Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4.Gronden
debedragen staan die belanghebbende nodig heeft om aangifte te doen, impliceert niet dat zij
aldeze bedragen diende te vermelden bij onderdeel 3a van haar aangifte. Belanghebbende kon, naar het oordeel van het Hof, aan de door de Belastingdienst verstrekte informatie niet het vertrouwen ontlenen dat zij de aangifte diende te doen zoals zij heeft gedaan. Vraag II dient daarmee ook ontkennend te worden beantwoord.
Het voorgaande lijdt uitzondering als de belastingplichtige een aangelegenheid uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de Inspecteur heeft voorgelegd en hij bovendien op grond van bijkomende omstandigheden redelijkerwijs kan aannemen dat de Inspecteur met betrekking tot die aangelegenheid weloverwogen een standpunt heeft ingenomen (HR 17 januari 2003, nr. 37463, ECLI:NL:HR:2003:AF2996, BNB 2003/188). In het onderhavig geval zijn geen omstandigheden gebleken op grond waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de Inspecteur in zijn voorlopige aanslag weloverwogen een standpunt heeft ingenomen. De voorlopige aanslag is immers automatisch opgelegd (conform de aangifte van belanghebbende). Belanghebbende kan derhalve ook geen vertrouwen ontlenen aan de voorlopige aanslag.
Ten aanzien van het griffierecht
bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
5.Beslissing
- verklaart het hoger beroep ongegrond, en
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.