Het hof is van oordeel dat hier nog steeds sprake van is en overweegt daartoe het volgende.
Blijkens de beschikking van 6 februari 2014 was dit hof er niet van overtuigd dat de moeder niet op (kortere) termijn weer voor [de zoon] zou kunnen zorgen en dat het toekomstperspectief van [de zoon] niet bij haar zou kunnen liggen. Mede gelet op dit oordeel heeft de rechtbank het bij beschikking van 24 februari 2014 noodzakelijk geacht, met het oog op de beoordeling van de belangen van [de zoon], het advies van de raad in te winnen over het toekomstperspectief van [de zoon]. De raad heeft op 12 mei 2014 rapport uitgebracht.
Het hof overweegt allereerst dat de raad een onafhankelijke instantie is, die de belangen van het kind centraal stelt en die op een neutrale wijze rapporteert. In hetgeen door de moeder in dit verband is aangevoerd, ziet het hof geen aanleiding om te oordelen dat de raad in de onderhavige zaak niet op een deugdelijke en onbevooroordeelde wijze advies heeft uitgebracht.
Uit voormeld rapport van de raad blijkt het volgende. [de zoon] heeft veel meegemaakt in zijn leven. Vanaf zijn geboorte tot september 2011 heeft hij bij de moeder thuis gewoond. Daarna heeft [de zoon] op elf verschillende verblijfsplekken verbleven. De wisselende verblijfplaatsen, verlieservaringen en gebrek aan positieve stimulering hebben geleid tot ernstig probleemgedrag van [de zoon] en een verstoorde sociaal-emotionele ontwikkeling. Gezien zijn kindeigen problematiek doet [de zoon] een bovengemiddeld beroep op de pedagogische kwaliteiten van zijn opvoeders.
Sinds maart 2013 verblijft [de zoon] in het huidige pleeggezin. Toen hij daar werd geplaatst werd een beschadigd kind gezien, dat veel was tekortgekomen. In het pleeggezin ontwikkelt [de zoon] zich positief door de stabiliteit en veiligheid die de pleegouders hem bieden.
Vanaf 26 november 2012 tot 8 januari 2013 heeft de moeder samen met [de zoon] in het kader van een observatietraject bij de Bocht verbleven. In het eindverslag van 8 januari 2013 constateert de Bocht dat de moeder moeite heeft met het aanbrengen van rust en structuur, het stimuleren van [de zoon] in zijn ontwikkeling, consequent handelen en adequaat toezicht houden op [de zoon]. Dat naar zeggen van de moeder met haar niet is besproken dat het traject bij de Bocht een observatieplaatsing betrof, doet naar het oordeel van het hof aan deze constateringen niet af. Blijkens voormeld rapport van de raad heeft ook pleegzorg ernstige twijfels over de mogelijkheden van de moeder om zelfstandig voor [de zoon] te zorgen.
De moeder stelt weliswaar, dat zij op dit moment aan haar problemen werkt en dat het beter met haar gaat, doch hieruit kan niet worden afgeleid – en dit blijkt evenmin uit de verklaring van haar begeleidster bij Traverse d.d. 28 oktober 2014 – dat haar pedagogische vaardigheden thans verbeterd zijn.
Gelet op het voorgaande is het hof - evenals de rechtbank - met de stichting en de raad van oordeel dat de moeder, ondanks haar betrokkenheid op [de zoon], onvoldoende in staat moet worden geacht om [de zoon], vooral ook gezien zijn kindeigen problematiek, de veilige, duidelijke en stimulerende opvoedingsomgeving te bieden die hij nodig heeft. Daarnaast is het hof van oordeel dat een nieuwe verlieservaring, in de vorm van een breuk met de pleegouders, [de zoon] ernstig in zijn ontwikkeling zal schaden.
Het hof is concluderend van oordeel dat het in het belang van de verzorging en opvoeding van [de zoon] noodzakelijk is om diens uithuisplaatsing te laten voortduren.