans advocaten. In een op 21 februari 2013 verzonden brief heeft de burgemeester [geïntimeerden] onder meer het volgende meegedeeld:
“De ingebrachte argumenten, waaronder het gegeven dat u als hoofdbewoner in de ca. 23 jaren dat u de woning huurt niet betrokken bent geweest bij handel in verdovende middelen, nooit overlast heeft veroorzaakt en ook verder geen antecedenten heeft en u van 24 oktober tot 23 januari 2013 in Turkije was, geven aanleiding tot het omzetten van het voornemen tot sluiting in een waarschuwing.”
[geïntimeerden] is door Woonwenz uitgenodigd voor een gesprek om in onderling overleg te bespreken of de kwestie van het aantreffen van hashish in haar woning zonder gerechtelijke procedure kon worden afgewikkeld. Tijdens dit gesprek is besproken dat [geïntimeerden] de woning vrijwillig zou kunnen verlaten, maar zij heeft aangegeven daartoe niet bereid te zijn.
Daarop heeft Woonwenz bij brief 12 maart 2013 [geïntimeerden] meegedeeld genoodzaakt te zijn een procedure tot ontbinding van de huurovereenkomst te starten. In diezelfde brief is [geïntimeerden] nogmaals in de gelegenheid gesteld binnen drie dagen alsnog in te stemmen met beëindiging van de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden, zodat een procedure achterwege kon blijven. [geïntimeerden] is daarop niet ingegaan.
3.2.1.In de onderhavige procedure vordert Woonwenz, kort samengevat, ontbinding van de tussen partijen gesloten huurovereenkomst en veroordeling van [geïntimeerden] tot ontruiming van de woning binnen acht dagen na betekening van het vonnis, met veroordeling in de kosten.
3.2.2.Aan deze vordering heeft Woonwenz, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat zij ten aanzien van druggerelateerde feiten, zoals het zich hier voordoende feit van het aanwezig hebben van 920 gram hashish in de woning, een streng beleid voert, hetgeen blijkt uit artikel 6.7 van haar algemene voorwaarden. Daarmee beoogt zij een goed woon- en leefklimaat in de omgeving van het gehuurde te waarborgen, waarmee zowel het woongenot van de huurders als de verhuurbaarheid van het woonbestand wordt bevorderd. Woonwenz is een woningcorporatie conform het Besluit Beheer Sociale huursector en heeft op grond daarvan ook de taak bij te dragen aan de leefbaarheid in buurten en wijken waar haar woningen zijn gelegen. Tevens is het hebben van 920 gram hashish in de woning in strijd met artikel 7:213 BW. Hierdoor dreigt verloedering van de directe woonomgeving en overlast en hinder te ontstaan. Het feit dat [geïntimeerden] zelf niet in haar woning was en niet op de hoogte was van de aanwezigheid van drugs is niet van belang nu zij conform artikel 7:219 BW aansprakelijk is voor gedragingen van haar zoon in haar woning. Uit het rapport van de politie blijkt dat haar zoon 50 kilogram hashish zou leveren die vanuit de woning van [geïntimeerden] is verpakt en getransporteerd. Tevens is in de auto van haar zoon € 30.000,00 gevonden, hetgeen duidt op illegale activiteiten. Volgens Woonwenz volgt daaruit dat de woning van [geïntimeerden] werd gebruikt voor zeer grootschalige (internationale) drugshandel.
3.2.3.[geïntimeerden] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij erkent dat in haar woning 920 gram hashish is aangetroffen, maar betwist dat sprake was van grootschalige internationale drugshandel vanuit haar woning. In de woning is geen verpakkingsmateriaal aangetroffen en zijn ook geen andere zaken in beslag genomen, die deze stelling van Woonwenz zouden kunnen onderbouwen. [geïntimeerden] was van de aanwezigheid van hashish in haar woning niet op de hoogte en heeft daarvoor ook geen toestemming gegeven. Voordat zij op 24 oktober 2012 naar Turkije vertrok, was er in de woning geen hashish aanwezig. In de arresten waar Woonwenz naar verwijst, gaat het om de aanwezigheid van een hennepkwekerij en daarvan heeft de Hoge Raad overwogen dat zulks zonder wetenschap van de huurder niet mogelijk is. In de woning van [geïntimeerden] zijn toen zij in Turkije verbleef soft drugs aangetroffen en voor haar bestond geen enkele aanleiding met de aanwezigheid daarvan rekening te houden. Evenmin leidt dat tot een negatieve uitstraling of een verminderde verhuurbaarheid. In de 23 jaar dat zij de woning van Woonwenz huurt is de woning nooit eerder betrokken geweest bij handel in verdovende middelen, terwijl vanuit de woning nooit overlast is veroorzaakt. Zelfs indien de gedragingen van haar zoon als een tekortkoming van [geïntimeerden] zouden moeten worden gekwalificeerd, is zij van mening dat deze tekortkoming gelet op alle omstandigheden van het geval geen ontbinding rechtvaardigt. Daar komt bij dat de gevolgen van de ontbinding van de huurovereenkomst zonder alternatieven voor haar zodanig ernstig zijn dat deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid volstrekt onaanvaardbaar zijn. Zij heeft altijd aan haar verplichtingen uit de huurovereenkomst voldaan en zich als goed huurder gedragen en vanwege haar slechte gezondheidstoestand is zij afhankelijk van de zorg van haar kinderen, die bij haar in de buurt wonen. Zij verwacht dat het voor haar onmogelijk wordt om in de buurt van haar kinderen passende woonruimte te vinden, omdat een opvolgend huurder bij Woonwenz zal informeren en gelet op het anti-drugsbeleid van woningbouwverenigingen geen huurovereenkomst met haar zal sluiten. Onder deze omstandigheden, en omdat zij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van hashish, dient een belangenafweging in haar voordeel uit te wijzen. Geheel subsidiair maakt [geïntimeerden] bezwaar tegen een ontruimingstermijn van acht dagen. [geïntimeerden] heeft geen uitzicht op andere woonruimte en is voor een eventuele verhuizing volledig afhankelijk van de hulp van anderen.
3.3.1.In het eindvonnis van 4 december 2013 heeft de kantonrechter overwogen dat alleen al de aanwezigheid van 920 gram hashish een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst oplevert, maar dat bij de beoordeling van de vraag of de tekortkoming voldoende ernstig is om de ontbinding te rechtvaardigen, het gewicht van de tekortkoming moet worden afgezet tegen het woonbelang van de huurder, waarbij rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard en de betekenis van de tekortkoming alsmede de aard van de overeenkomst en de belangen van partijen over en weer. In dat verband heeft de kantonrechter de belangen van [geïntimeerden] gekenschetst, te weten dat [geïntimeerden] een alleenstaande vrouw van 60 jaar is, wier gezondheid te wensen overlaat waarom zij mede afhankelijk is van de zorg van haar kinderen, die bij haar in de buurt wonen. Voorts overweegt de kantonrechter dat vaststaat dat Woonwenz een zwaarwegend belang heeft bij het optreden tegen Opiumwet-gerelateerde activiteiten en dat vaststaat dat 920 gram hashish in de woning is aangetroffen, afkomstig van de zoon van [geïntimeerden], waarvoor zij op grond van artikel 7:219 BW voor verantwoordelijk is. Dat [geïntimeerden] daarvan wetenschap had of daarvan op de hoogte had behoren te zijn, is niet komen vast te staan. Woonwenz heeft naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat de woning een centrale rol heeft gespeeld in de handel in verdovende middelen, terwijl zij voorts niet kan aantonen dat er sprake was van overlast of verloedering van de wijk ten gevolge van de aangetroffen drugs.
De kantonrechter is gezien het voorgaande van oordeel dat het enkele feit dat hashish in de woning is aangetroffen onvoldoende is om tot ontbinding van de overeenkomst te leiden. Het woonrecht van [geïntimeerden] is een vitaal recht en dit recht moet in deze situatie zwaarder wegen. Daarbij komt dat [geïntimeerden] in het geheel niet betrokken is geweest bij de handel in drugs en dat haar zoon gedetineerd is, zodat enige vrees van herhaling niet gerechtvaardigd is. Wil er sprake zijn een ontbinding rechtvaardigende tekortkoming dan dienen er zich in ieder geval bijkomende omstandigheden voor te doen, zoals handelsactiviteiten, gevaarzetting en/of overlast. Dat is in dit geval niet komen vast te staan waardoor het woonrecht en de overige belangen van [geïntimeerden] prevaleren. De kantonrechter heeft daarop de vorderingen van Woonwenz afgewezen.